| |
| |
| |
Letterkundige kroniek.
Vérité par Emile Zola. Paris, Eugène Fasquelle. 1903.
Wat Zola dacht over Rome en de Katholieke kerk wisten wij reeds uit zijn romans Lourdes en Rome. Geen van beide behooren tot zijn beste werken. Van geen van beide ontvangen wij den indruk dat hier een kunstenaar aan het woord is, die boven zijn onderwerp staat, die, alvorens het kunstwerk te scheppen, getracht heeft zich in te leven in de personen die hij zal afbeelden, zich heeft geacclimatiseerd in het land waarin hij ons tot gids wil zijn. Zola was er de man niet voor, hij de rationalist, de ongeloovige, fanaticus in zijn rationalisme en zijn ongeloof. In Lourdes voelt hij niets van het mystisch gelooven, niets van den troost die ervan uitgaat, allerminst van de zedelijke en lichamelijke genezing die ermeê samenhangt. Maar toch leeft in Pierre Froment, den priester die niet aan het wonder van Lourdes gelooft, ten slotte de behoefte aan een nieuwen godsdienst. De menschheid plotseling uit haar droom wakker roepen, haar met geweld het wonderbare ontnemen dat zij noodig heeft als brood, dat zou, naar Pierre Froment vreest, haar dood zijn. Er zullen, meent hij, nog eeuwen en eeuwen moeten voorbijgaan eer de menschen deugdzaam kunnen leven zonder den zedelijken dwang van een of anderen godsdienst, zonder den troost van een bovenmenschelijke rechtvaardigheid. Maar aan een nieuwen godsdienst, aan een die dichter bij het leven staat, die zich aanpast aan de verkregen waarheden, daaraan heeft, volgens dezen jongen priester, de menschheid behoefte.
In den volgenden roman, Rome, vinden wij Pierre Froment terug als schrijver van een boek, Rome nouvelle, waarin hij het programma
| |
| |
geschetst heeft van een nieuwen godsdienst. Een deel van den roman geeft ons het relaas van de moeilijkheden, welke de priester te overwinnen heeft alvorens hij wordt toegelaten tot den Heiligen Vader, voor wien hij den inhoud van zijn boek, dat aangewezen is om op den Index geplaatst te worden, wenscht te verdedigen. De ondervinding te Rome opgedaan voert Pierre Froment nog verder op den weg van het rationalisme. Nu het Vaticaan van zijn nieuwen godsdienst niets weten wil, nu het oude Katholicisme weigert, zich te hervormen tot het zedelijk en maatschappelijk heil van de menschheid en zoodoende de godsdienst der democratie te worden, nu ziet hij geen redding dan in de positieve wetenschap, die ‘dans sa marche que rien n'arrête, demeure la seule vérité possible pour les cerveaux équilibrés et sains’.
Die ‘eenig mogelijke waarheid voor geëquilibreerde en gezonde hersenen’ heet het onderwerp van Zola's laatsten roman: Vérité. Het boek werd geschreven gedurende, en kort na, de beroeringen, in Frankrijk en in de geheele beschaafde wereld teweeggebracht door de Dreyfus-zaak. Het is dan ook geen wonder dat de pen van den romanschrijver, die zelf bij deze zaak zoo nauw betrokken is geweest, trilde van verontwaardiging nu hij onder het schrijven voortdurend moest denken aan het vreeselijk drama van het Duivelseiland met al zijn gruwelen, zijn laster en zijn leugens. Maar indien verontwaardiging soms krachtige verzen weet te inspireeren, de epische kunstenaar heeft kalmte van gemoed, een door geen hartstocht benevelden blik noodig om het kunstwerk tot stand te brengen, dat waard is de gebeurtenis van den dag te overleven.
