| |
| |
| |
Muzikaal overzicht.
Iets over het ontstaan van Parsifal en Die Meistersinger.
Op het gebied der muziek volgen de gebeurtenissen elkander al even snel op als op elk ander terrein.
Wat gisteren nog als question brûlante werd beschouwd, wordt reeds heden door iets anders verdrongen, en nauwelijks heeft men dit in zich opgenomen, of er komt weder een nieuwe gebeurtenis, die het vorige geheel of bijna geheel doet vergeten.
Zoo is het ook met de compositie. Gelukkig vinden wij hier echter vergoeding in menig standaardwerk uit het verledene, dat immer jong blijft, gewaardeerd wordt en zich door niets laat verdringen. Toch ondergaan ook deze werken min of meer den invloed van den stroom der gebeurtenissen, in zooverre namelijk dat zij ons voorkomen veel verder achter ons te liggen dan in werkelijkheid het geval is.
Dit kwam mij in de gedachte, toen ik een dezer dagen toevallig aan het ontstaan van Wagner's Parsifal herinnerd werd.
Zoo vele jaren hebben wij deze laatste schepping van den meester in Bayreuth gehoord, op zoo menig concert zijn er fragmenten van uitgevoerd, zoo verbazend veel is er over geschreven en gecommenteerd, dat men haast niet gelooven zou, dat er met het jaar 1902 eerst 25 jaren sedert het ontstaan van dit drama verloopen zullen zijn.
En toch is dit zoo, In het voorjaar van 1879 begon Wagner in zijn villa ‘Wahnfried’ den Parsifal te dichten.
Wil men echter weten, waar de eerste kiem van het werk ligt
| |
| |
dan dient men veel meer jaren terug te gaan. Er zijn in verloop van tijd vele navorschingen ten opzichte van dit punt geschied en vele vertrouwbare gegevens verzameld, waarvan ik het niet ondienstig acht, ook in dit tijdschrift iets mede te deelen. Ik vlei mij, dat deze mededeelingen zoowel aan diegenen, welke het drama Parsifal reeds kennen, als aan hen, die er nog kennis mede willen maken, niet onwelkom zullen zijn.
Drie scheppingen uit Wagner's laatste periode hebben het verschijnsel gemeen, dat zij eerst een groot aantal jaren na hare conceptie en eerste schetsontwerp in definitieven vorm vastgesteld en neergeschreven zijn: Die Meistersinger (reeds in 1845 ontworpen en geschetst doch eerst 16 jaren daarna gedicht en gecomponeerd), het slotdrama van den Ring in zijn eerste gedaante (Siegfried's Tod, in 1848 gedicht en eerst in het eind van 1874 in partituur voltooid), en Parsifal.
Het tijdstip, waarop Wagner er voor het eerst aan gedacht heeft, de Parsifal-sage tot onderwerp van een drama te bezigen, is slechts te gissen, te nauwernood bij benadering aan te geven. Misschien zou de autobiographie, die Wagner gedurende zijn verblijf in Triebschen bij Luzern aan zijn vrouw gedicteerd heeft, daaromtrent voldoende opheldering kunnen geven. Deze autobiographie werd indertijd in slechts drie exemplaren gedrukt. Een daarvan behield Wagner voor zich, het tweede bewaarde hij in zijn huisarchief voor zijn zoon, en het derde schonk hij aan zijn vriend Franz Liszt. Bij diens dood kwam het in Wahnfried terug, waar dus nu alle 3 exemplaren voorhanden zijn. Onlangs werd in dagbladen vermeld dat deze autobiographie uitgegeven zou worden, maar dit is tot dusver niet bevestigd geworden.
Men heeft beweerd, dat de vroegste sporen en nog onbewuste kiemen van twee plaatsen der Parsifal-partituur reeds in het eerste jaar van Wagner's hofkapelmeesterschap in Dresden moeten gezocht worden.
Vooreerst zou men in de ‘a capella’-strophe
Seid getrost: Ich bin euch nah!
Und mein Geist ist mit euch, etc.
die Wagner bij de uitvoering van zijn mannenkoor Das Liebesmahl
| |
| |
der Apostel in de ‘Frauenkirche’ te Dresden (6 Juli 1843) door ongeveer veertig mannenstemmen heel uit de hoogte van den koepel liet aanheffen, de prototype hebben te zien van het onzichtbare koor ‘Der Glaube lebt, die Taube schwebt’ in het eerste bedrijf van Parsifal.
