| |
| |
| |
Buitenlandsch overzicht.
26 November.
In afwachting.
Wanneer gebeurtenissen met een vaart hebben ingezet, dan volgt er gewoonlijk een pauze. Zoo is het ook nu gekomen. Met October hervatte het parlementaire leven over geheel Europa, alle vraagstukken werden aangeroerd en alle passies werden wakker; thans, in de volgende Novembermaand, blijven de quaesties hangen, ze zeulen voort, hier met deftigen pas, daar met explosies van drift en geweld, maar komen niet verder.
Nog steeds is de tariefwet onder discussie in den Duitschen Rijksdag. Het eind, zooals ik reeds vroeger opmerkte, zal wel wezen dat de regeering, misschien met opoffering van een enkel detail, de meerderheid tot haar zijde zal weten over te halen; maar dat eind schijnt nog altoos even ver af als een maand geleden. Men vecht in de vergadering, men dineert en men konkelt met elkander daarbuiten, men neemt besluiten om de beraadslagingen en stemmingen te bekorten, men doet zijn best om de redevoeringen te rekken, - dat drijft alles naar het noodzakelijk eind; maar men is er nog niet, en onderwijl passeert men den tijd.
Nog altoos heeft Oostenrijk zijn Czechen- en Germanen-krakeel en zijn Hongaarsche compromis-bezwaren; nog altoos dreigen de vertogen der afgevaardigden in een kloppartij te eindigen, en ze laten 't soms niet bij de dreiging; nog altoos houdt de president in wanhoop het oog op zijn hoed, gereed om majestueus en met een gewichtige bedoeling het hoofddeksel op zijn kruin te plaatsen en de vergadering uittedooven; - maar ook het ministerie
| |
| |
blijft voortdurend optimistisch, en de Keizer, die al zooveel van het leven ervaren heeft, let meer op zijn rhumatiek dan op het beetje lawaai. Waartoe wordt men oud, als 't niet is om sceptisch te worden!
Nog maar telkens in Spanje en in Servië de ministerkrisis, en in Engeland de schoolwet, en in Frankrijk de werkstaking en doelloos gepraat, - als het een verhaal was zou men zeggen dat het niet vooruitkwam, nu het geschiedenis heet verklaart men dat de quaesties aan de orde blijven....
Alleen aan den buitensten omtrek van de beschaafde wereld is er wat gang in de zaken geweest. Er heeft een omkeer plaats gehad in Venezuela; en in China zijn de mogendheden tot de conclusie gekomen om de posten, sinds den oorlog bezet, te verlaten, - en ze volvoeren hun plan.
In Venezuela heeft nu de President Castro, die geen zeer gedinstingeerd personage is, - om niets ergers van hem te zeggen, - de overhand tegen de opstandelingen gekregen op 't oogenblik dat hij, benard en ingesloten door een groote troepenmacht, ver van de hoofdstad, verlaten door al wat in het land telt en aanzien heeft, het hoofd in den schoot scheen te zullen leggen, als hij er tenminste met het hoofd afkwam.
Eensklaps geschiedde daar wat in burleske Operetten gebeurt: de troepen die President Castro den toevoer moesten afsnijden keken naar een anderen kant, toen er een trein met levensmiddelen en ammunitie voor de belegerden voorbijkwam; een legerafdeeling die een brug moest bewaken marcheerde op 't gevaarlijke moment rustigjes heen; en ten slotte, toen het tot de eindbeslissing moest komen, onthieven de generaals der opstandelingen elkander van het bevel, en hun troepen, voorzoover ze zich niet verspreidden, formeerden achter president Castro een optocht om hem vrij en vrank in triomf naar Caracas, de hoofdstad, te geleiden.
