De Gids. Jaargang 67
(1903)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 466]
| |
Russische indrukken.De wereldvereeniging voor strafrecht, l'Union internationale de droit pénal, ten doel hebbend ‘l'étude scientifique de la criminalité, de ses causes et des moyens propres à la combattre’, was uitgenoodigd om in September van voorleden jaar hare Algemeene Vergadering te St. Petersburg te houden. Als lid dier vereeniging woonde ik de vergaderingen bij. Waren de beraadslagingen zeer belangrijk, toch beperk ik mij hier tot dat wat om het congres heen viel te zien en te hooren, wat zeer veel was, waardoor van Rusland een beeld werd verkregen in vele opzichten afwijkend van dat hetwelk men zich gewoonlijk van dat land vormt.
De reis naar Petersburg is van uit Nederland het gemakkelijkst over Eydtkuhnen (het Duitsche grensstation) - Wirballen (het Russische grensstation) te maken. Op laatstgenoemde plaats vonden wij - in den trein waarmede ik de reis maakte waren vele mede-congresgangers - een lid van het Petersburger-comité, om ons behulpzaam te zijn bij de formaliteiten aan de grens; met het oog op de taal was die hulp zeer aangenaam. Het onderzoek der bagage werd tot een minimum beperkt. De meesten hadden nog al wat verslagen en boeken bij zich, enkele boeken werden bekeken, maar, na een mededeeling van het comité-lid, werd ook dit nagelaten. Men weet, om Rusland binnen te komen moet men voorzien zijn van een pas, waarop het ‘visa’ moet staan van een Russischen consul. Dat visa was voor ‘ons’ niet noodig, het werd vervangen door een verklaring, te huis reeds ontvangen, geteekend door den voorzitter van het | |
[pagina 467]
| |
Russisch congres-comité. In het douane-locaal wordt de pas afgenomen; na eenigen tijd worden de namen afgeroepen en moet men maar trachten zijn pas terug te krijgen. Voorzien daarvan, gaat men door een rij van gendarmen, een afsluithek wordt geopend en men is ‘vrij’; niet ervan voorzien, wordt men met den trein weer naar Eydtkuhnen vervoerd. Die pas is een waardevol voorwerp, omdat in geheel Rusland het ‘pas-systeem’ heerscht; ook in de steden wordt hij geëischt, men geeft dat stuk aan den portier van het hôtel en krijgt het gewoonlijk bij het betalen van de rekening terug. En ook voor het verlaten van Rusland is vertoon noodig, daar aan de achterzijde moet zijn vermeld dat dit mag geschieden. Als men aan die vele formaliteiten niet gewoon is, kan dat alles grooten last geven, b.v. indien men in de laatste stad zich slechts korten tijd ophoudt; de pas is dan niet terug van de politie; zaak is het daarom, hem onmiddellijk bij aankomst te overhandigen. Op de grenzen is het een zekere industrie, om personen zonder pas, tegen goed geld, langs sluipwegen, uit Rusland te brengen. Het is bekend, hoe de Israëlieten, Hebreërs worden zij genoemd, in Rusland weinig gezien zijn; een onzer, een Duitsch Israëliet, die zijn pas zeer laat terug kreeg, begon dan ook langzamerhand wat angstig te worden dat men hem niet zoude toelaten, maar ‘l'épaulette couvre tout’, het congreslidmaatschap deed ook voor hem het hek openen. De weg naar Petersburg levert niet veel merkwaardigs op; hier en daar een weinig heuvelachtig, eenige meren, overigens een vrij eentonige streek. Eene enkele mededeeling over het spoorwegverkeer in 't algemeen. Men bemerkt dadelijk aan de wagons, dat men in een ‘koud’ land is; dubbele ramen, weinig ramen, althans in de niet luxe-wagens, kachels in elk rijtuig. De treinen, ook de sneltreinen, loopen langzaam; veel worden de locomotieven met hout gestookt, wat 's avonds een schitterenden vonkenregen te zien geeft. De verlichting, ten minste in de treinen waarmede wij werden vervoerd, is miserabel; elke afdeeling wordt door twee kaarsen verlicht, juist genoeg om niets te zien (er moeten ook wagens loopen met electrische verlichting); tegen donkerworden loopen de conducteurs met groote pakken kaarsen door de gangen der wagons. Men kan dan een extra kaars | |
[pagina 468]
| |
koopen. De stations, vooral de hoofdstations, zijn zeer goed ingericht, fraaie wachtzalen, ruim; ook daar hoofdzakelijk verlichting met kaarsen, wat een deftig aanzien geeft; de restauraties, wat op die langdurige reizen wel van belang is, zijn uitstekend ingericht en alles is uiterst net; een van op de westersche stations afwijkend gebruik is het, om in de wachtzalen geheele fornuizen te hebben waar de warme spijzen staan en uitgezocht kunnen worden, waardoor een goede bediening zeer wordt bevorderd. Over het materieele leven hier sprekend, moet ik ook even vermelden het enorme gebruik van thee; overal en altijd is het te krijgen; de samovar, het toestel om het water kokend te houden, is in de Russische samenleving onmisbaar en aan de stations zag ik meermalen de conducteurs met hun theepotjes loopen, die meenemend in hun dienst-afdeeling. De Russische thee is lichter van kleur dan die hier wordt gedronken, gebruikelijk is het de thee te drinken uit glazen zonder melk doch met een schijfje citroen. Nog lang klonk mij het voordurend geroep om ‘tscheij’ in de ooren. De taal is wel een groot struikelblok voor de meeste vreemdelingen. In de hôtels kan men natuurlijk met Fransch en Duitsch terecht, maar in de stations, op straat, komt men met de niet-russische talen niet ver. Reeds dadelijk na Wirballen zoude dat blijken. Een onzer vroeg aan den conducteur hoe ‘billet’ in het Russisch wordt genoemd; eenige talen werden te baat genomen, niets hielp; de hoofdconducteur wordt gehaald, 't resultaat is hetzelfde; de twee conducteurs zoeken het Petersburger comité-lid op en ('t was in een doorgangswagen) komen met dat lid terug; aan dezen wordt nu de vraag, in het Fransch, herhaald; antwoord: ‘Oh “billet” en langue russe, c'est le même mot, “billet”’; de drie personen zoeken hun plaatsen weder op. Een moeilijkheid is reeds, dat de letters geheel anders zijn; wel is het alphabet van het Grieksch overgenomen, maar bij de overplanting, is er veel veranderd; er zijn ook teekens bijgevoegd om de klanken van de Russische taal aan te duiden; de v en w ontbreken, daarvoor komt de b in de plaats, b.v. Warzawa (Warschau) wordt in drukletters geschreven Bapiiiaba; dan zijn er 2 teekens die niet worden uitgesproken, maar worden geplaatst na den laatsten medeklinker aan het einde van een lettergreep, | |
[pagina 469]
| |
om aan te duiden of die medeklinker hard of zacht moet gearticuleerd worden, iets wat het lezen zeer moeilijk maakt, want als men nu, met behulp van het Grieksch, met de letters zoowat klaar is, zijn er te veel letters, letters die men, althans in den beginne, niet kan te huis brengen; het getal klinkers is veel grooter dan in de andere talen, ik meen het zijn er 13; hierbij komt, dat de klemtoon anders is dan wij Hollanders die leggen; wij spreken b.v. van de Néwa, van het Ladóga meer, van de Beresína, terwijl in het Russisch de klemtoon aldus wordt gelegd: Newá, Ládoga, BerésinaGa naar voetnoot1) (het beste is, zoude men bijna kunnen zeggen, om den klemtoon daar te leggen waar men meent dat hij niet moet zijn); en, in verband met den klemtoon, krijgen de klinkers soms een anderen klank. Allengs leert men wel eenige woorden kennen die het meest noodig zijn, enkele getallen behooren daaronder, maar het is toch een verbazend onaangenaam gevoel als men telkens aan een isolement, dat geen kracht geeft, wordt herinnerd. Zoo wilden Prof. Van Hamel en ik te Petersburg aan onzen gezant onze opwachting maken; straat en nummer waren goed van buiten geleerd, de koetsier knikte, dat hij het begrepen had; we reden straat in straat uit, herhalend waar we moesten zijn, tot dat we in de buurt kwamen waar de gezant niet kòn wonen, zoodat we, na een half uur rijden, den koetsier beduidden terug te rijden, zonder (toen) den gezant te hebben gevonden. Om 2 uur 's middags uit Wirballen vertrekkend, is men ongeveer 9 uur 's morgens te Petersburg. Een enkele mededeeling over de stad zelf. Zooals men weet werd St. Petersburg in 1703 door Peter den Groote gesticht; dit jaar wordt met grooten luister het tweede eeuwfeest gevierd. Rusland willende hervormen, achtte Peter het noodig om den zetel der regeering van Moskau over te brengen naar de monding van de Newa, ‘de poort waardoor het licht van de beschaving van westelijk Europa het Russische rijk kan binnentreden.’Ga naar voetnoot2) De ligging is laag; | |
[pagina 470]
| |