In de tweede plaats zou Wagner het Graalmotief gevormd hebben uit liturgische formulieren in de Roomsche kerk te Dresden gebruikelijk. Door zijn dienst als kapelmeester der muziek in de katholieke hofkerk, afwisselend met zijn collega Reissiger, geraakte Wagner vertrouwd met het ‘Amen’-formulier der Saksische liturgie, de zoogenaamde Responsorien (antwoorden), waarmede een klein koor, geplaatst op de laagste der beide zich boven elkaar uitstrekkende galerijen, naast het orgel en de ruimte voor orkest en zangers, nadat het slotakkoord van het ‘Gloria’ weggestorven is, den zang van den geestelijke vóór het altaar beantwoordt; zijn ‘Per omnia saecula saeculorum’ met ‘Amen’, zijn ‘Dominus vobiscum’ met ‘Et cum spiritu tuo’. Het motief van dit ‘Amen’ vormt de tweede helft van het Graalmotief in Parsifal; de eerste helft hiervan bestaat uit de drie eerste noten der Gregoriaanschritueele ‘Gloria’-intonatie des priesters in de Mis.
De gissing ligt voor de hand, dat de bovenbedoelde inrichting in de hofkerk te Dresden Wagner de gedachte aan afwisselende koorzangen uit de halve en de hoogste hoogte ingaf, toen het gewijde tooneel der heilige plechtigheid in den Graaltempel in zijn fantasie begon te rijzen.
Tijdens Wagner's eerste verblijf in Parijs (1839-1842) had hij voor het eerst oud-Duitsche volksboeken in handen gekregen, die den eersten kiem van zijn Tannhäuser en Lohengrin in zijn fantasie neerlegden. In Duitschland teruggekeerd, begon hij aan de studie dier midden-hoogduitsche sagenlitteratuur, waarmede de Graal- en Parzival-legenden samenhangen en die hem door de vertalingen der gebroeders Grimm, van Karl Simrock, Görres e.a. bekend werden.
Gedurende zijn verblijf te Mariënbad, in den voorzomer van 1845, waarheen hij zich na den inspannenden arbeid aan zijn opera Tannhäuser tot herstel zijner eenigszins geschokte gezondheid had begeven, las Wagner, die zich toen ook bezig hield met het ontwerpen en schetsen der Meistersinger en het dichten van
| |
| |
Lohengrin, ten spijt der vermaning der baddoctoren ‘mit derlei Dingen sich jetzt nicht zu beschäftigen’, ook Wolfram's Parzival, waarvan de slotepisode Loherangrin tot titel heeft. Ongetwijfeld prentten zich toen reeds belangrijke gestalten, groote momenten in zijn geheugen. Volgens Hans von Wolzogen heeft de meester klaarblijkelijk toen reeds een machtigen indruk ontvangen van de episode uit den 9den zang, waar Parzival, in volle wapenrusting door een woud rijdende, een ridder ontmoet, die hem dit verwijt:
Das war des grauen Ritters Klage
Dass er die heiligen Tage
Nicht also ehrte nach der Sitte,
Dass er ungewapnet ritte,
Und des Tages Fest beginge.
Denn es ist Karfreitag heut.
Dess alle Welt sich billig freut
Und doch in Leid befangen ist.
Wofern ihr nicht ein Heide seid,
Herr, so heiligt diese Zeit!’
Deze ridder verwijst Parzival naar den kluizenaar Trevrezent, die hem omtrent den Graal en Amfortas onderricht, en dien Wagner voor zijn Gurnemanz in het derde bedrijf van zijn drama gebruikt heeft.
Ook twee voortbrengselen van Wagner's geest uit het voorlaatste jaar van zijn Dresdensch kapelmeesterschap (1841), namelijk: Die Wibelungen, Weltgeschichte aus der Sage (in Januari 1850 als brochure uitgegeven) en Jesus von Nazareth, het ontwerp van een uitsluitend gesproken drama, zouden haast als onbewuste voorstudies of voorbereidingen tot Parsifal kunnen gelden. In de voorlaatste afdeeling van eerstgenoemd werk, getiteld: Aufgehen des idealen Hortes (Nibelungenhortes) in den ‘heiligen Gral’ spreekt Wagner van een ‘urgöttlichen Priesterkönig, der tief in Asien, im fernsten Indien, über ein reines, glückliches Volk herrsche, unsterblich durch die Pflege eines wunderthätigen Heiligthumes, von der Sage “der heilige Gral” benannt’. En verder: Seitdem ging die Sage: da sei der Gral von seinem alten Hüter wieder
| |
| |
in das ferne Morgenland zurückgeleitet worden; - in einer Burg auf hohem Gebirge in Indien werde er nun wieder verwahrt’. -
Zeven jaren later zou er bij Wagner voor een oogenblik sprake geweest zijn van Parsifal als dramatisch persoon. In de eerste schets van het laatste bedrijf, ontworpen in 1855-56, onmiddellijk na Wagner's eerste kennismaking met Schopenhauer's philosophie en de voltooiing van de Walküre, nadert Parsifal, als pelgrim het ‘Heilgefäss’ zoekend, rondzwervend, de lijdenssponde waarop Tristan in zijn burcht Kareol in Bretagne zijn doodstrijd streed. Wagner zou zelfs reeds een muzikale phrase voor den pelgrim gevonden hebben. Kort daarop echter werd deze meer dichterlijkphilosophische dan dramatische inval opgegeven.