Was, toen Zola Vérité schreef, zijn geest te zeer in beslag genomen door de Dreyfus-zaak dan dat hij al zijn aandacht kon wijden aan het werk van verdichting dat hij had ondernomen? Of waren zijn krachten uitgeput door alles wat hij, niet enkel bijgewoond, maar zelf ondervonden had, nadat hij in zijn moedig J'accuse zijn geweldige aanklacht had doen hooren?
Het kan wel niet anders, of Zola zelf moet, al schrijvende, gevoeld hebben dat hij bij de keus van het thema voor zijn roman niet gelukkig was geweest; dat de affaire-Simon waarin de affaire-Dreyfus was getransformeerd en getransponeerd, ten slotte veel minder belangrijk en, ondanks al zijn afschuwelijkheden, veel min- | |
| |
der treffend en indrukwekkend was dan de groote zaak, waarvan zij niet meer dan een flauwe kopie verdiende te heeten.
Simon, een Israëliet, hoofd van de gemeenteschool in het dorp Maillebois, wordt beschuldigd van een afschuwelijke misdaad: het crimen nefandum gevolgd door moord, gepleegd op een van zijn leerlingen, een bij hem inwonend neefje Zéphirin. Hoe ongeloofelijk de beschuldiging ook klinke, uitgebracht tegen een tot dusver algemeen geacht man, den door kinderen en ouders beminden meester, de katholieke geestelijkheid van het dorp weet zoo de publieke opinie tegen den Jood te bewerken en het zoo aan te leggen dat de jury het schuldig over hem uitspreekt en de ongelukkige Simon tot eeuwigdurende galeistraf veroordeeld wordt. Simon's vrienden, en onder hen in de eerste plaats Marc Froment, zijn opvolger als hoofd van de gemeenteschool te Maillebois, stellen alles in het werk om revisie van het vonnis te verkrijgen en het gelukt hun werkelijk het ‘fait nouveau’ te vinden dat tot de revisie leidt: de onwettige mededeeling aan de jury van een document dat niet in het proces zelf was voorgebracht - alles precies als in de Dreyfus-zaak. Het proces in revisie heeft plaats, maar nu ook wordt het doel van hen die aan Simon's onschuld gelooven niet bereikt: de jury spreekt andermaal, thans bij meerderheid van stemmen, het schuldig uit en neemt met algemeene stemmen verzachtende omstandigheden aan. Daarop volgt de gratie - altijd nog als bij Dreyfus. Ten lange leste echter wordt, in deze affaire-Simon, in een geestelijke, broeder Gorgias, de ware schuldige ontdekt; waarop het Hof van Cassatie ten slotte de onschuldigverklaring uitspreekt van den armen Jood, die, geestelijk en lichamelijk gebroken door al de martelingen die hij onderging, de zegepraal van de waarheid niet lang overleeft.
Het geheele boek is een doorloopende aanklacht tegen de Katholieke kerk in Frankrijk, tegen de Kerk die, naar Zola's voorstelling, de menschen stelselmatig dom houdt, door haren invloed op de vrouwen tweedracht zaait in de gezinnen, heult met gauwdieven en misdadigers, wanneer die onder hare dienaren schuilen, en die liever een onschuldige naar de galeien ziet gaan dan den misdadiger, die zich in haar eigen schoot bevindt, aan de justitie over te leveren.