daar de Newa, op haar geheelen loop en vooral door de stad - langs beide oevers is de stad gebouwd - weinig of geen verval heeft, is de stad zeer dikwijls aan overstrooming blootgesteld, waartegen echter, in lateren tijd vooral, maatregelen worden genomen. De grondslag is vochtig. Het drinkwater, ofschoon er waterleiding is, is zeer slecht; algemeen wordt er gewaarschuwd, vooral in het najaar, tegen ongekookt water; in de hôtels is men er op ingericht om steeds, desverlangd, gekookt water te geven.Ga naar voetnoot1) De stad is niet bepaald fraai; wel is er alles groot, massief, de openbare gebouwen trekken de aandacht door het kolossale, - ik denk hier aan het gebouw van den generalen staf, in een halven cirkel gebouwd, met 768 ramen in het front. Café's met gelegenheid tot zitten op straat ontbreken. De hoofdader voor het verkeer is de ‘Neswky prospect’ (prospect = perspectief, in Petersburg nl. worden de hoofdstraten, die zeer lang en recht zijn, perspectieven genoemd). De ‘Neswky’ (de naam hangt niet samen met de Newa maar met het klooster van St. Alexander Neswky dat aan een der eindpunten ligt) is 5 kilometer lang en 33 meter breed; zij werd ontworpen door Peter den Groote die, voor den aanleg, Zweedsche oorlogsgevangenen gebruikte. Vreemd trof het ons, dat, in tegenstelling met westersche steden, in die lange straat, zoo goed daarvoor passend, geen electrische trams zich bewogen. Het plaveisel bestaat uit groote, zeskantige houten blokken, van welke blokken de kanten niet zijn afgestoken, zoodat het vlak zeer effen is; ondanks het kolosale rijtuigverkeer is het geruisch zeer gering. Eigenaardig is het, om er het rijden eens gade te slaan; dat trok ons aller aandacht en telkens werd er naar gekeken - 't is haast een reis naar Petersburg waard. Er wordt daar zeer veel gereden; de groote afstanden nopen er toe en het rijden is er goedkoop, voor 40 kopeken (ongeveer 50 cent) komt men zeer ver, fooien te geven is niet gebruikelijk, er wordt niet om gevraagd. De rijtuigen die het meest worden gebruikt zijn die met één paard, de izvostchiks, victoriatjes | |
[pagina 471]
| |
met kap voor twee personen; gesloten rijtuigen worden zeer weinig gebruikt, zelfs in de koude, gure dagen tijdens ons verblijfGa naar voetnoot1) zag men, om zoo te zeggen, geen dichte rijtuigen, ook niet bij de theaters. Overal vindt men die rijtuigjes (in 1900 waren er 13666 nummers uitgegeven); zijn er toevallig eens geen bij het hôtel of bij het restaurant, een enkele roep van den portier, ‘droschk'! droschk'!’ is voldoende om ze te doen aansnellen. De wijze van inspannen is zóó, dat het paard direkt aan de boomen trekt welke één zijn met den vooras, zoo dat elke zijbeweging van het paard onmiddellijk op de richting van het rijtuig invloed heeft; hierbij komt, dat de uiteinden der boomen, over het paard heen, aan elkander verbonden zijn door een kromhout, de doega, welke aan het haam vast zit en maakt dat het paard zoo vrij mogelijk loopt. Er wordt met groote snelheid gereden, meestal zonder zweep te gebruiken; de koetsiers hebben wel een klein zweepje, doch gewoonlijk zitten zij er op en zelden komt het voor den dag; een beweging van den rechterarm, als om de zweep te krijgen, is voldoende om het paard aan te zetten, want de paarden hebben geen oogkleppen en zien dus die beweging. Hoewel nu steeds ‘rechts’ wordt gereden, komen op de hoeken der straten en in het voorbij rijden de rijtuigen, door het enorme verkeer, dicht bij elkander, doch ondanks het zeer snelle rijden raken zij elkander nooit. Nooit ook hoort men geschreeuw of gevloek onder de koetsiers, alles gaat kalm zijn gang, de politieman blijft rustig op zijn vasten post staan, zonder zich er mee te bemoeien; hij laat de paarden, had ik bijna geschreven, hun gang gaan, want het is alsof de paarden minstens evenveel intelligentie hebben als de koetsiers, die er niet zeer intelligent uitzien; de wijze van inspannen, waardoor, als gezegd, ook de geringste zijbeweging direkt op het rijtuig wordt overgebracht, en vermoedelijk ook het ontbreken van oogkleppen zoodat het paard alles ziet, bevordert zeker dat rijden ‘als een scheermes.’ Een type is de Russische koetsier, overal vindt men er de foto's van, bij het uitzoeken legt ieder dadelijk | |
[pagina 472]
| |
beslag op eenige koetsiers. Die van de izvostchiks zitten, dom voor zich uitkijkend, met oostersche gelatenheid op hun bok te wachten, gekleed in lange jassen, van ruwe stof, die het aanzien geven als droegen zij vrouwen-rokken, een lagen cylinder hoed op, de handen in de wijde mouwen; van den bok komen ze niet af. Een tarief moet er wel zijn, maar daarnaar wordt niet gereden, hoogstens is het een regulateur; men duidt aan waar men heen wil, noemt den prijs - alles zoo goed 't gaat, soms met behulp van een voorbijganger - ‘njet’ (niet) beteekent dan dat de man er niet mee tevreden is zoodat men zijn ‘buurman’ opzoekt, ‘da, da’, geeft te kennen dat de overeenkomst is gesloten. Typisch is ook het volgende. De gewone ‘aapjes’-koetsiers hebben door hun zware kleeding een zeer breed zitvlak. Nu was het mij en anderen opgevallen, dat de koetsiers op deftige rijtuigen, gekleed in leeren jassen, nog breeder vlak hebben. De oorzaak hiervan is deze: in Rusland heeft een koetsier van deftigen huize alleen te rijden, met paarden-poetsen, rijtuig schoonmaken bemoeit hij zich niet, een lui leven dus, wat dik en vet maakt, zoodat een dikke, vette koetsier een bewijs is voor den rijkdom van den meester, zijnde die dikte evenwel geen natuur (wat het ook niet kàn zijn) maar door watten gevormd. Het straatleven te Petersburg levert overigens weinig merkwaardigs op. De nivelleering in alles maakt dat alle groote steden, min of meer, op elkander gelijken, ook te Petersburg is dat merkbaar. De winkels zijn er vrij gelijk aan die van de andere Europeesche hoofdsteden - behalve de ‘Caucasische’, waar meer bepaald de producten uit den Caucasus, vooral émailvoorwerpen en zijde, worden verkocht. Iets eigenaardigs is ook de ‘Gostiny Dvor’ - een verzameling van winkels in één groot vierkant, ongeveer 200. Bijzondere kleeding - behalve een enkele Caucasiër in zijn nationale dracht - ziet men er ook niet. De werkende stand draagt veel lange kielen met een riem om het lijf of lange jassen van ruwe stof, - soms vrij haveloos; hooge laarzen schijnen overmijdelijk te zijn; een enkele maal zag ik een tegenovergesteld, minder waterdicht, schoeisel, nl. gevlochten berkenbast. Opvallend, te Petersburg vooral, is het dragen van uniformen, waarbij dan ook sabel of degen | |
[pagina 473]
| |
behoort.Ga naar voetnoot1) Wie een uniform kan machtig worden, zoude ik haast zeggen, heeft er een; men beweert, het tiende deel der bevolking. Iemand in uniform gekleed, met sabel, was zoo beleefd mij, bij een onderhandeling met een koetsier, te helpen. - ‘Zeker officier?’ ‘Neen, student in de medicijnen,’ was 't antwoord. Het comité had ons, voor bijstand, toegevoegd ‘rechtsscholieren’ die in Petersburg in de rechtswetenschappen worden onderwezen; studenten zijn het niet, zij zijn opgenomen in een gebouw en staan onder toezicht. Ook die jongelieden dragen een uniform - groen - en een soort admiraals-steek; de ouderen dragen een statie-degen, welke een teeken is dat zij meerdere vrijheid genieten dan de anderen, o.a. ten opzichte van het bezoeken van koffiehuizen, - wat echter, naar 't mij voorkwam, in 't algemeen, ongaarne wordt gezien door het bestuur dier inrichting; het bezoek is beperkt toegestaan. Die jongelieden, kenlijk van goeden huize, kwamen meest allen uit de Oostzee-provinciën, Lifland, Gothland, Kurland, waar de Duitsche taal veel wordt gesproken. Er waren er onder die zich moeilijk naar hun Russische omgeving konden voegen. De rechters, op de zittingen, zijn niet in toga, maar in een soort zee-officieren uniform gekleed, met galons op het beneden einde der mouwen.Ga naar voetnoot2) Een eigenaardigheid in het Russische leven zij nog even vermeld. Men treedt geen restaurant of café binnen - 't is ten minste een groote uitzondering - met hoed of overjas. De hoofddeur van het gebouw binnenkomend, vindt men overal een of twee personen wier taak uitsluitend is om jassen uit en aan te trekken, - waarin zij een verbazende virtuositeit hebben, terwijl, bij het teruggeven, een vergissing uitzondering is. Ik geloof niet, dat iemand het zoude wagen om met gedekt hoofd in een café te zitten. (Ook in Zweden heerscht die gewoonte.) En ook dit nog. Een geregeld | |
[pagina 474]
| |