In 1856 vatte Wagner het plan op, eenige gedachten, die later in Parsifal verwerkt zouden worden, in een aan de Indische mythologie ontleende omgeving te dramatiseeren. In een brief aan Liszt noemt hij als hoofdgedachte dezer dramaschets: ‘Der Sieg, das Heiligste, die vollständige Erlösung’, waarin de grondgedachte van Parsifal dus opgesloten ligt, en 26 jaren later schreef hij aan den uitgever zijner Gesammelte Schriften und Dichtungen, dat dit Buddhistische Project ‘in einem schwächeren Sinne mit dem Parsifal verwandt’ was.
In de lente van het jaar 1857 had Wagner in de onmiddellijke nabijheid van Zürich een buitentje naast de villa van het met hem bevriende echtpaar Wesendonck betrokken en gevoelde zich daar zeer gelukkig. Aan Liszt schrijft hij den 8sten Mei van dat jaar over deze woning: ‘Alles ist nach Wunsch und Bedürfniss für die Dauer eingerichtet und eingeräumt. Mein Arbeitszimmer ist mit der Dir bekannten Pedanterie und eleganten Behaglichkeit hergerichtet; der Arbeitstisch steht an dem grossen Fenster mit dem prachtvollen Ueberblick des Sees und der Alpen; Ruhe und Ungestörtheit umgiebt mich. Ein hübscher, bereits sehr gut gepflegter Garten bietet mir Raum zu kleinen Promenaden und Ruheplätzchen.’
De eerste zachte volle lentedag van dat jaar viel op Goeden Vrijdag, en onder den heilzamen invloed dier stemming schoot Wagner dien dag de roerende Goede Vrijdag-episode uit het epos van Wolfram von Eschenbach te binnen, waarvan ik hierboven gewaagd heb. Toen ontstond het schoone beeld uit Wagner's later
| |
| |
‘Bühnenweihfestspiel,’ dat bekend is onder den naam van Charfreitagszauber. Waarschijnlijk het eerste begin van uitvoering van een plan tot muzikaal-dramatische behandeling van de Parzivalsage.
Van een ontwerp of schets wordt in de brieven van Wagner aan Liszt niet gewaagd. Ook is het niet bekend of hier slechts sprake is van een gedicht, dan wel ook van muzikale bewerking. Hans von Wolzogen verzekert, dat de schets zich uitsluitend tot het gedicht bepaalt; Richard Pohl, een van Wagner's toenmalige vrienden en aanhangers, laat bijna het tegendeel doorschemeren, waar hij zegt: ‘es ist als sicher an zu nehmen, dass mit der Dichtung bei ihm (Wagner)schon immer die Hauptmotive entstanden.’
In elk geval, wanneer er toen een schets mocht geweest zijn (hetzij alleen van het gedicht, hetzij ook van de muziek), zoo werd zij niet verder uitgewerkt, daar van nu af aan alles voor de compositie en de plannen tot een eerste opvoering van Tristan, voor de Parijsche Tannhäuser-geschiedenis, het dichten der Meistersinger, enz. wijken moest. Deze schijndood van alle Parzival-gedachten duurde ruim acht jaren.
Wij komen nu aan het tijdstip, waarop Wagner, die moedeloos door Duitschland zwierf en reeds het wanhopig besluit had genomen, zich uit het openbaar leven terug te trekken en zich niet meer met artistieke plannen op te houden, door Koning Lodewijk van Beieren tot zich geroepen werd, ten einde den meester in de gelegenheid te stellen, zijn levenstaak te volbrengen.
Dit was in 1864. In de eerste dagen van het daaropvolgende jaar nam Wagner de haast vergeten Züricher Parzival-schets weder op, hoogstwaarschijnlijk onder den onmiddellijken persoonlijken invloed van zijn koninklijken beschermer, want in een 15 jaar later geschreven brief zegt de meester, van dit werk sprekende: ‘die beglückendste Gunst meines erhabenen Wolthäters begeisterte mich zu der Entwerfung dieses Werkes.’
Den 14den Januari 1865 had te München in Hans von Bülow's woning een avondbijeenkomst plaats, die ook door Wagner en den jeugdigen dichter Peter Cornelius werd bijgewoond. In een brief van een der andere gasten van dien avond wordt gezegd, dat Wagner, die bij die gelegenheid in een zeer goede stemming was, gewag maakte van een drama-ontwerp, dat de Parzival-sage tot onderwerp had. In dat stuk zou slechts één vrouw voorkomen,
| |
| |
en wel eene die twee naturen bezit; hij wist nog niet precies, hoe hij dat zou behandelen. En aan de vrouw van een zijner vrienden, den heer Wille, die een villa aan het meer van Zürich bewoonde, schreef Wagner den 26sten September van het jaar 1865 - d.i. drie maanden na de eerste opvoering van Tristan te München -: ‘Meine Arbeitslust verschlingt mein ganzes Gedenken. Die Nibelungen werden nun vollendet, ein Parzival ist schon entworfen.’ Opmerkelijk is het, dat Wagner hier nog de oude, klassieke spelling van den naam gebruikt. Er blijkt uit, dat hij er toen nog niet aan dacht, de etymologie van den taal- en mythologiegeleerde Görres (Parsifal uit ‘Fal par si’) over te nemen.