Castro deugt niet veel, - als 't mij ten minste vergund is om dat van een zegepralend staatshoofd te zeggen, maar hij heeft brutaal geluk. Toen hij uit de talrijke revolutietjes, ten tijde van Andrade's presidentschap, op zijn beurtals President der Vereenigde Staten van Venezuela te voorschijn kwam, had men een oogenblik het idee dat hij voor zijn land zou kunnen worden wat een
| |
| |
Porfirio Diaz voor Mexico is geweest: hij was jong, hij was cordaat en hij was niet verdorven. Maar zijn grootheid is hem naar 't hoofd gestegen. Zijn bestuur was dadelijk éen plundering en éen afpersing; een ontzetting voor de handeldrijvende vreemden, en een bloeddorstige tyrannie voor de Venezuelanen zelf. En als op zijn persoonlijk gedrag niets aan te merken was geweest voordat hij het bewind in handen kreeg, des te erger werd het sinds hij als President in Caracas zetelde.
Ik geloof niet dat men op den breedtegraad waarop de hoofdstad van Venezuela ligt voor een kleintje is vervaard. Maar met President Castro ging alle ducorum heen. In het regeeringspaleis huisde een bende, en wanneer de president buiten zijn paleis ging, dan hield zijn statiekoets dikwijls vol ostentatie stil voor huizen, waar men gewoonlijk niet over dag en niet in statiekoetsen heen gaat.
Zoo zegt men ten minste, maar meer dan van hooren zeggen is het feit bekend geworden dat President Castro, ondanks zijn orgieën, van eerzucht werd verteerd om daar in het Noorden van Zuid-Amerika de hoofdrol te spelen.
Er is daarginds voortdurend jaloezie tusschen Columbia en Venezuela. De Vereenigde Staten van Columbia gevoelen zich als de voornameren, en de Venezuelanen kunnen niets van hun Columbiaansche naburen verdragen. President Castro had de ambitie om Columbia te overschaduwen, hij schold het bestuur van die republiek voor verdwaasde clericalen en steunde de rebellen, die altoos weer in die Zuid-Amerikaansche republieken groeien als het gras in de pampas.
Tegelijkertijd had hij met de rebellen in zijn eigen land te kampen, die voor de revanche door Columbia werden opgezet. Zijn strijd was in 't begin gelukkig en de gevangenissen van Caracas vulden zich met zijn slachtoffers, - totdat hij de belangen van iederen stand, van bankiers, en handelaars, en planters, ging bedreigen en niemands eer meer ontzag.
Toen nam Matos, die in Europa vertoefde, maar groote plantages in zijn vaderland, Venezuela, bezat, met de revolutionaire Venezuelaansche comités in Londen en Antwerpen, de leiding op zich van de actie tegen Castro. Aanzienlijke geldsommen werden bijeengebracht door belanghebbenden, in 't idee dat de financiers van
| |
| |
Venezuela, onder internationale controle gebracht, voor groote ontwikkeling vatbaar waren, en een expeditie werd voorbereid, die op het gunstige oogenblik zou worden geholpen door een samenzwering in Caracas, waarin de minister van oorlog zelf was betrokken.
Maar de fortuin verliet Castro niet. De samenzwering werd verraden aan den President, naar men zegt door de eigen vrouw wier schande Matos had willen wreken, en die in 't geheim betrokken was, omdat men op haar hulp dacht te kunnen rekenen. - Men ziet dat we daar te Caracas midden in de wereld zijn der drama's van Sardou. - Castro gaf zijn minister van oorlog een plaats in de overvolle gevangenis, en liet de Venezuelaansche marine de wacht houden om het schip der revolutionairen, de Ban-righ, de landing te beletten.
Nu heeft de mysterieuze Ban-righ zijn doel toch bereikt. Matos heeft zijn geschut en zijn geweren kunnen aan land brengen op de kust van Venezuela, maar de theater-coup van de opstandelingen was gemankeerd. En 't heeft wel een paar jaar geduurd voordat Castro in 't nauw was gebracht, - juist zeker toen de geldmiddelen van de opstandelingen-partij waren opgeteerd. Want opeenmaal, in 't uur van het aanstaand succes, ontbrak de nerf van de actie. Castro's vijanden versmolten, en de fortuin leidde haar brutalen lieveling naar zijn hoofdstad terug op den zetel der regeering.
Voor hoe lang?