gebruik in de samenleving wordt gemaakt van het telraam of den balteller, zooals het op onze lagere scholen voorkomt, waar het dan ook als ‘Russisch telraam’ bekend is. Overal waar te betalen valt, in kantoren, winkels, restaurants, is zulk een voorwerp voorhanden; met verbazende vlugheid worden de balletjes langs de staven bewogen en is de berekening geschied. Bijzondere vermelding eischen de kerken, en op zich zelf en omdat de Kerk zoo geheel met het Russische leven, met de Russiche toestanden samenhangt. Rusland heeft den Grieksch-orthodoxen godsdienst-vorm; in Finland, Gothland, Kurland is de Luthersche godsdienst overheerschend. De Russische Kerk stond oorspronkelijk onder een patriarch; toen echter in 1700 die stoel open viel, liet Peter de Groote, wien de patriarch het wel eens lastig had gemaakt, die plaats onbezet en riep in 1721 de ‘heilige synode’ in het leven als hoogste college in de Kerk, terwijl de macht van den patriarch overging op den Tsaar. De synode is een college van Staat, waarin de Tsaar wordt vertegenwoordigd door een prokurator; alle besluiten moeten door hem worden goedgekeurd. De geestelijkheid is in twee groepen verdeeld; de kloostergeestelijken of zwarte geestelijken, en de wereldlijke of witte geestelijken, die echter ook zwart gekleed zijn; de ‘popen’ behooren tot de laatst genoemden. Ben ik goed ingelicht, dan is de pope niet de herder der gemeente, maar de persoon die de plechtigheden, den kultus leidt en de sacramenten uitdeelt. Op het platte land is de roep die van hen uitgaat niet bestGa naar voetnoot1). De kerken, inwendig meestal rechthoekig, hebben 5 koepels, waarvan de middelste de grootste is, allen voorzien van een Griesch kruis; de koepels zijn verguld of met heldere kleuren gedekt. Het koor, de plaats voor de kerkbezoekers, is van het ‘allerheiligste’ (waar geen vrouwen mogen komen), dat een paar treden hooger ligt, gescheiden door een wand voorzien van heiligen-beelden in vlak-ornament (plastische | |
[pagina 475]
| |
beelden zijn er niet) - de ‘iconostas’; daarin zijn drie deuren, de middelste is de ‘heilige’ deur, waartegenover, in het ‘allerheiligste’, het altaar staat met het evangelie en de hostie. Orgels zijn niet aanwezig; evenmin zitplaatsen, ook de dienst op Zondag, die van 10-12 uur duurt, wordt staande aangehoord. Preekstoelen zijn zeldzaam, omdat toespraken weinig worden gehouden, de dienst is hoofdzakelijk formalistisch. Groot moet wel de macht der Kerk zijn, te oordeelen naar de kerk-gebouwen. In de hoofdkerken blinkt alles van goud, overal mozaiek en marmer. Van de kathedraal van St. Isaäk, een heilige uit Dalmatië, de hoofd kerk in Petersburg, - in 1819 is met den bouw begonnen, in 1858 werd zij voltooid en gewijd - hebben de kosten meer dan 23 millioen roebels bedragen (iets minder dan 30 millioen gulden). De iconostas is versierd met 33 afbeeldingen van heiligen, veel meer dan levensgroot, allen in mozaiek, de twee hoofdportalen hebben elk 16 zuilen van Finlandsch graniet uit één stuk (monolithen), 16 meter hoog en 2 meter in omvang; - onbegrijpelijk hoe die zuilen konden worden gehouwen in de groeven en opgesteld. De kathedraal van Kazan, gebouwd naar de Pieterskerk te Rome, met een kolonade, buiten, van 136 kolommen, heeft binnen 56 zuilen elk 12 meter hoog. Bijzonder prachtig, naar onze begrippen te ‘druk’, door al het goud en de weelderige inrichting, is ook de kathedraal van Peter en Paul, waar de keizerlijke graven zijn. En, om bij de kerken te blijven, noem ik nu hier ook de kerk van den heiligen Verlosser te Moskau, gebouwd, ter herinnering aan de jaren 1812-1814, in de jaren 1837-1883; de kosten hebben meer dan 15 millioen roebels bedragen (ongeveer 19½ millioen gulden); bij feestelijke gelegenheden wordt de kerk verlicht door 3700 kaarsen; ongeloofelijk is de pracht die daar heerscht.Ga naar voetnoot1) Te Moskau is ook de kerk bekend om haar eigenaardige koepels die den vorm hebben van ananassen en uien, gekleurd met de meest vreemde en schitterende kleuren; een hoogst | |
[pagina 476]
| |
vreemden, barokken indruk geeft dat. Zij werd gebouwd door Ivan ‘den geweldige’ (1550); de sage gaat er van, dat Ivan den bouwmeester vroeg of hij nog iets mooiers konde scheppen, op het bevestigend antwoord liet Ivan hem de oogen uitsteken om hem te verhinderen iets mooiers te leveren. In de Isaäks-kathedraal - naar Petersburg terugkeerend - woonde ik een godsdienstoefening, op Zondag, bij. De kerk was geheel gevuld. In het koor is het vrij donker, slechts gedempt licht treedt er binnen; in het fond van de kerk trekt, door de geopende ‘heilige’ deur zichtbaar, een geschilderd venster, de opstanding van Christus voorstellend, de volle aandacht; sterk verlicht, de duisternis in het koor werkte als tegenstelling, komen de kleuren zeer fraai uit. Prachtig was het gezang van twee zangkooren, staande tegen de iconostas aan weerszijden van de ‘heilige’ deur (dus niet van een galerij); vooral fraai klonk de samensmelting van de hooge tenorstemmen met de op dezelfde noot lang aangehouden diepe bastonen; en bepaald indrukwekkend was een door een priester gezongen gebed, waarin vooral uitkwamen de laatste woorden. Nevens de kerken trekken de aandacht de kapellen, waar, bij open deuren, gebeden worden gelezen; op de Neswky, een paar passen van de straat af, op een zeer druk bereden brug over de Newa, waar de twee lijnen van den paardentram zich rechts en links om de kapel buigen, te midden van al die herrie, worden godsdienstplechtigheden verricht, hetzij door de geloovigen zelf, hetzij door een priester. Zelfs in spoorwegstations zijn er kapellen. Zoo op het station te Brest, van de lijn Moskau - Warschau (ik vernam dat het op meer stations voorkomt), zag ik, in de hal waar de plaatskaarten - de billetten zooals het in het russisch heet - worden genomen en de bagage wordt afgeleverd, vlak bij een doorgang naar de wachtkamers, een, als men 't zoo kan noemen, open kapel. Het branden van kaarsen voor de afbeeldingen der heiligenGa naar voetnoot1) | |
[pagina 477]
| |
is ook in Rusland gebruik; maar het maakt een vreemden indruk dat de kaarsen in de kerken en kapellen worden verkocht. In de Isaäks-kathedraal zag ik daarvoor een paar personen in een bureau zitten, in de kapel op de Newsky doet het een priester. Men vertelde mij dat te Peterhof, in de kapel in het spoorwegstation, - te Peterhof is het buitenverblijf van den Keizer - een automaat voor die kaarsen is geplaatst. Zeker zijn zij een groote bron van inkomsten voor de kerk; elke kaars kost van 25 tot 5 kopeken (32-6½ cent); de daarvoor bestemde borden bij de beelden staan steeds vol, van tijd tot tijd doet de ruwe hand van een kerkeknecht een greep om plaats te maken, - de weggenomene kunnen gemakkelijk worden omgesmolten. Ik zag ook brood verkoopen in de kerk; ben ik goed ingelicht, dan wordt dat gezegend door een priester en dan aan bekenden geschonken. Een andere uitoefeninng van kerkelijke plichten is het kussen van de beelden èn van den grond, althans het aanraken van den grond met het voorhoofd; en vooral het maken van het teeken des kruises,Ga naar voetnoot1) wat vele malen achtereen wordt herhaald. Zelfs op straat wordt door velen het teeken gemaakt bij het voorbijgaan van een kerk, hetzij al loopende, hetzij stilstaande waarbij dan herhaaldelijk, blootshoofds, wordt gebogen; koetsiers ‘bekruisigen’ zich op hun bok, tijdens het rijden. Algemeen is echter die verrichting op straat niet. Ik schreef zooeven dat de Kerk zoo met geheel het zijn in Rusland samenhangt. Dit blijkt ook nog hieruit, dat b.v. bij de berechting van misdrijven van Godslastering, de bevoegdheid van een Rechter om in zulk een zaak te oordeelen afhangt van diens geloof. En zeer sterk blijkt dat uit de bepalingen omtrent het huwelijk. Het Burgerlijk Wetboek kent allerlei onderscheidingen in verband met de Kerk waartoe de betroffen personen behooren. Zoo is, - ik citeer hier uit een Duitsche vertaling van dat wetboek - aan Russische onderdanen van de Orthodoxe Kerk en van de Katholieke Kerk een huwelijk met niet-christenen verboden; huwelijken tusschen Russische onderdanen van de Evange- | |
[pagina 478]
| |
lische Kerk met Mahomedanen en Joden moeten worden gesloten volgens de voorschriften van de Evangelisch-Luthersche godsdienst in Rusland; als bruidegom of bruid orthodox zijn moet de niet-orthodoxe schriftelijk verklaren, dat hij, in het huwelijk, de orthodoxe echtgenoot niet zal bespotten over diens richting en niet zal overhalen tot zijn (of haar) geloof, en dat de kinderen zullen worden opgevoed in de orthodoxe kerkleer, moetende die huwelijken door een orthodoxen priester worden gesloten; als een Joodsche echtgenoot tot de orthodoxe Kerk overgaat en de gehuwden niet meer willen samenleven, is de echt ontbonden.