In de beide zooeven genoemde gevallen is het voor de eerste maal, dat wij Wagner zelf van een ontwerp hooren gewagen, waaraan hij bezig is. Volgens Hans von Wolzogen was in die schets ook opgenomen het tooneel uit Wolfram's Parzival, waar de held bij het ontwaren van bloeddroppels eener door den valk van koning Artus aangevallen wilde gans, in nadenken daarop staart en hem het beeld zijner lang verlaten gade Kondwiramur voor den geest komt (6de zang). In het drama Parsifal is dit anders, niettemin doet daar het tooneel met den zwaan in het eerste bedrijf aan de genoemde plaats uit het epos van Wolfram von Eschenbach denken. Of er in bedoeld ontwerp reeds zooiets voorkwam als het tooneel der bloemenmeisjes, kan niet gezegd worden. De vroeger genoemde autobiographie, zoo die gepubliceerd mocht worden, zou daaromtrent, en in het algemeen over genoemd ontwerp, geen uitsluitsel kunnen geven, daar zij slechts tot Mei 1864 loopt.
Belangwekkend is de mededeeling van den beeldhouwer Gustav Kietz over een latere voorlezing van bedoeld ontwerp, door Wagner zelven. Dit was in 1873 te Bayreuth, waar Kietz (reeds in de Dresdener jaren 1842-'49 's meesters vriend) toen een buste van Wagner en zijn vrouw modelleerde. In een zijner brieven verhaalt Kietz van die lezing: ‘Am Abend des 9 September las er (Wagner) die erste Hälfte des Hamlet, ohne alles Pathos, aber mit Stil und hinreissend in der Wirkung. Interessant war es auch, dass er manchmal an gewissen Punkten eine Pause machte und sich darüber aussprach. Am darauffolgenden Abend hatte er sich vorgenommen, nach dem Abendessen den Hamlet fertig zu lesen, doch verlor er später die Lust, weil die letzten Akte gar zu trübe,
| |
| |
traurig und angreifend für ihn seien; er wollte was Lustiges bringen - suchte nach spanischen Dichtern - fand nichts - schlug dann Felix Dahn vor - da frug ihn Frau Cosima oder eins der Kinder, ob er nicht einmal in der blauen Mappe suchen wolle, und ganz plötzlich frug er dann seine Frau, ob er den Parzival lesen solle. Ich glaubte, den Eschenbach'schen; doch war es ein Entwurf zu einer Oper, den er im Jahre 1865 auf Wunsch des Königs von Baiern gemacht, der aber nicht zur Ausführung gekommen war. Also nicht der Text, sondern nur der Entwurf des Ganzen. Es war sehr frei behandelt, aber so wundervoll, so ergreifend schön erzählt, dass ich fest überzeugt bin, es ist das schönste was er gedacht hat. Mich hat noch nichts so aufgeregt. Er ist ein wunderbarer Mensch. Beim Abschiednehmen, um gleichsam Einen wieder zu sich selbst zu bringen, setzte er sich an's Klavier und spielte zu meinem Erstaunen den ‘Jungfernkranz’ aus dem ‘Freischütz’, aber mit einer ungeahnten Schönheit, und sagte: ‘Sehen Sie, Kietz, ich kann nicht nur dichten, ich kann auch den “Jungfernkranz” spielen.’ - Dit voorgelezen ontwerp was zeer uitvoerig en gedetailleerd. Zelfs dingen als het beweegbare decoratief (1ste en 3de akte) en de klokken waren aangegeven. De voorlezing duurde ongeveer twee uren en vooral was de beschrijving van den ‘Charfreitagszauber’ aangrijpend.
Vier jaren later bijna, in het voorjaar van 1877, begon Wagner in ‘Wahnfried’ den Parsifal te dichten. Men kan zich voorstellen, dat de vele zorgen en beslommeringen, die aan de voorbereidingen voor de opvoering der Nibelungen verbonden waren, den meester tijd noch lust overlieten om zich met zijn nieuw drama-ontwerp bezig te houden. Daarna kwamen de ‘Festspiele’ zelf (1876), en de bedroevende finantieele uitslag daarvan noodzaakte hem, aanbiedingen uit Londen aan te nemen, ten einde door het geven van concerten aldaar te trachten het deficit te dekken, wat echter niet gelukte.