Ik meen niet dat de kansen voor Castro goed staan.
Want onder meewerking van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, die zich noemen en die zich gedragen als de Vereenigde Staten van Amerika, is thans de opstand in den nabuurstaat van Venezuela, in Columbia, geëindigd, en het heft is in handen gebleven der tegenstanders van Castro; Engeland en Duitschland maken zich van hun kant gereed tot een strijd tegen den President, omdat hun eisch van schadevergoeding voor geleden onrecht hunner onderdanen door den overmoedigen Venezuelaan met een aanklacht is beantwoord van volkenrecht-schennis. Zoo dreigt een heele complicatie van onheilen den triomfator, en het is misschien wat veel gevergd van de Portuin, dat ze haar onbehouwen lieveling wederom bij de hand nemen zal.
Dit is een lange uitweiding geweest over een zaak die niet heel
| |
| |
zwaar weegt. Des te korter kan ik wezen over een ding van oneindig meer belang: de ontruiming van China.
De reis van Witte, den Russischen minister, naar Mantsjoerije heeft daarmee in verband gestaan.
Ik heb in een voorgaand bericht al opgemerkt hoe voorzichtig Rusland geworden is. Het wil geen aanstoot meer geven, en waar een open handeling zou compromitteeren, trekt het zich liever terug, en laat aan anderen de actie over, - voor het tegenwoordige.
Witte is naar Mantsjoerije gereisd om den toestand op de grenzen van Siberië in oogenschouw te nemen, en te bepalen of de mogelijkheid bestond dat Rusland, volgens de gesloten verdragen, zich uit het land zou terugtrekken.
Hij heeft er zijn wil doorgezet. De gouverneur die het bezit van Mantsjoerije niet op wou geven, is teruggeroepen, en een bekwame generaal als bestuurder van Oost-Siberië in zijn plaats aangesteld; ook de grondslagen zijn gelegd voor een geregelder administratie van den uithoek, waar alles willekeur, en omkooping, en geldverduistering was. Daardoor heeft Rusland zijn macht in dat uiterste Oosten meer geconcentreerd, in plaats van haar uittebreiden; - en de overige mogendheden, het Russische voorbeeld volgende, zijn overeengekomen het internationaal bezette Shanghai gelijktijdig te ontruimen, om aan China eindelijk weer de hoognoodige vrijheid van beweging toe te staan.
Ziedaar de vruchten van het politieke streven van de maand; de rest is voorbereiding en afwachting.
Wat kan men anders zeggen van het bezoek van Keizer Wilhelm aan Eduard VII? Met een directe politieke bedoeling heeft de Keizer het midden van November niet in Engeland doorgebracht. Hij kwam er zijn gezicht toon en tegen het eind van 't jaar, zooals hij 't tijdens de laatste regeeringsjaren van zijn grootmoeder gewoon was geweest, met het denkbeeld om te laten zien dat de vriendschappelijke verhouding tusschen de regeeringen nog bestaat al gaat de gemoedsstemming van beide volken, Engelschen en Duitschers, ook uiteen; hij ging er heen om de eenheid op te houden van de hooge Europeesche regeeringskringen, niet om afspraken te maken met vijandige oogmerken tegen een of andere mogendheid. Rustigheid is de hedendaagsche leus.
| |
| |
En de bewegingen die op het Europeesche vastland in aantocht waren worden afgecommandeerd.
Iedereen is er nl. op uit den Sultan aan te bevelen om de zaken in Macedonië niet tot het uiterste te drijven. Rusland wil er van zijn kant zijn handen buiten houden. Ja, het gaat zoo ver in zijn gematigdheid, dat het de Balkanstaten uit zijn voogdij los begint te laten. Onlangs heeft de Koning van Rumenië den Vorst van Bulgarije opgezocht en de beiden, die altoos door Rusland uiteen waren gehouden, hebben zich samen verstaan, met goedvinden van het machtige Russische rijk, dat blij is wanneer zijn kinderen groeien en eendrachtig blijven en de rust bewaren, - zoolang rustigheid in de kraam van de machthebbers te St.-Petersburg past.