Een enkel woord over de vergadering zelf, voor zoover meer bepaald Rusland daarbij betrokken was.Ga naar voetnoot1) Kennelijk stelde de Russische Regeering veel belang er in, dat de vergadering in Rusland zoude worden gehouden. Het gouvernement had fondsen beschikbaar gesteld voor vrij vervoer op de reizen heen en terug, de laatste over Moskau; het reeds vermelde identiteits-certificaat, namens de regeering door den voorzitter van het Russisch comité onderteekend, verving het anders noodzakelijke ‘Visa’ van een consul op den pas. De vergaderingen werden gehouden in de groote gehoorzaal van het universiteits-gebouw. De opening werd als een ‘plechtigheid’ beschouwd. Hier weder tal van uniformen. Onder de aanwezigen was ook de chef van de politie in groot uniform - een forsche gestalte; hij werd mij aangewezen door een Rus met de bijvoeging: die slaat maar altijd op de studenten welke hem zeer haten - een mededeeling die mij, nu zij in Rusland werd gedaan, zeer verwonderde. | |
[pagina 479]
| |
Zoodra het bestuur had plaats genomen achter de roode tafel (in Rusland is de bestuurstafel met een rood kleed gedekt) klonk, onverwachts, voor de niet-Russen althans, door de zaal, van de galerij af, een choraal; staande werd het aangehoord; een choraal, waarop de Duitschers hun kerklied zingen: ‘Ich bete an die Macht der Liebe’; schoon gekozen voor deze vereeniging waarvan de leidende gedachte is, niet te straffen om te straffen, maar te straffen om verbetering te brengen. Het is de gewoonte in Rusland dergelijke karakteristieke vergaderingen te openen met een choraal, een hymne; zooals dat daar werd uitgevoerd, vóórdat er één woord gesproken was, zoo zonder effectbejag, maakte die zang grooten indruk. De Minister van Justitie in Rusland, Nicolaas Mourawieff, nam, na het eindigen van den zang, het eerst het woord: ‘De par la gracieuse autorisation de sa Majesté l'Empereur, mon Auguste Souverain, je prends la parole’, en hij bracht aan het congres ‘les cordiales salutations et les meilleurs souhaits du gouvernement impérial’. Toen volgde een zeer schoon uitgesproken rede, waarvan ik een enkele gedachte wil mededeelen. De ‘Union’ kon met tevredenheid terugzien op den afgelegden weg. Zonder eenig officieel karakter, zooals andere vereenigingen of congressen wel hebben, onafhankelijk dus van de regeeringen, heeft zij eene moreele beteekenis, die reeds voor de doctrine van waarde is, en weldra in alle wetgevingen van invloed zal zijn (ik dacht toen aan onze strafrechtelijke kinderwetten), de auctoritas rationis (almacht der rede) is soms krachtiger dan de ratio auctoritatis (de meening der overheid); de Union wil immers verbeteren en scherpen de wel een weinig verroeste wapenen tegen de criminaliteit. De minister ging verder in op de ontwikkeling van de moderne meeningen op het strafrechtelijk gebied tegenover de school ‘die tegenwoordig, eenigszins minachtend, de klassieke wordt genoemd’; langen tijd zijn de gedachten bepaald gebleven bij het juridieke in de misdaad en in de straf; met de meeste zorg omschreef men het eerste en de straf werd als complement daaraan vastgehecht, zoodat, als de elementen voor een misdrijf aanwezig waren, de wettelijke straf werd toegepast, onverschillig welke de gevolgen waren voor de gemeenschap en voor den dader zelf; | |
[pagina 480]
| |
van dezen, van zijn biologisch voortbestaan, van de bijzondere en algemeene oorzaken voor de daad, daarvan is geen sprake bij de beperkte en gestrenge opvatting van de toenmalige dogmatische strafrechtswetenschap. De kritische geest echter van onze dagen, niet tevreden met dat alles, ontdekte de leemten in dat systeem en toen de waarneming, geput uit de werkelijkheid, kwam in plaats van de theorie, toen men opmerkte, dat de preventieve werking der straf niet voldoende is, toen men de aandacht vestigde op het atavisme, ‘cette tare rongeante des générations’, op het samenhangen met de landstreek, met de wetgeving omtrent de misdaad, toen trad op den voorgrond de persoon van den misdadiger met zijne geestelijke en lichamelijke eigenaardigheden, en kwam min of meer op den achtergrond het feit zelf; tevens openbaarde zich toen een reactie met hare anthropologische en sociologische leerstellingen, eene reactie even krachtig als langdurig was geweest het vroegere dogma. De minister waarschuwt intusschen voor overdrijving; evenals hervormende stroomingen dikwijls hun bed verlaten, zoo is ook hier de vroegere school niet genoeg ontzien geworden toen de horizont zich opende voor eene nog in wording zijnde wetenschap; de tegenstelling kwam, maar nu tegenovergesteld: de misdadiger doet de misdaad vergeten, zooals men in zekere geneesmethode de ziekte voorbijziet ter wille van den zieke; en, aan niets anders denkend dan aan de misdadigers zelf, heeft men voor hen maatregelen ontworpen, terwijl de eischen van de openbare moraal, van de algemeene bescherming te weinig werden in acht genomen. Vandaar oneenigheid in het kamp der criminalisten, terwijl al die meeningen naar één doel moeten convergeeren: de triomf van de gerechtigheid en van de afdoende bescherming van de maatschappij; de twist hield de ontwikkeling der nieuwere begrippen tegen.... Toen is gekomen de ‘Union de droit pénal’, die, open oog hebbend voor elke werkelijk wetenschappelijke uiting, zich heeft geplaatst boven die elkander bestrijdende scholen. Met een enkel woord zet nu de minister nog de richting van de ‘Union’ uiteen en hare organisatie; zij is internationaal, trouwens alle beschaafde staten volgen in beginsel dezelfde hoofdlijnen, maar de toepassing verschilt naar omstandigheden en daarom heeft de Union de nationale | |
[pagina 481]
| |
groepen.Ga naar voetnoot1) Ten slotte wijst de heer Mourawieff er op, dat Rusland ten opzichte van het geheele strafrecht in eene zeer belangrijke periode verkeert; men staat er aan den vooravond van een nieuw strafwetboek; dat voor strafvordering is in handen van den Rijksraad; het strafstelsel wordt overwogen onder meer in verband met de afschaffing van de overbrenging naar Siberië, met de werkverschaffing aan gevangenen, met de bescherming van ontslagen gevangenen (de patronage), met de voorwaardelijke veroordeeling en in vrijheid stelling; maar de uitgebreidheid van het Rijk, de geographische en etnographische verschillen, allerlei andere omstandigheden samenhangend met de onmetelijkheid van het rijk - dat alles vergemakkelijkt niet het groote werk. Daarom verheugt het den Minister dat de criminalisten uit het westen thans in Rusland samenkomen. Heb ik wat te veel teruggegeven uit die rede van den Minister? Misschien; doch zij is zoo merkwaardig in een land dat wij ons niet anders voorstellen dan dat het in alles ten achter is.Ga naar voetnoot2)
Jammer dat de vergaderingen ons niet wat meer tijd lieten voor Petersburg zelf of juister voor haar inrichtingen; Rusland toch is bij ons westerlingen zoo weinig bekend, terwijl er tal van instellingen zijn, vooral op liefdadigheidsgebied, waarvan een kennisneming zeer der moeite waard is. Van een tweetal bezoeken, verband houdend met het congres, zij hier nog het een en ander vermeld. Aan de universiteit is verbonden een ‘kabinet voor strafrecht’. In 1890 vergaderde te Petersburg het penitentiair-congres en hield toen tevens een tentoonstelling van voorwerpen betrekking hebbend op de toepassing van straffen. Die voorwerpen zijn aan het Russisch-gouvernement afgestaan. Daaruit heeft zich ontwikkeld, op aanstichting van | |
[pagina 482]
| |
den Petersburger hoogleeraar Foïnitsky, met het oog op het onderwijs in het strafrecht, een rijksmuseum voor strafrechtspleging, verbonden aan de rechtsgeleerde faculteit, met studeerzalen tevens voor de studenten; sedert 1895 zijn er in het museum werkavonden voor dezen georganiseerd. De zaal van het museum wordt in tweeën gescheiden door een model van een monument voor den grooten verbeteraar van het gevangeniswezen, Howard. De eene helft van de zaal is voor Rusland zelf bestemd, de andere helft voor het buitenland. Men vindt er statistieke tabellen, modellen van de verschillende stelsels van gevangenissen, met de geheele inwendige inrichting ook van de strafinrichtingen in Siberië en op het verbanningseiland Sakhaline, de modellen van de transportschepen daarheen, modellen van kleeding van gevangenen en bewakers, gegevens voor werkverschaffing, voor den geneeskundigen dienst, photographieën van misdadigers. Van het buitenland (Nederland is er niet vertegenwoordigd), Frankrijk, Zwitserland, Italië, Spanje, Oostenrijk, Engeland, Duitschland, Japan, trof het mij, dat zeer vele inzendingen de gestichten voor kinderen betroffen. Het andere bezoek gold een gevangenis en daar ik eene dergelijke inrichting bezocht te Moskau, zij, kortheidshalve, hier over die twee inrichtingen een enkel woord gezegd. Het zijn gevangenissen voor tijdelijke straffen; naar 't mij voorkwam voor wat wij vroeger noemden: wanbedrijven.Ga naar voetnoot1) Zij zijn naar het cellulaire stelsel ingericht, echter niet in den strengen vorm van de onze. De kerk en de school zijn er niet cellulair - bij strenge doorvoering van het stelsel zijn de kerken zóó ingericht, dat de gevangenen wel den geestelijke, maar niet elkander kunnen zien. Er wordt ook door zekere categorieën gezamenlijk gewerkt. Ik zag er o.a. een volledige zetterij en drukkerij, een leerlooierij, timmerwerkplaatsen.Ga naar voetnoot2) Een groote tegenstelling dus bij onze cellulaire gevangenissen, waar het gezamenlijk werken is uitgesloten, | |
[pagina 483]
| |
zoodat daar alleen worden uitgeoefend, wat men zoude kunnen noemen: ‘eenlingsbedrijven’, waardoor, bij langere celstraffen, een terugtreden in de maatschappij, een reclasseering zoo moeilijk is, omdat het gezamenlijk werken zoo goed als afgeleerd is. Te Moskau werken de gevangenen ook buiten de gevangenis b.v. aan sneeuwopruimingen (misschien is dat ook te Petersburg het geval) en in de moestuinen tot de inrichting behoorend. In elke cel is een loonlijst opgehangen, vermeldend wat de gevangene heeft verdiend, - een uitstekende maatregel. De schoollocalen en de schoolmeubelen zoude men in een ‘vrije’ school niet beter kunnen verlangen; ik zag er schriftelijk werk dat er keurig uitzag. Een celkap wordt in die gevangenissen niet gedragen, men ziet er geen heil in. De wandelplaatsen zijn er niet gescheiden in kooien, maar gemeenschappelijk; wel loopen, althans te Petersburg, waar ik het luchten bijwoonden, de gevangenen op een reglementairen afstand van elkander. De reinheid, de uiterlijke orde was uitstekend, men zoude het bij ons niet beter wenschen. De zieken, die gezamenlijk worden verpleegd, zijn naar de ziekten (in hoofdgroepen) gescheiden. Zoo zag ik een afzonderlijk locaal voor tuberculose. Aan elke krib is de (latijnsche) naam der ziekte vermeld. Dagelijks vergaderen de hoofdambtenaren, waaronder de geneesheer, wat in overeenstemming is met den wensch van tegenwoordig, om den geneesheer meer invloed toe te kennen. In de vrouwenafdeeling te Moskau wordt door een vrouwencomité een Zondagsschool gehouden en hebben er des Zondags voordrachten plaats. In beide gestichten viel mij (in Rusland zijnde) de zachte behandeling der gevangenenGa naar voetnoot1) op. In de werkzalen zeide mij de directeur: spreek maar eens met de menschen - er waren ook Duitsch sprekende gevangenen - zeg eens wat van hun werk, dat vinden ze zeer aangenaam. Een ander staaltje is dit. Te Moskau stond ik voor de cel waarin een moordenaar in voorloopige bewaring was ge- | |
[pagina 484]
| |
sloten; om geld vragende, wat hem werd geweigerd, had hij zijn moeder en twee zusters gedood; de zaak was reeds op de zitting behandeld, maar de jury had een deskundig onderzoek naar zijn zielstoestand gewenscht; het geval interesseerde ons (mij en nog twee andere congresleden); de directeur wilde echter liever niet, tenzij wij er bepaald op stonden, dat de cel ons werd geopend, omdat de betreffende persoon zich, bij bezoek, zeer opwond; wij eerbiedigden natuurlijk den wensch van den directeur. Ik vermeld dit alles, omdat ik mij zoo'n gevangenis in Rusland en de behandeling zoo geheel anders had voorgesteld; wel zij hier bijgevoegd, dat er slechte gevangenissen zijn, doch een reorganisatie is in wording.