Men moet waarlijk de energie bewonderen, waarmede hij zich ook thans weder uit al die zorgen en moeiten ophief, om eindelijk voor goed de hand te slaan aan het laatste zijner werken. Hij had dit gedicht nu twintig jaren in zich omgedragen, overdacht en verwerkt; de tijd was daar om aan de uitvoering te beginnen.
Nog in hetzelfde jaar (1877) hield Wagner drie voorlezingen
| |
| |
van zijn ‘Bühnenweihfestspiel’, zooals hij het noemde. Den primeur had zijn gastheer te Londen, kapelmeester Edward Dannreuther, den 17den Mei. Bijna twee maanden later, op den terugweg van Ems naar Bayreuth, las Wagner in het Schlosshotel te Heidelberg, op Zondag den 8sten Juli, aan een kleinen, intiemen kring van vrienden en leden der Wagnervereeniging uit Mannheim geheel onvoorbereid het eerste bedrijf van Parsifal voor.
De eerste volledige voorlezing van het intusschen voltooid gedicht had den 16den September van voormeld jaar in ‘Wahnfried’, na de vergadering der gedelegeerden uit geheel Duitschland der ‘Wagnervereine’, plaats. Ook van deze bijeenkomst zijn verscheidene mededeelingen tot ons gekomen.
Een der aanwezigen verhaalt, dat de meester aan het slot zijner groote redevoering de hoop uitsprak, het nieuwe werk, waaraan hij thans nog bezig was, binnen een paar jaren te kunnen doen opvoeren. En bij het naar huis gaan zeide hij: ‘Wie hedennamiddag hier blijft, kan de voorlezing van mijn Parsifal bijwonen.’ Bij iedereen traden nu de voornemens om af te reizen natuurlijk op den achtergrond, en toen de voorlezing in de villa Wahnfried aanving, ontbrak niemand op het appèl.
Een ander oog- en oorgetuige van deze voorlezing zegt: ‘Als der Meister bis zum dritten Akte gelangt war, und gerade an der Stelle, wo der Sarg mit Titurel's Leiche von den Rittern in den Saal getragen wird, neigte sich die Sonne zum Untergange; sie verschwand hinter den Bäumen des Hofgartens, zitternd glitten ihre letzten Strahlen über den Boden, wie grüssende Geister huschten sie herein und verklärten die Scene; um das energische Haupt des Meisters aber bildeten die Lichtwellen einen Glorienschein. Seine eigene Rührung nach Beendigung der Vorlesung entging uns nicht; er fasste sich aber rasch un rief munter aus: ‘Ja, wenn er nur erst componirt wäre!’
Wagner ging destijds nog met het denkbeeld om, dat de verwezenlijking van zijn plan om in Bayreuth een school voor dramatisch gezang, in het bijzonder met het oog op zijne werken (eene zoogenaamde ‘Stilbildungschule’) mogelijk zou zijn, en had het plan gevormd, al die werken daar ter plaatse te doen uitvoeren. In 1883 wilde hij met Parsifal besluiten.
Die termijn werd echter later ingekort. In het eind van 1877
| |
| |
schreef Wagner in de Bayreuther Blätter, dat hij hoopte, zijn nieuwe werk in den zomer van 1880 reeds te kunnen doen opvoeren. Door dit in uitzicht te doen stellen, verwachtte hij een grootere deelneming aan de Bayreuther Patronaatvereeniging dan tot dusver het geval scheen te zijn.
Reeds in den herfst van 1877 was Wagner met de compositie van Parsifal begonnen. Hij was toen 64½ jaar oud. Toen het gedicht in den handel verscheen (tegen het Kerstfeest van 1877) stak de onvermoeide, jeugdig-frissche schepper reeds midden in de compositie van het eerste bedrijf, en zelfs de ellendigste beslommeringen van allerlei aard vermochten zijn arbeidsstemming zoo weinig te verstoren, dat reeds den 20sten April 1878 het eerste bedrijf voltooid was.
Half Juni van laatstgemeld jaar was het tweede bedrijf gevorderd tot het eerste gedeelte van het tooneel tusschen Kundry en Parsifal. Na verpoozing van eenige maanden hervatte Wagner zijn werk, en den 11den October was het tweede bedrijf voltooid. Kort na Kerstmis begon hij aan het derde en dit kwam den 25sten April 1879 gereed. Bleef nu alleen nog het instrumenteeren over.
In zijne Erinnerungen an Richard Wagner verhaalt Hans von Wolzogen, dat de meester hem mededeelde, hoe hij in zijn Parsifal, wat harmonie, modulatie en melodiek betreft, naar eenvoud gestreefd en gezocht had, het pathetische en sentimenteele te vermijden. Ook bij de instrumentatie wilde hij trachten zoo eenvoudig mogelijk te zijn.
