waarom, tusschen het Wilhelmuslied en Vondel's Prince-lied, in twee puntdichten tegen ‘overdrijving’ moest worden gewaarschuwd. Het was wel een aardig idee den bundel met Staring's ‘Verschijnsel’ te besluiten. Maar ik wantrouw toch een beetje mijn gissing wanneer ik onderstel dat Spandaw's onsterfelijk (!) ‘Vogelnestje’ rechtstreeks aan die spookgeschiedenis voorafgaat om de jongens maar dadelijk te doen gevoelen dat het daarin bezongen ‘heerlijk wonder!’ ook een inbeelding is van een sentimenteelen dichter. Is die gissing verkeerd, en moet ‘Het vogelnestje’ au sérieux worden genomen, dan had ik het maar wijzer gevonden dat onware gedichtje weg te laten.
Waarom onze jongere letterkundigen slechts met één fragmentje van Marcellus Emants vertegenwoordigd zijn, is mij een volslagen, en onaangenaam stemmend, raadsel.
Nieuw zijn, in deze uitgaaf, de Aanteekeningen van Dr. Nauta, die een gunstig getuigenis afleggen voor zijn veelsoortige kennis en belezenheid en voor den ernst waarmeê hij zijn taak als leeraar in de Nederlandsche letterkunde opvat. 't Is waar, ook hier treft mij al weêr die uitsluitende bestemming voor de school, men zou zelfs zeggen voor de hoogere school; want de schoolbibliotheek moet wel heel goed in orde zijn wanneer al de werken en tijdschriften er in gevonden worden waarnaar door Dr. Nauta voortdurend, meestal met niet meer dan een bibliografische noot, verwezen wordt. Voor vaders en moeders hadden de aanteekeningen nog wel iets meer en iets anders mogen behelzen.
Dat ik zijne Aanteekeningen met aandacht en belangstelling gelezen heb, moge Dr. Nauta uit een paar opmerkingen blijken. Blz. 12. Hier had naar meer verwezen kunnen worden, o. a- naar King Lear, naar Legouvé's Un Roi Lear de village. naar het Fransche ‘Fabliau’ La Houce partie. - Blz. 116. Niet de vrouw haalt teksten aan, maar de dominee; 't is dus wel heel duidelijk dat zij met haar uitspraak ‘de mensch moet zijn getal hebben,’ niet op een tekst, allerminst op op Rom. 9, 27, zinspeelt. - Blz. 178. Nu ‘Adept’ verklaard wordt, had ditzelfde ook wel mogen geschieden met ‘Trismegist.’ - Blz. 349. Dr. Nauta zoeke ook eens in Goeverneur's Huisvriend. Ik herinner mij uit mijn jongensjaren die vreeselijke geschiedenis daarin gelezen te hebben. - Bl. 354; regel 2 is een drukfout; moet zijn 21. - Blz. 355. De Fransche dichter heet niet Délille, maar Delille. - Blz. 382. Het ‘nader citaat’ is Ch. 44 (Noord en Zuid XXV, 422, 427; mededeeling van Dr. N. ontvangen.)
En nu moet dit boek dienen om de leerlingen ‘hardop te laten lezen’ en ze ‘vooral goed te leeren lezen.’ - Het eerste zal wel van zelf gaan. Het andere blijft aan de leeraren overgelaten. Maar.... bij een volgenden druk denke Dr. Nauta eens over een lange Aanteekening die over dat ‘goed lezen’ eenige wenken bevat. Of, zoo hij meent dat over voordragen wel gesproken, niet geschreven kan worden, dan denke hij eens over de waarde der punktuatie voor hardop-lezen. Het komt mij voor dat bij de uitgave van dit ‘leesboek’ op de waarde der leesteekens niet genoeg gelet is. Wat doet, bijvoorbeeld, op blz. 105, regel 1 die komma na ‘tijd’? Wie bij 't lezen zich aan die komma stoort, leest niet goed. Zoo staan, meen ik, blz. 217 in het begin van al. 2 de beide komma's beide verkeerd; bij het lezen moet in dien volzin maar éénmaal gerust worden, na ‘hoorde’..... Maar hierover zou nog heel veel te zeggen zijn, en ik wilde alleen met een vriendschappelijk woord van aanbeveling deze uitgaaf van Moerkerken-Nauta begroeten. Wat ik aan dat woord toevoegde wil ik niet schrappen. Maar dat woord is hoofdzaak.
A.G.v.H.