Over de feestlijkheden nog een enkel woord. Elken avond was er ‘wat.’ In de Doema (het gemeentehuis) bood ons de gemeente een feestavond aan. De Keizer gaf een feestmaal in het Taurische paleis; de Keizer zelf was niet tegenwoordig, maar werd vertegenwoordigd door een hofmaarschalk. Daar werden ook de officieele toasten gesproken. Prof. van Hamel dronk op de Russische landsgroep. Twee toasten waren buiten de voorgeschreven orde. De hoogleeraar Garraud (Lyon) releveerde nog eens de medewerking van het gouvernement impérial en meer bepaald van de universiteit; hij herinnerde aan de schoone ontvangst en het milieu sympathique, ce milieu russe qui fait de St. Pétersbourg non seulement la capitale du grand Empire de la Russie, mais la capitale même de l'hospitalité. De toast eindigde met een dronk op de aanwezige dames: ‘gisteren, na het congres, de Newa overschrijdend,Ga naar voetnoot1) was de stad in nevelen gehuld, de horizont was beperkt, dat stemde droevig; eensklaps brak de zon door, uw paleizen, uw koepels in gouden licht brengend; zoo zoude ook ons congres te koud geweest zijn, als niet onze medewerksters er haren glimlach hadden gebracht.’ Dit discours bracht den minister weder in werking: zulke woorden, zoo doorklinkend in ons gemoed, kunnen alleen worden | |
[pagina 485]
| |
geuit door iemand uit het land der welsprekendheid, uit Frankrijk met zijne elegantie, met zijne juistheid in de taal, zoowel voor ernstige onderwerpen als voor andere, - ‘ik drink op M. Garraud en op zijne fransche collega's.’ Werd hier een klein stukje politiek, overigens aan het congres geheel vreemd, afgespeeld? Ik vernam later, dat eenige Duitschers met die woorden aan de Franschen maar matig waren ingenomen, doch gelukkig is alles gesust geworden en er is verder niet over gesproken. Iets anders zou ook jammer geweest zijn voor de schoone dagen van het congres. Ook hadden we nog een zeer gezelligen avond ten huize, juister ten paleize, van den minister van justitie. Alle woonkamers waren geopend, ook de werk-kamer van den minister, men konde er vrij in rond gaan; het paleis behoort aan het Rijk. Mag ik hier nog eene kleine mededeeling doen, die mij zelf betreft? Ik had mij uitgelaten aan een der ambtenaren van het gevangeniswezen, na het bezoek aan de gevangenis, dat ik daarvan zulk een goeden indruk had gekregen; die ambtenaar, ook dien avond tegenwoordig, verzocht mij dat ook eens aan den minister mede te deelen; ik maakte eenig bezwaar, van meening dat het den minister onverschillig zoude zijn wat ik daarvan dacht; op aandringen echter, sprak ik den minister er over, die mij daarop den inspecteur van de gevangenissen voorstelde, met verzoek aan dezen mijn indrukken te herhalen. Nog een bootvaart op de Newa en de wel vermoeiende, maar hoogst aangename en interessante dagen te St. Petersburg doorgebracht, waren ten einde. Ons bleef nog Moskau.
De reis naar Moskau geschiedde per extra trein; 's avonds te ongeveer 8 uur vertrekkend, kwamen wij te ongeveer 9 uur, den volgenden morgen, aan. De landstreek, voor zoover er over te oordeelen viel, levert ook hier niets bijzonders op. De weg, ongeveer 620 kilometer lang, loopt bijna geheel ‘recht’; 't verhaal loopt, dat bij den aanleg, de ingenieurs twistten over de richtingen, waarop de Keizer een liniaal nam en een rechte lijn trok tusschen de twee steden, als richtingslijn voor den weg. | |
[pagina 486]
| |
Moskau is de Russische stad bij uitnemendheid. Men zegt, dat zij het type van de Russen vertegenwoordigt, groot, geweldig. Nu, groot is de stad zeker, met haar 1,035,000 inwoners; de afstanden zijn er enorm. Evenzeer het verkeer. Bijzonder slecht is er het plaveisel; het bestaat uit louter kleine flinten, die balronde steenen welke men in de heidevlakten opdelft; zelfs in de hoofdstraten, waar slechts voor een enkel huis een stukje asphalt ligt. Bij het verbazende verkeer ook van vrachtwagens - Moskau is de groote handelstad tusschen het oosten en het westen - is er een oorverdoovend lawaai op straat, een voortdurend geraas. Zoude dat plaveisel ook een afspiegeling zijn van meer oostersche gelatenheid? Een groote hoeveelheid trekkracht moet er verloren gaan door die de wielen terughoudende steenen, wier weerstand voortdurend moet worden overwonnen. Moskau eischt veel zon om een fraaien indruk te geven met haar ongeveer 450 kerken voorzien van de schitterende daken, den Russischen kerken eigen. Wij troffen er een regentijd, met sneeuw vermengd, zoodat de stad zich niet op het fraaist voordeed. Moskau heeft wel een ander type dan Petersburg; meer iets bijzonders, iets afwijkends van de westersche steden. Wat de restaurants betreft, eigenaardig is de aanwezigheid, in de meeste café's, van groote, kolossale orchestrions en de kleeding der bedienden, witte broek en witte kiel met een gekleurden band om het middel; men zoude dat in onze westersche steden ook zoo willen aantreffen, het maakt een hoogst netten, zindelijken indruk. De uitnoodiging om Moskau te bezoeken was officiëel aan het congres gedaan. De gemeente bood rijtuigen aan gedurende twee dagen, zoodat men dus slechts, in het hôtel, zijn hoedanigheid van congreslid had te noemen om den eersten en tweeden dag over een rijtuig te kunnen beschikken, zoo lang men wilde. Wij werden ontvangen in het universiteitsgebouw, door den senaat en door den burgemeester. De redevoeringen, die toen werden gehouden, zal ik maar niet teruggeven, om niet te uitvoerig te worden. Alleen dit. De heer Van Hamel releveerde de eigenaardige omstandigheid dat de nestor van de universiteit was hoogleeraar in de zoölogie; ‘onze vereeniging zoekt de grondslagen harer studiën niet meer in begrippen maar in den mensch - | |
[pagina 487]
| |
de cel, uwe studiën betreffen ook de cel, sans vos études biologiques komen wij niet verder; 't is zeker een gelukkig toeval dat juist gij de rector zijt, want de nieuwe strafrechtschool heeft uwe studiën noodig.’ En den deken van de rechtsgeleerde faculteit wees hij er op, dat er zeker in de constructie van het recht verschil moet zijn naar het volk, maar dat de geheele beschaafde wereld toch samenwerkt, tegenwoordig, in verband met elk volk, voor hetzelfde doel. Professor Garrand, de Moskauer universiteit besprekend, deed uitkomen het verschil van karakter in de drie hoofdgroepen ten congresse vereenigd, de Duitschers met hun wetenschap, de Franschen met hun duidelijkheid, de Russen met hun zachtheid (douceur). Na afloop van de plechtigheid was natuurlijk de eerste gang naar het Kreml. Ik onthoud mij echter van eene beschrijving van die zoo belangwekkende plaats, voor de Russen de heilige plaats, waar de Keizer, onder het luiden van de klokken in den grooten toren, den Iwan Weliky, de priesterlijke wijding ontvangt en met heilige olie wordt gezalfd. Ik beperk mij tot mededeelingen omtrent eenige instellingen die ik bezocht en misschien minder bekend zijn. Men zegt, Moskau telt een 500tal weldadigheidsinstellingen, er moest daaromtrent dus een keuze worden gedaan. In de eerste plaats dan zij genoemd het gesticht voor kinderen (zuigelingen) buiten echt geboren, een reusachtige crêche. Het werd gebouwd op last van Katharina II en geopend in 1764. Het dient voor geheel Rusland; de directrice, die ons rondleidde, vertelde dat het eens was voorgekomen dat een vrouw van Archangel uit, een voetreis er voor over had, om hier haar kind te brengen. De inrichting is ondenkbaar groot, b.v.: de verschillende gebouwen hebben te zamen meer dan 1300 kachels en fornuizen. Het normale getal van de kinderen die opgenomen mogen worden is 600; thans waren er 1450; ‘2000 zoude men niet weigeren, we bemerken niets van een 50tal kinderen meer of minder.’ Vroeger was men zeer liberaal in het opnemen, maar sedert eenigen tijd, toen men bemerkte dat ook gehuwde lieden er hun kinderen brachten, heeft men strenger de bepaling dat alleen buiten echt geboren kinderen mogen worden opgenomen, gehandhaafd. Wanneer een kind | |
[pagina 488]
| |