Het instrumenteeren omspant een tijdruimte van drie jaren: van December 1878 tot Januari 1882. Het voorspel werd reeds in de tweede helft van December 1878 geïnstrumenteerd en op den eersten Kerstdag, ter eere van den verjaardag van mevrouw Cosima Wagner, in de muziekzaal van Wahnfried uitgevoerd door de hofkapel van den Hertog van Meiningen, voor twee dagen welwillend aan Wagner afgestaan. Deze uitvoering had 's morgens vroeg plaats. 's Avonds, op een concert, door die kapel in Wahnfried gegeven en waarbij onder directie van Wagner Beethoven's ouverturen Die Weihe des Hauses en Egmont en zijne 7de en 8ste symphonieën, alsook Wagner's Siegfried-Idyll, werden voorgedragen, werd het Parsifal-voorspel herhaald.
In den zomer van 1879 besloot Wagner de reeds voor het
| |
| |
volgend jaar vastgestelde eerste opvoering van het werk voor onbepaalden tijd uit te stellen.
Een groote schrede tot de voltooiing van het ‘Bühnenweihfestspiel’ (d.w.z. de instrumentale bewerking) werd in 1880 in Napels gedaan.
Het was reeds sedert lang een lievelingsgedachte van Wagner, zich eenige maanden met vrouw, kinderen en stiefkinderen in Italië te vestigen. Thans wilde hij dit plan eindelijk verwezenlijken. In de laatste dagen van 1879 brak de familie op, hoewel Wagner zelf aan zijn oude kwaal, de roos, leed en buitendien door een niet lichte oogontsteking gekweld werd. Den 3den Januari 1880 kwam men te Napels aan. Een bevriende hand had de prachtige Villa d'Angri, in uiterst fraaie ligging tegen de helling van het Posilippo, met uitzicht op de golf van Napels aan haar voet en de schitterende stad in de verte, rijk maar tevens gezellig voor de familie ingericht. Het weder was als door een tooverslag omgedraaid en helder, vroolijk en zonnig geworden. ‘Hier - zegt Glasenapp, een van 's meesters biografen - sollte mit wiedergewonnenem Wohlbefinden auch des Meisters grosses künstlerisches Werk gedeihen.’ Zonder twijfel klinken in de kleurrijke instrumentatie van het tweede bedrijf de indrukken na, die Wagner in deze prachtige omgeving ontvangen heeft.
In het laatst van den herfst 1880 verliet de familie Italië, nadat zij in September te Siena had vertoefd. Ook werd op de terugreis stil gehouden in München, waar Wagner, op verzoek van Koning Lodewijk, voor dezen en een kleinen, geheel intiemen toehoorderskring, behalve het Lohengrin-voorspel, ook het Parsifal-voorspel door de hofkapel onder zijn eigen leiding deed voordragen.
In die dagen nam Wagner een nieuw en ditmaal definitief besluit omtrent het tijdstip der eerste Parsifal-opvoering, nl. om het bijwonen van de opvoeringen niet meer afhankelijk te stellen van het toetreden tot een Patronaatvereeniging, maar ze voor iedereen toegankelijk te stellen, die een entréekaart voor een of meer voorstellingen wenschte te koopen.
Nog vóór zijn terugkeer in Wahnfried werd dit besluit in een officieele circulaire, gedagteekend: Bayreuth 30 September 1880, door de redactie der Bayreuther Blätter uit naam en in opdracht
| |
| |
van Wagner bekend gemaakt. Het eerstvolgend ‘Festspiel’ werd voor 1882, en daarvoor de eerste opvoering van Parsifal bepaald. In een van den 1sten December gedagteekende mededeeling van Wagner aan hen, die hij ‘die geehrten Patrone der Bühnenfestspiele in Bayreuth’ noemde, zeide de meester van dit plan nog, dat hij zijn nieuwe werk, hetwelk hij uitsluitend voor den schouwburg te Bayreuth bestemd had, ook voor het algemeene publiek, en niet alleen voor de leden der Patronaatvereeniging toegankelijk wilde stellen. De opvoeringen zouden vermoedelijk in de maand Augustus voor dat publiek plaats hebben, en uit de opbrengst dier publieke voorstellingen zou dan door de vereeniging een fonds gevormd worden, dat de herhaling der ‘Bühnenfestspiele’ ook in latere jaren mogelijk zou maken.