| |
| |
Rome, zoo lezen wij bij Zola, heeft Frankrijk uitgekozen tot het terrein waarop de strijd tusschen Kerk en Revolutie moest uitgevochten worden, een verwoede strijd op leven en dood, gevoerd op elk gebied, tusschen alle klassen der maatschappij, en die, terwijl hij alle groote vraagstukken vergiftigt, den burgeroorlog aanstookt. Zegeviert de Kerk, dan wordt Frankrijk teruggeworpen in de grootste ellende en de diepste duisternis, dan wordt het, als zoovele andere landen waar het Katholicisme heeft gezegevierd, een vervallen natie. Daarheen - zoo luiden de overwegingen van Marc Froment - stuurt de Kerk in Frankrijk reeds sedert een halve eeuw langs slinksche wegen: door de politiek van Paus Leo XIII, die de Republiek erkende om haar des te beter te kunnen overheerschen, maar vooral door den arbeid van de Jezuïeten en van de andere geestelijke orden, die zich van het kind trachten meester te maken om op die wijze langzamerhand de geheele maatschappij aan zich te kunnen onderwerpen; het leger, de magistratuur, de administratie, de politiek in handen brengend van de door haar gevormde mannen. Nu staat dan ook - zoo wordt de toestand ons in den roman geteekend - de Kerk tegenover de burgermaatschappij op voet van oorlog. En om de oorlogskosten te kunnen opbrengen hebben sommige congregatiën zich gemaakt tot kooplui en industriëelen. Men heeft er ondernemingen als die van ‘Le Bon Pasteur’, die met haar 47,000 werksters, welke zij, over 110 verschillende ateliers verdeeld, exploiteert, jaarlijks millioenen winst maakt met den verkoop van likeuren, schoenen, geneesmiddelen, wonderwateren, meubelen, tot geborduurde nachthemden toe.
Om de domgehouden massa nog zekerder in haar macht te krijgen en hen die van haar afvallig dreigden te worden weêr tot terugkeer te lokken, had de Kerk het anti-semitisme uitgevonden, een herleving van den ouden godsdienst-haat. En de strijd, door dit alles onvermijdelijk gemaakt, moest geleverd worden op het terrein van de lagere volksschool. De eenige vraag was, welk onderwijs gegeven behoort te worden aan het volk, aan hen die de regeerders zullen zijn van de toekomst.
Om zedelijk en stoffelijk gelukkig te zijn, - zoo redeneert Marc Froment, - moet men kennis bezitten, kennis vrij van godsdienstige dogma's. De hoogste, edelste taak in een wordende democratie is die van den volksonderwijzer, en tot het volbrengen van die
| |
| |
taak, tot dat apostelschap van waarheid acht Marc Froment zich geroepen.
De strijd tegen de Kerk, dien hij te voeren heeft, tegelijk met zijn pogingen om Simon's onschuld aan het licht te brengen, heeft hij intusschen niet enkel te voeren op het gebied van de school, maar ook binnen de engere grenzen van de eigen woning. Geneviève, zijn vrouw, heeft een streng katholieke opvoeding genoten, eerst in de kloosterschool, later in het gezelschap van een bigotte grootmoeder en een vrome moeder. Uit de omstandigheid, dat zij in de eerste jaren van haar huwelijk hare godsdienstplichten niet trouw meer waarneemt, leidt Marc af, dat Geneviève voor zijn denkbeelden gewonnen is. Maar uit angst van in het heerlijk geluk, dat hij met zijn jonge vrouw geniet, ook slechts de geringste storing te brengen, onderzoekt hij dit niet, roert hij die teêre punten met haar niet aan. Dat is de zwakke plek in de wapenrusting van Marc en Geneviève's huiselijk geluk, en de Kerk die op de loer ligt, om hem, den ketter, den vrijdenker, den vriend van Simon, te treffen, zal hen daar weten te raken.
Hier laat Zola Marc beschouwingen voeren over de houding van de Katholieke kerk tegenover de vrouw, die zij gebruikt als het gedwee, maar daardoor machtig instrument bij haar werk van propaganda.