aan de inrichting wordt gebracht, wordt het vóór alles gebaad, dan gedoopt, als 't nog niet gedoopt is, daarna gewogen en ingeschreven; het krijgt dan, nevens het teeken van den doop, een penning om den hals, vermeldend het nummer van de inschrijving. De moeders moeten zooveel mogelijk zelf het kind voeden en, om dat aan te moedigen en het noodige getal minnen te hebben, worden ook de moeders door de instelling gekleed, gevoed en zelfs betaald; zij mogen het huis echter, gedurende den tijd van hun verblijf, niet verlaten om misbruiken te voorkomen; in de verschillende afdeelingen zijn o.a. winkeltjes waar zij al hun benoodigdheden kunnen koopen. Is het kind ingeschreven, dan wordt het door de moeder of verzorgster op de aangewezen zaal gebracht. Elken dag krijgt elk kind een bad. Er zijn daarvoor afzonderlijke badvrouwen. De badtafels zijn zeer praktisch ingericht; telkens zijn er twee kuipen bij elkander, de eene is in gebruik, de andere loopt leeg, zoo om en om. Er zijn 32 geneesheeren uit de stad, die, elken dag, in hun afdeeling, van 9-12 uur, elk kind onder de oogen krijgen. Hoewel bezoek tijdens de doctoren-visites niet wordt toegestaan, werd voor ons een uitzondering gemaakt, zoodat wij het geheele ‘bedrijf’ konden waarnemen, ook de inschrijving. In den winter gaan de kinderen niet uit, reeds in de maand September niet meer, toen wij er waren; in den zomer zijn zij den geheelen dag in de tuinen en in de pavilioens. Besmettelijke zieken worden steeds afgezonderd. De zalen zijn alle groot en frisch gelegen; er heerscht groote orde en reinheid, trouwens ook noodig in die kolossale inrichting; het wiegen, het telkens de kinderen schommelen, het 's nachts voeden is er verboden; ‘quelle école de propreté et d'éducation pour le peuple’, zeide mij de psychiater Dr. Forel, die toen mede die inrichting bezocht. Jaarlijks worden er ver over de 10,000 kinderen opgenomen; het getal vermindert eenigszins, omdat, als gezegd, men wat strenger is bij de opneming, ook omdat de minnen begonnen te ontbreken; regel toch is dat iedere verzorgster slechts één kind heeft; kunstmatige voeding is uitzondering. De kinderen worden zoo spoedig mogelijk ‘op het land’ gebracht. Het gouvernement Moskau en eenige andere aangrenzende gouvernementen zijn daarom verdeeld in 41 arrondissementen, | |
[pagina 489]
| |
aan het hoofd van elk staat een inspecteur, meestal een medicus. Diens taak is, om de boeren-familiën, die kinderen willen opnemen, te controleeren, inlichtingen in te winnen vooral ook of zij melk-vee hebben en om toezicht te houden op de geplaatsten, op hun verpleging. Het bezoeken van de lagere school is verplichtend, voor zoover de afstanden dat toelaten; de instelling zelf heeft 38 scholen op het land verspreid; als de kinderen aan een zeker examen voldoen, ontvangen de pleegouders een premie. Zeer dikwijls worden de kinderen door de gezinnen als eigen kinderen later geadopteerd; gemiddeld 1500 per jaar. In geval van chronische gebreken, 't zij lichamelijk, 't zij geestelijk, verleent de stichting, meestal voortdurend, onderstand. Te zijner tijd zorgt de administratie voor plaatsing. De meisjes blijven op het land, men brengt haar niet in de steden; alleen worden zij wel als dienstboden opgenomen in de inrichting zelf; in de afdeeling waar ons toen die mededeeling werd gedaan waren er, geloof ik, 160 vroegere pupillen werkzaam. Bij huwelijk wordt aan de meisjes een uitzet gegeven. De uitgaven bedragen ongeveer 1½ millioen roebels (f 1,950,000) per jaar. Het getal kinderen thans aan de instelling verbonden (dus de in de inrichting zelf verpleegden èn die, op lateren leeftijd, door haar worden verzorgd) bedroeg, tijdens ons bezoek, een 40.000. Waar vindt men, mag ik zeker wel vragen, een inrichting zoo kolossaal als die te Moskau? Maar vreemd is het, dat zulk een instelling niet in eenige afdeelingen wordt gesplitst die, hier en daar, over dat onmetelijke Rijk worden verspreid. Iemand, goed bekend met Russische toestanden, zeide mij, dat die concentratie een uitvloeisel is, als 't ware, van het Russische karaker - groote liefdadigheid, maar organiseerend talent ontbreekt; als de zaak er eenmaal is, laat men haar zóóals ze is. Vervolgens werd het Asiel Roukavichnikoff bezocht. Dit asiel is een gemeentelijke instelling voor knapen van 10-15 jaar die in het gouvernement of in de stad Moskau zijn veroordeeld geworden en op verkeerden weg zijn. Daar opgenomen, zijn zij buiten de ‘justitie’, buiten het strafgezag, de instelling neemt hen over. Zij verblijven er tot hun 18de jaar, - voor zoover zij niet eerder worden ontslagen | |
[pagina 490]
| |
(het systeem der onbepaalde vonnissen), de kortste verblijftijd is één jaar. De directeur en diens dochter die, zonder bepaalde aanstelling, mede helpt en geheel op de hoogte van de instelling bleek te zijn, leidden ons rond. Lichamelijke straffen worden niet toegepast; opsluiting in een cel komt zeer zelden voor. Over het verledene mag niet worden gesproken, nl. over wat de aanleiding is voor de plaatsing. (Ook in de gestichten stelsel-Elmina is dat verboden.) Het onderwijs omvat de gewone vakken; vooral echter wordt aan vak-onderwijs het meeste gewicht gehecht, in verband waarmede vakteekenen wordt onderwezen; men houdt rekening daarbij met den leeftijd, de ontwikkeling, den verblijftijd van het kind en de wenschen der ouders. Ook muziek - zang en blaasinstrumenten - wordt onderwezenGa naar voetnoot1). Viermaal per jaar wordt van elken knaap het lichaamsgewicht opgenomen. Vragen betreffende het onderwijs, de dagverdeeling, de discipline, de straffen en de belooningen worden besproken door een paedagogischen raad, onder voorzitterschap van den directeur; daarin zitten verder de onder-directeur, de priester, de opvoeders en de medicus; - men weet: men wil tegenwoordig den medicus in alle dergelijke vragen mede laten oordeelen. Bij het verlaten van het asiel wordt een uitzet gegeven en tot 21 jaar blijven de jongelieden onder het patronaat van de stichting, die ook nog wel geldelijk voor hen zorgt. Waar ik nog voornamelijk de aandacht op wil vestigen is dit. De opgenomen knapen zijn verdeeld in 7 afdeelingen, naar gelang van hun geaardheid. De eerste afdeeling omvat de gelegenheids-misdadigers en de nieuw aangekomenen wier karakter men niet kent. De tweede afdeeling: dezelfde soort, maar de oudsten van dezen. De derde afdeeling: die aan een misdadig leven gewend zijn, opgegroeid in de straat, steeds aan zich zelf overgeleverd, doch die niet geheel pervers zijn. De vierde afdeeling: dezelfden, doch die reeds een losbandig leven hebben geleid en dronkenschap kennen. De | |
[pagina 491]
| |
vijfde afdeeling: geheel perverse kinderen, misdadig om aan hun instinct te voldoen. De zesde afdeeling: erfelijk belasten. De zevende afdeeling: kinderen wier zedelijkheidsgevoel zéér weinig is ontwikkeld (fous moraux). Aan het hoofd dier afdeelingen staat een opvoeder; voor de orde, de discipline, waakt, onder dezen, een oud-onderofficier uit het leger. Vele oud-kweekelingen komen terug in de instelling als opzichters enz. Dr. Forel noemde die stichting, niet het minst wegens die indeeling, een model-inrichting. Er worden daar tevens opgenomen, tot 17 jaar, zij die in voorloopige bewaring zijn, gedurende een gerechtelijk onderzoek. Interessant te zien is ook het groote werkhuis, voor werkloozen, vagebonden, bedelaars. Het is een stedelijke instelling. Eigenaardig - de commissie van bestuur heeft een bepaalde rechtsmacht over die vagebonden en bedelaren die de politie haar aanbrengt; zij houdt geregeld zittingen en velt vonnissen. Maar de instelling neemt ook hen op, die zich vrijwillig aanmelden. De verpleegden zijn tot werken verplicht; de opbrengst van den arbeid wordt hun voor een deel uitgekeerd. Veel wordt voor de gemeente zelf gedaan, buitens 's huis, b.v. de straat reinigen, wat, voor een deel, in de kosten te gemoet komt. Jaarlijks worden een 15 à 20.000 personen in het huis te Moskau en in een filiaal, daar buiten, opgenomen. De uitgaven bedroegen in 1901 ongeveer 2½ ton gouds. Te vermelden valt zeker wel, dat, in den winter, des Zondags, (in den zomer laat men de verpleegden hun gang gaan) voordrachten met lichtbeelden worden gehouden; jaarlijks worden ook eenige concerten gegeven en tooneelvoorstellingen, waarin verpleegden ook medespelen. De leeszaal wordt geregeld bezocht. Ten slotte naar de centrale gevangenis voor Rusland, waar zij die moeten worden vervoerd naar het verbanningsoord Siberië en naar de strafplaats Sakhaline tijdelijk worden ondergebracht, tot dat een transport daarheen vertrekt en waar ook worden opgenomen zij die langdurige straffen moeten ondergaan en vagebonden. Men zeide mij dat er jaarlijks o.a. een 10.000 moordenaars, althans personen die een ander gedood hebben, worden ondergebracht, een ver- | |
[pagina 492]
| |