Den 18den Maart van het jaar 1882 kon Wagner reeds uit Palermo aan Hans von Wolzogen schrijven, dat, naar hij met genoegen vernomen had, elk gevaar voor een finantieele mislukking van het plan uit den weg geruimd was. Toch kon hij niet nalaten er bij te voegen, dat men slechts noodgedrongen den weg van openbare uitvoeringen had betreden. Met hem hebben vele der toenmalige Wagnerianen er over geklaagd, dat men genoodzaakt was dezen stap te doen. Niettemin was er geen andere weg mogelijk. Nu de plannen tot stichting eener ‘Stilbildungschule’ in duigen waren gevallen, Bayreuth dus niet zelf de zangers voor de opvoering van Wagner's werken kon leveren en de groote kosten van het engageeren van zangers van verschillende Duitsche theaters of uit andere landen niet te vermijden waren, was de maatregel om iedereen in de gelegenheid te stellen, een plaats bij de voorstellingen te Bayreuth deelachtig te worden, de eenige rationeele. Had men het op de Patronaatvereeniging laten aankomen dan had het wie weet hoe lang nog geduurd, voordat het eigenlijke doel - de opvoering van alle Wagnersche werken - bereikt zou zijn geweest.
Terstond na Nieuwjaar 1881 werd met de voorbereidingen voor de opvoering van Parsifal begonnen, vooreerst de decoratief-, costumen- en machinen-arbeid, daarna de zangers. Evenals bij de opvoeringen van den Ring was Karl Brandt, de geniale machinist der hofopera te Darmstadt, ook thans weder 's meesters rechterhand in alles wat de machinerie van het tooneel betrof. Helaas stierf hij omstreeks Kerstmis van dat jaar; gelukkig echter kon zijn plaats
| |
| |
bij de repetities en uitvoeringen van het werk door zijn zoon worden ingenomen.
Onder dit alles ging Wagner aan de instrumentatie van zijn drama voort, wat echter wegens de vele zorgen en bemoeiingen slechts te hooi en te gras kon geschieden. In November 1881 begon de meester in Palermo de laatste hand te leggen aan het slot-gedeelte der instrumenteering, en den 13den Januari 1882, dus slechts een half jaar ongeveer vóór de eerste repetitie te Bayreuth, zette hij in het Hôtel des Palmes de laatste noot der partituur op het papier.
In den aanvang van dit overzicht merkte ik op, dat er uit Wagner's laatste periode drie scheppingen zijn, die dit gemeen hebben, dat zij eerst een groot aantal jaren na hare conceptie en eerste schetsontwerp in definitieven vorm vastgesteld en neergeschreven zijn. Behalve Parsifal waren dit Siegfried's Tod (Götter dämmerung) en Die Meistersinger.
Laatstgenoemd werk, reeds in 1845 geconcipiëerd en geschetst, werd eerst na 16 jaren (1861-'67) gedicht en gecomponeerd.
De idee voor een lyrisch blijspel kwam in Wagner op, toen hij zich, na den inspannenden arbeid aan zijn Tannhäuser, in den voorzomer van 1845 tot herstel zijner eenigszins geschokte gezondheid in Mariënbad bevond. Zijne vrienden hadden hem dikwijls aangeraden, een werk van lichter soort te vervaardigen dan Rienzi en Der fliegende Holländer, hetwelk hem gemakkelijker toegang tot andere Duitsche tooneelen zou verschaffen, die niet bij machte schenen te zijn, zijne groote werken te vertoonen. Waarschijnlijk om dien raad op te volgen, ontwierp Wagner toen het plan voor een blijspel, dat tot den Zangwedstrijd op den Wartburg in verhouding zou staan als de Satyrspelen der Grieken tot hunne tragoediën.
Het onderwerp voor dit stuk putte Wagner uit de geschiedenis der Meesterzangers, het gilde van dichters en zangers uit den burgerstand, dat zich ten doel stelde, de sedert het uitsterven der Minnezangers in verval geraakte kunst weder te verheffen en in eere te brengen. De wetten der scholen, die de Meesterzangers van de 15de en de 16de eeuw in vele steden van Duitschland gevormd hadden, werden streng gehandhaafd. Dit had zijn goede, maar ook zijn kwade zijde; want tengevolge van het stijf vasthouden aan de
| |
| |
gestelde regelen werden fantasie en dichtvuur van lieverlede onderdrukt, de Meesterzang ontaardde in een stijven en pedanten kunstvorm, en men kende niet meer den prijs toe aan hem, die het schoonste lied zong, maar aan hem, die de minste fouten tegen de regels maakte. Toch kwamen ook echt dichterlijke naturen bij de Meesterzangers voor; de beroemdste van allen was Hans Sachs, de Neurenberger schoenmaker. Hem stelde Wagner voor als laatste type van het echte artistieke volksleven, in tegenstelling van de akelige pedanterie der overige meesterzangers, die hij vooral in den persoon van den ‘Merker’ (d.i. de recensent, die bij het examen de fouten van den zanger aanteekende) belachelijk maakte. Hij plaatste den vrijen produktieven geest tegenover de bekrompenheid van het zangersgilde, het genie tegenover het ploertendom in de kunst.
