wenschen zal kunnen bevredigen, zal naar mijn overtuiging alleen dán mogelijk blijken, indien aan de kleinzielige angstvalligheid der ministerieele verklaring niet al te zeer worde toegegeven. Want groot is de taak die den Minister wacht en alleen een groote ziel zal haar kunnen volbrengen.
Wellicht zal het overleg met den Gouverneur-Generaal reeds tot het inzicht voeren, dat alle gedachte om aan het berooide Indië op een koopje hulp te verleenen moet worden losgelaten. Dan zal tevens blijken, dat de redding van Indië alleen kan worden ondernomen op den grondslag van een deugdelijke, naar vaste beginselen in te richten regeling der financieele verhouding tusschen de kolonie en het moederland. Onttrekt de Minister, ten gerieve van de conservatieve elementen aan welke hij vastgeketend zit en op welke, voor zoover zij ook in het Parlement voorkomen, voor een niet gering deel de regeerkracht van ons heterogeen coalitie-ministerie berust, onttrekt hij zich aan deze evidentie, dan zal hij daarmede tevens, terwille van het dadelijk-bereikbare, afstand hebben gedaan van het hoogere. Om de woorden van den heer Van Kol te gebruiken, een administrateur, en een bekwaam administrateur kan de Minister dan zeker worden, maar niet de hervormer, naar wien Insulinde smachtend uitziet!
Voor allen dien het heil van Indië en de eer van Nederland ter harte gaan, een prikkel ter volharding. Enkele maanden nog en de strijd, sedert jaren voorzien, de strijd om Indië's recht, zal in het Parlement worden uitgevochten. Veel is veranderd en ten goede veranderd, sedert de grijze Fransen van de Putte zijn ‘Om der conscience wille!’ door de vergaderzaal der Eerste Kamer deed klinken. Het aantal van hen, die Indië alle aanspraak op rechtstreeksche schadevergoeding ontzeggen, is geslonken tot een vóor enkele jaren ondenkbaar geacht minimum. Maar voor de nonpossumus-mannen van voorheen zijn de kleinmoedige weifelaars in de plaats gekomen, die, nu het niet langer aangaat, àlle rechtsherstel te weigeren, de vergoeding trachten te beperken binnen de engst mogelijke grenzen. Tegen dezen moet thans worden front gemaakt. Op de democratie in de allereerste plaats rust de plicht, te waken dat Insulinde's recht niet worde prijsgegeven voor een schotel linzenmoes en dat, al kan dan ook wellicht het pleit niet aanstonds gewonnen worden, de mogelijkheid voor een