bazend groot getal op zichzelf, maar die gevangenis ‘dient’ voor geheel Rusland. Wie Tolstoï's ‘Opstanding’ heeft gelezen, kan zich eenig denkbeeld vormen van de inrichtingGa naar voetnoot1). Wij werden overal rondgeleid, in de verblijven, in de ziekezalen, in de keukens, de kerk. Alleen de ‘politieke misdadigers’ kregen wij niet te zien. Ik bracht een paar maal het bezoeken van die personen ter sprake: neen 't mag niet, ze winden zich dadelijk op - en 't gebeurde ook niet. Wij begonnen - wij waren gelukkig ook hier maar weinig in getal, - met de zaal waar bezoekers voor de gevangenen worden gelaten; men zal zich herinneren, uit Tolstoï's werk, hoe Nekludof er zich over beklaagt dat hij daar Maslowa niet kan verstaan, wegens het lawaai dat gevangenen en bezoekers maken. Die beschrijving kan zeer juist zijn; de zaal, zeer groot, is in twee gedeelten gescheiden, de eene helft voor de gevangenen de andere helft voor de bezoekers, een traliewand in het midden. Groote zalen dienen tot verblijf, dag en nacht, elk wel voor een 100, 200 gevangenen, gemeenschappelijk. Eenige zalen vormen een afdeeling; de deuren der zalen staan open, de gevangenen kunnen vrij in hunne afdeeling rondloopen; in de gang der afdeeling, door groote ramen goed verlicht, wordt gegeten. Op zeker bevel moet ieder in zijn zaal gaan. De kleeding is een witte broek, wit hemd en een lange jas van grijze dikke stof; het haar wordt over de lengte, over het halve hoofd, kort gehouden, maar bij allen was dat niet meer te zien. Op een korten afstand van sommige zalen hoort men een zeker geklikklak, dat voor de eerste maal gehoord, een vreemd geluid is, - Tolstoï komt in herinnering, - 't zijn de ketenen die de mannen aan hebben; een riem om het middel draagt een keten die, ter hoogte van de knie, zich splitst in tweeën en dan neerdaalt tot de enkels; de lange jas bedekt vrij wel de ijzeren schakels. De keten, hoe ijselijk voor ons om te zien èn te hooren rammelen, schijnt weinig te hinderen in de beweging, - voor zoover de enkels er niet door worden verwond. | |
[pagina 493]
| |
De handen zijn geheel vrij. Verschrikkelijk is het niets-doen; er wordt in deze gevangenis wel eenig werk gedaan, doch de meesten loopen den geheelen dag om, liggen zoo wat op hun krib. Het schijnt moeilijk om werk voor allen te vinden; en die tijd van niets-doen kan lang duren, omdat de transporten maar een paar maal per jaar plaats hebben, wegens de kosten en de beperktheid van de tijden die voor vervoer geschikt zijn. Onbegrijpelijk, waarmede de tijd wordt gedood. Tolstoï laat het voorkomen, dat er een handel in sterken drank wordt gehouden; mijn geleider sprak dat beslist tegen; ja, er kan eens, heimelijk, een flesch brandewijn worden ingebracht; het is verboden. Zelfs in deze gevangenis, waar de crême is van wat men gewoonlijk noemt de boevenwereld, viel mij de zachte behandeling op. De direkteur, die ons geleidde, gaat min of meer goedmoedig met de menschen om, - 't gaf niet den indruk dat hij dat veinsde en nu eens aardig was nu er vreemdelingen waren die juist in de behandeling belang stelden. Ik hield mij meer bij een anderen geleider, een lid van het openbaar ministerie; het viel mij op, hoe deze, gekleed in uniform, in alle zalen het militair saluut bracht, niet éénmaal, zoo even aantikkend, maar bepaald, naar rechts en links min of meer knikkend, de rechterhand aan den uniform-pet houdend. Herhaaldelijk sprak hij een woordje; eenmaal beklaagde een gevangene zich over iets, een ander mengde zich in het gesprek, ook hem werd het woord gelaten, van afsnauwen geen sprake. En ook hierbij geen zweem dat hij nu zoo deed omdat er vreemdelingen waren. Eigenaardig is de begroeting in woorden. Bij het binnentreden van enkele zalen, als de opstelling van de gevangenen daarvoor aanleiding gaf, zeide hij ‘ik hoop dat uwe gezondheid goed is’; waarop de gevangenen in koor antwoordden: ‘wij wenschen u goede gezondheid’. Die begroeting mag echter niet van de gevangenen uitgaan. Hier en daar zag ik wit brood liggen; 't is de gewoonte dat men gevangenen zulk brood zendt, doch, door de betere voeding die in lateren tijd wordt verstrekt, komt dat gebruik wat in verval. Ook in deze gevangenis geven de ziekezalen een uitstekenden indruk. De gewone dagelijksche bevolking is ongeveer 2000. Convooien van een 600 man, die op één dag in de gevangenis worden gebracht, zijn geen zeldzaamheden; hoofd van groote | |
[pagina 494]
| |
transporten is een officier, van kleinere een onderofficier. Bij de verdeeling in afdeelingen wordt rekening gehouden met den leeftijd en met den godsdienst; de Mahomedanen vooral verdragen zich slecht met de orthodox-Russen, waarbij komt dat velen die den Islamitischen godsdienst belijden uit den Caucasus komen en de Russische taal niet verstaan, wat een bron te meer is voor misverstanden. Ook de Joden - de ‘Hebreërs’ - zitten afzonderlijk. Men kan zich voorstellen de drukte die zulke convooien veroorzaken en welk een administratie daarvoor noodig is: alle voorwerpen van waarde, al het geld bv. wordt ook hier, van ieder gevangene afzonderlijk, ingenomen en geboekt. De bewaking van de gevangenis met die groote bevolking eischt weinig personen; slechts 80; verzet of iets dergelijks komt, ondanks het samenzijn van zoo tal van personen, zeer zelden voor. Eigenaardig is nog dit. In de vrouwenafdeeling is een crêche, staande voor een deel buiten de administratie van de gevangenis. Het doel is om de kinderen te onttrekken aan het gevangenisleven en de moeders gelegenheid te geven om te werken in de werkplaatsen of in den huisdienst. Na de gevangenis nog een bezoek aan een ander gebouw dat nauw er mee samenhangt, ik meen dat het ligt op het terrein zelf van de gevangenis, - het asiel ‘Serge Elisabet’. De gezinnen mogen hen die naar de verbanningsoorden gaan vergezellen, de echtgenooten en de kinderen mogen vrijwillig medegaan. Vroeger werden zij opgenomen in de gevangenis zelf, opdat de vrouwen en de kinderen - en die gold het voornamelijk - gedurende den tijd verloopend tusschen de veroordeeling en de opzending niet broodeloos zouden zijn. Dat verblijf duurde soms geruimen tijd, in verband met de transporten die slechts een paar maal per jaar plaats hebben. In 1889 nu heeft de koopman Ermakoff een huis gesticht, waar die vrouwen en kinderen worden gehuisvest, zoodat zij niet meer als 't ware medegevangen zijn. Ook de Staat geeft een subsidie. De instelling werd genoemd naar den grootvorst Serge en diens gemalin Elisabet. Het huis kan een 300 personen herbergen. De kinderen krijgen er onderwijs; een ruime tuin is aan het huis verbonden. Een werk dus van een hooge humanitaire strekking. Hiermede wordt afscheid genomen van Moskau. | |
[pagina 495]
| |
De reis loopt nu naar Warschau, - ongeveer 29 uur met den sneltrein. Ook hier levert het landschap niets bijzonders; het is vrij eentonig, vlak. Een merkbaar verschil is er tusschen het type van de bevolking in Moskau en van de personen die men aan de Poolsche stations ziet. Een geheel andere stad dan Moskau is Warschau. 't Is waar, de zon hield er zich niet meer schuil, we hadden er een prachtigen dag, de koepels der kerken glinsterden in het zonlicht, - maar men merkt toch zeer bepaald, dat men in een andere omgeving is; de straten zijn beter geplaveid, de gebouwen fraaier, - 't is iets anders. De taal is ook daar weder een struikelblok. Pas waren wij met het Russisch op de hoogte, nu is Poolsch een vereischte. Zelfs de vraag om ‘tshey’ (thee) wordt niet verstaan en dat is toch een onontbeerlijk iets geworden: zonder thee is een druk leven, om in korten tijd veel te zien, niet leefbaar, - ‘herbata’ (herba: gras?) is het nu geworden. Het volgend gesprek, dat, zóóver over de grenzen, een eigenaardig karakter had, zij nog vermeld. In een Caucasischen winkel wilde de eigenaar gaarne eens weten waar ik ‘vandaan’ kwam en wat ik in Warschau deed. De man sprak gebroken Duitsch. Ik antwoordde dat ik kwam ‘aus Holland’..... ‘Holland?’ vroeg hij. De winkelbediende werd te hulp geroepen. ‘Deutschland?’ ‘Nein, Holland.’ ‘Ja, ja, België?’ ‘Nein, es bleibt Holland,’ is mijn antwoord. Het was den man niet recht helder welk land dat eigenlijk was. ‘Was haben Sie denn, einen Kaiser?’ ‘Nein, eine Königin.’ Toen was het hem duidelijk: ‘Ah so, ja - die Wilhelmine, ist sie wieder gesund?’ Van Warschau naar Berlijn - il n'y a qu'un pas; afstanden zijn er niet meer, in 11 à 12 uur is men ‘over’. Op Duitsch gebied, te Thorn, moest aan een Duitschen gendarm de pas worden vertoond. Daar dit mij niet recht duidelijk was, vroeg ik, op het perron heen en weder stappend, de reden daarvoor: ‘Bitte, Herr Gendarm, waarom moet hier nu ook de pas worden vertoond?’ ‘Wesshalb die Frage?’ was 't antwoord. Ik vond 't maar beter om niet op mijn vraag in te gaan en naar mijn wagon terug te keeren, ‘men kon 't niet weten’ of die gendarm het ook noodig zoude vinden mij op een of ander bureau nadere inlichtingen te geven - of te vragen. | |
[pagina 496]
| |
Zoo zijn nu die gedenkwaardige dagen voorbijgegaan. Jammer dat zij voorbij zijn.