Inderdaad is er maar éen man die flink, en tegenspraak en weerzin tergend, voor den dag is gekomen: Chamberlain; ook hij in afwachting.
Hij heeft in grooten stijl zijn tocht naar Zuid-Afrika voorbereid door een ruimere tegemoetkoming aan de geldelijke eischen die de toestand der beide overwonnen republieken aan Engeland stelt. Daarmee heeft hij de fout goed gemaakt van zijn September-onderhoud met de Boerengeneraals, als het namelijk van zijn kant en in zijn toenmalige positie een fout was.
Want thans is hij meester, thans kan hij genereus en optimist zijn, de kwade kerel, - en ik zeg dit niet tot zijn oneer, - want hij heeft al zijn strijdlust behouden. Heeft hij nog niet, den dag bijna voor zijn vertrek naar de Kaap, in 't Parlement de verdediging op zich genomen van Engelands toetreden tot de suikerconventie? juist omdat iedereen hem voorhield dat de beginsels, die Engeland daarbij leidden, lijnrecht streden tegen wat hij twintig jaar geleden als zijn eigen beginsel had verkondigd. Zoo iets brengt Chamberlain dadelijk in het strijdperk, al is 't op een tijd dat een ander, die, op zijn leeftijd, een verre reis en een moeilijke taak in 't vooruitzicht heeft, alle aan afscheidnemen zou denken.
Afscheid!
De laatste lijnrechte stamheerscher van de dynastie der Krupps is heengegaan.
Men noemt hem meestal den tweede, en denkt alleen aan zijn
| |
| |
vader, Alfried, maar vergeet zijn grootvader, Friedrich, den man die voor de idee leefde zijn fabriek door verbeterde staalbereiding tot grootheid te brengen, en die onder den druk van zijn idee en de hulpeloosheid van zijn pogen is bezweken.
Die Alfried Krupp, de zoon, de maker, is niet een vandie Amerikaansche grootheden die van niets opgekomen en met een enkelen dollar op zak de oneindige reeks van hun winsten zijn begonnen; neen, hij was een flinke burgerjonkman die voor het onderhoud van zijn familie en voor het familiebezit den strijd met het leven voortzette door zijn vader aangebonden, en die zijn energie omzette tot macht. Waar de vader een minus heeft achtergelaten, daar plaatste hij zijn plus en 't is alsof uit het hardnekkige leed van den vader voor hem is gegroeid het hardnekkige succes. Voor beiden leefde alleen de fabriek, de een zag er zijn vermogen in heengaan, de ander zag haar als zijn vermogen aanwassen en opschieten.
Friedrich Alfred Krupp, de kleinzoon, was de erfgenaam.
De energie van zijn voorgangers, in hem voortlevend, heeft hem gedreven tot een verdubbeling der uitbreiding van de zaak, maar er was toch een physisch zoowel als moreel te kort bij hem aanwezig. (En ik bedoel met dat moreele deficit niet zijn behoefte aan uitspattingen, waarvan ik niet weet, maar zijn gebrek aan een beschaving in overeenkomst met zijn macht.) Dat te kort kon geen afbreuk doen aan zijn fortuin, maar het heeft hemzelf naar beneden gehaald en geveld, - in een oogwenk.
De Nemesis heeft het zoo beschikt.
Wie zijn ziel geheel aan den arbeid geeft, ten behoeve van de macht en het vermogen, die verbruikt haar, en de macht zelf vermindert de persoonlijkheid, die ten slotte niet meer voldoende is om het leven te dragen.
Daarom offeren zeker de rijkaards, die het overmatig zijn, zoovelen van hun millioenen om den last op hun ziel kwijt te zijn.
Maar verstandiger lijkt het mij, niet zoo onverdeeld van ziel naar macht en geld te hijgen en te jagen, en, even als de natuur en de geschiedenis doet, van tijd tot tijd wat te pauzeeren en aftewachten, - en te luieren, - zoo niet voor eigen genoegen, dan ten behoeve van onze erfgenamen.
B*.
|
|