Het behoort tot de goede, treffende gedeelten van den roman, die, aan het einde van het tweede Boek, waarin Marc tengevolge van de machinatiën van de Kerk en van geloovige familieleden, zijn vrouw allengs van zich ziet vervreemden, tot zij eindelijk elke gemeenschap met hem afsnijdt, de echtelijke woning ontvlucht, en hem alleen met zijn dochtertje Louise achterlaat. De kleine Louise, in intelligentie en fijn gevoel haar leeftijd ver vooruit, zal ook van hem worden afgenomen; Geneviève hoopt haar voor haar Kerk te kunnen behouden en Louise weet zelfs haar vader over te halen, haar met haar moeder te laten in de woning waar de bigotte grootmoeder alles naar haar wil doet buigen. Maar Louise, in wie de geest van Marc leeft en op wie de ultra-katholieke leeringen, waarin men haar daar tracht op te voeden, geen vat hebben, heeft haar plan. Zij hoopt langzamerhand door haar invloed Geneviève en Marc weer tot elkander te brengen, en geholpen door de omstandigheden slaagt zij hierin. De rol die deze Louise vervult
| |
| |
tusschen de gescheiden echtgenooten doet denken aan die van Addy in De boeken der kleine zielen van Couperus; maar al is er in dit gedeelte van Vérité, door het aangrijpende van den toestand, veel treffends, in diepte en fijnheid van ontleding van zulk een kinderkarakter is Couperus zonder twijfel de meerdere van Zola.
Er zou een studie geschreven kunnen worden - waarschijnlijk is zij wel geschreven - over den Katholieken priester in den Franschen roman. Daarin zouden een plaats vinden: de edele Abbé Bonnet uit Le curé de village, zoowel als de sluwe fanaticus Troubert uit Le curé de Tours, van Balzac; de statige rij van priesters met l'Abbé Tigrane aan het hoofd, van welke Ferdinand Fabre de voortreffelijke historiograaf is geweest; de geestelijken, die men bij Sue (Juif errant) en Victor Hugo (Les misérables) aantreft, en zoovele andere priesters, ook uit Zola's romans. Zulk een studie zou een veelzijdig en daardoor een waar beeld kunnen geven van de Fransche geestelijkheid in haar verschillende schakeeringen en van de rol die zij in de Fransche maatschappij van de negentiende en het begin der twintigste eeuw in de steden en op het platte land vervult.
Zulk een veelzijdig en daardoor waar beeld geeft Zola in Véritê niet. Het zijn allen gauwdieven, misdadigers, diefjes- en misdadigersmaten, of, voor zoover er nog wat goeds aan is, lafaards, zwakke karakters, wien het aan moed en geestkracht ontbreekt om voor de waarheid uit te komen en voor haar te strijden. En nu moge men in beginsel nog zoo gekant staan tegen de leer der Katholieke kerk en tegen haar praktijken, zulk een hartstochtelijk uitvaren, zulk een in één schelle kleur geverfde voorstelling ‘ontstemt’ niet alleen, gelijk alles waarin ‘opzet’ zich opdringt, maar schaadt deerlijk aan den artistieken indruk. De Verveling, die dochter der Uniformiteit, walmt uit deze bladzijden u tegen en laat niet na haar verdoovenden invloed te oefenen.
Voor zoover het proces, in Vérité verhaald, een transpositie of een parallel wil zijn van het Dreyfus-proces, dat zoovelen onzer maanden, jaren lang in spanning heeft gehouden, moet gezegd worden, dat het werkelijk proces aangrijpender was, dieper indruk heeft nagelaten dan dit verdichte, al was de verdichter ook een man van zoo groote kracht als Emile Zola.
| |
| |
Zola's zwanenzang is een vloekzang geworden, door den felsten haat geïnspireerd. En wil men dit geschrift beoordeelen d'après sa date, als dagteekenend uit den tijd toen in Frankrijk, ook door de machinatiën van de priesterheerschappij, het onrecht zegevierde, dan zal men moeten erkennen, dat de omstandigheden waaronder het ontstond, de gemoedsstemming waarin het geschreven werd, het belet hebben een zuiver kunstwerk te worden.
Wie in Zola den grooten naturalistischen schrijver, den machtigen epischen proza-dichter wil huldigen, zal zich daarbij vooral op Germinal, l'Assommoir, La débacle en nog twee of drie van zijn romans kunnen beroepen, maar zal Vérité als het werk van een partijganger en van een verzwakt kunstenaar op den achtergrond moeten laten.
|
|