Welke is nu de indruk geweest over Rusland, dat land van den knoet? is mij dikwijls gevraagd. Het is zeer moeielijk een bepaald antwoord te geven, ik bezocht maar drie steden - het zoude mij kunnen gaan als den vreemdelingen die, ons kleine land bezoekend, zich bepalen tot Amsterdam, den Haag en Scheveningen en dan een zekeren indruk meenen te hebben. Echter, wat daarvan zij, zeer zeker heb ik dezen indruk gekregen, dat het verkeerd is om Rusland zoo eventjes met onze westersche oogen te beschouwen, en dan, naar onze begrippen, uit die hoogte dat ‘barbarenvolk’ te beoordeelen. Rusland is zoo onmetelijk groot. Zonder den Caucasus is het tien maal grooter dan Duitschland. Petersburg is, naar 't zuiden, 3000 kilometers van Kars verwijderd, naar het noorden, 1000 kilometer van Archangel, naar het westen, 10,500 kilometers van Wladiwostok. (Arnhem - Bazel is 668, Delfzijl - Maastricht 368 kilometers.) In 1897 bedroeg de bevolking in Europeesch Rusland 103½ millioen, in het geheele rijk 129 millioen; het laatstgenoemde cijfer komt overeen met 6 inwoners op den vierkanten kilometer, bij ons is dat cijfer 157, in Duitschland 104. Groote afstanden dus en weinig bevolking. En dan de rassen en stammen: Groot Russen, Wit Russen, Klein Russen, Polen, Lithauers, Finnen, Esten, Mordwinnen, Tartaren, Baschkirren, Tschuwassen, enz. Dat alles beheerscht één persoon! Welk een groot aantal ambtenaren is noodig, en wat blijft er dan, bij die geringe bevolking, over voor private doeleinden, voor de private industrie! Elke vergelijking met andere landen is, meen ik te mogen zeggen, uitgesloten. Rusland heeft ook nog dit eigenaardige, dat het in veel opzichten niet aan oude toestanden is gebonden; de beschaving is er betrekkelijk van zoo jongen datum, dat de tegenwoordige denkbeelden met oude toestanden betrekkelijk weinig rekening hebben te houden. Zeer zeker gebeuren er dingen die elders onmogelijk zouden zijn. Ik heb nu niet 't oog op het optreden van de politie bv. bij onordelijkheden; overal treedt deze dan wel eens te forsch op, althans als men daarover oordeelt nádat de zaak | |
[pagina 497]
| |
heeft plaats gehad en men tijd heeft om alles te overzien, waartoe men, oogenblikkelijk moetende handelen, niet steeds in de gelegenheid is. Meermalen komen er berichten voor in de couranten over de brutale manieren van de Russische politie tegenover de studenten; maar van een der laatste opstandjes vertelde mij een student zelf, dat de studenten dat optreden hadden uitgelokt en zich, wat men bij ons zoude zeggen, ‘ploerterig’ hadden gedragen. Afgezien nu van die politieele maatregelen, heerscht er, zooals iemand zich uitdrukte, wetteloosheid en willekeur naast de wetten. Zij 't ook dat er geen wetgevend lichaam is - de Keizer immers is absoluut alleenheerscher en de ‘Staatsraad’ is adviseerend - er zijn toch algemeene bepalingen, wetten kan men ze noemen; er is een burgelijk wetboek, een strafwetboek. De rechters spreken naar die wetten recht en zijn onafhankelijk van de Regeering, - hoewel bij bevordering het behooren tot de Staatskerk wel als aanbeveling geldt. Maar, nevens de wetten en de rechters, en in zekeren zin daarboven, schijnt de administratie, of misschien juister de gouverneur te staan. Zoo werd mij medegedeeld - de bronnen, noem ik liever niet, doch zij zijn volmaakt betrouwbaar - dat het is voorgekomen dat de Rechtbank iemand vrijsprak, doch dat de gouverneur, niet daarmede tevreden, administratief gevangenis oplegde; wel protesteerde de rechtbank daartegen, de persoon bleef echter in de gevangenis. De doodstraf is afgeschaft voor den burgelijken rechter, niet voor den militairen rechter; de gouverneur in de gouvernementen waar ‘staat van beleg’ heerscht - en als die ergens heerscht wordt die niet spoedig opgeheven - kan bepalen welke strafzaken door den militairen rechter en welke door den burgerlijken zullen worden berecht. Vreest hij nu dat te weinig straf zal worden opgelegd of acht hij het wenschelijk dat de doodstraf wordt uitgesproken, dan verwijst hij de zaak naar den rechter die dat kan doen, nl. naar den militairen rechter. Bijzonder willekeurig moet men zijn met de bevelen tot verhuizing. Acht de gouverneur het noodig dat iemand elders woont, dan wordt hem eenvoudig een andere woonplaats aangewezen. Een advocaat vertelde mij, dat zijn stand eigenlijk de eenige was die volledige vrijheid van spreken had; volledig echter in dien zin, toen ik daar nader op inging, dat de gouverneur altijd de | |
[pagina 498]
| |
macht heeft om een andere woonplaats aan te wijzen. Maar als men dan zijn recht op het vrije woord aantoont? Ja, was het antwoord, als het bevel er eenmaal is, dan moet men wel gehoorzamen, men wordt anders weggeleid door de politie. Tegenover die wetteloosheid staat echter groote humaniteit. Ik herinner aan hetgeen ik mededeelde over enkele instellingen, over het optreden tegenover gevangenen, ook van de ergste soort. Iemand, geheel bekend met Russische toestanden, die bloedverwanten heeft die officieren zijn in het leger, zeide mij: de ruwheden die voorkomen in het Duitsche leger, zijn in het Russische ondenkbaar. Het gouvernement doet ook zeer veel om de welvaart te bevorderenGa naar voetnoot1); het Russisch temperament dat op veel gelatenheid duidt, schijnt mede te brengen, dat de stoot, de opwekking van buiten af, van hooger op moet komen. Laat mij hier ook nog eens wijzen op de beweging juist op strafrechtelijk gebied. Is niet de omstandigheid dat de ‘Union’ te St. Petersburg vergaderde, wat meer is, dat de Regeering zich er mede bemoeide, dat de Minister namens den Keizer de vergadering opende met een rede die de moderne richting van de ‘Union’ huldigde, dat de Keizer, in een zijner paleizen, den leden een feest gaf, is dat alles niet een teeken van een wensch naar hervorming? En dat is niet het eenige teeken, dat, zal men misschien zeggen, tegenover de vreemdelingen werd uitgespeeld. De Russische landsgroep van de ‘Union’ werkt krachtig mede tot hervorming. Ook dit zij nog vermeld. In Maart 1902 werd in St. Petersburg een bijeenkomst gehouden van gevangenis directeuren waarin de arbeid van de gevangenen werd besproken. Die vergadering werd door denzelfden Minister Mourawieff geopend met een rede waarin o.a. dit voorkwam: In een goed georganiseerde gevangenis is arbeid niet een middel van straf maar een middel voor ontwikkeling van het moreel en de gezondheid; misschien komt | |
[pagina 499]
| |
er een tijd waarin de rechter niet zal veroordeelen tot een zekeren tijd gevangenisstraf, maar tot zekere uren arbeid; zelfs thans reeds, met de moderne opvatting omtrent de uitvoering van de straf, is het wenschelijk dat de misdadiger de gevangenis kunne binnengaan om door werken zijn sociale schuld te boeten! Woorden geuit in een ‘barbaren’-land, maar die ook elders mogen worden gehoord. Rusland is, inderdaad, een land van tegenstellingen.
Jhr. Mr. D.O. Engelen. |
|