Tijdens het ontwerpen van dit plan was Wagner echter zelf nog te zeer partij in dien strijd, dan dat hij zijn onderwerp met die blijmoedigheid had kunnen uitwerken, welke voor het scheppen van een kunstwerk noodig is. Eerst jaren later, in de jaren van meesterschap, zou hij de schets weder ter hand nemen en voltooien. Voor het oogenblik gevoelde hij zich veel meer aangetrokken door een andere stof, die hij tegelijk met de Tannhäusersage had leeren kennen: de sage van den Zwaanridder Lohengrin.
Eerst in het jaar 1861 vatte Wagner het voornemen weder op, de stof der Meistersinger te gaan bewerken. Hij schreef den tektst in Parijs, niet lang na het fiasco van zijn Tannhänser in de Seinestad - wel een bewijs, dat deze gebeurtenis niet in staat was geweest, zijn humor te bederven.
In Februari van het volgende jaar begaf hij zich naar Duitschland en vestigde zich te Biebrich aan den Rijn, waar hij met de muzikale compositie van het werk begon. Het was dáár, dat hij met het echtpaar von Bülow en met het echtpaar Schnorr von Carolsfeld heerlijke artistieke uren doorleefde. Dáár zongen Schnorr en zijn vrouw de Tristan und Isolde, terwijl Bülow hen op het klavier begeleide. Dáár las Wagner aan zijne gasten den tekst der Meistersinger von Nürnberg voor en bracht hen daardoor tot vervoering.
Het tekstboek verscheen in 1862 bij B. Schott Söhne te Mainz in druk. Een vergelijking van den tekst, zooals hij daarin voor- | |
| |
komt, met dien van de partituur is hoogst belangrijk en doet o.a. zien, dat bij de compositie enkele gedeelten zijn weggelaten en andere geheel werden gewijzigd. De grootste afwijking van den oorspronkelijken tekst, die men in de partituur vindt, betreft het ‘Prijslied’.
Duitschland was reeds sedert eenigen tijd, tengevolge van de hem verleende amnestie, voor Wagner opengesteld, met uitzondering echter van Saksen. In Maart 1862 was hem eindelijk ook de ‘straffreie Rückkehr nach Sachsen’ vergund. Niettemin maakte de meester van deze vergunning voorloopig geen gebruik, maar bleef aan den Rijn. De kans, om Tristan te Weenen te kunnen doen opvoeren, bleek gering te zijn, en daar de onderhandelingen met de tooneelen van andere steden tot niets leidden, wilde hij zijn werk Die Meistersinger, dat meer in populairen toon geschreven was, gereed maken, ten einde zoodoende weder in aanraking met het tooneel te komen.
Intusschen had Wagner te Biebrich reeds een gedeelte van zijn nieuw werk gecomponeerd. Zijn arbeid werd daarna afgebroken door een uitnoodiging om in Frankfurt a/Main een opvoering van zijn Lohengrin te leiden. Vervolgens had de toonkunstenaar Wendelin Weissheimer den meester gevraagd, aan een concert, dat hij (Weissheimer) voornemens was te Leipzig te geven door zijn tegenwoordigheid luister bij te zetten. Wagner stemde hierin toe en dirigeerde op bedoeld concert, waarop ook Hans von Bülow en Wilhelmj hun medewerking verleenden, het voorspel der Meistersinger, hetwelk hij juist voltooid had.
Wederom volgde een lange tijd, waarin aan de compositie van het nieuwe werk niets gedaan werd. Ofschoon de Tristan in het najaar van 1862 op nieuw in studie was genomen en een groot aantal repetitiën waren gehouden, werd de uitvoering tengevolge van verschillende omstandigheden - voornamelijk wegens voortdurende ongesteldheid van den tenor Ander - weder op de lange baan geschoven, en geen ander tooneel verklaarde zich bereid, het werk in studie te nemen.
Wagner besloot nu nogmaals fragmenten zijner werken, bij gebrek aan beter, op concerten ten gehoore te brengen, zooals hij vroeger te Zürich en te Parijs had gedaan. Die concerten begonnen te Weenen en daarop kwamen Praag, Petersburg, Moskou aan de
| |
| |
beurt. Overal vonden de ten gehoore gebrachte stukken en Wagner's meesterlijke wijze van dirigeeren luiden bijval. Vooral het succes te Weenen was groot en deed Wagner vermoeden, dat dit aan de voorgenomen uitvoering van Tristan daar ter stede bevorderlijk moest zijn. Maar bij zijn terugkomst in het voorjaar van 1863 kon hij het tegendeel waarnemen. Hij vernam toen, dat zijn werk om verschillende redenen tot nader orde was uitgesteld.
Er volgde nu een tijd van groote ontmoediging en de toekomst begon er voor den meester zeer donker uit te zien. Gelukkig werd hij daaruit door de edelmoedige handelwijze van den Koning van Beieren gered.
Tijdens zijn verblijf in München, waar al zijn denken en handelen in beslag werd genomen door den nieuwen toestand waarin hij zich bevond en door de pogingen om eenige zijner werken daar ten tooneele te brengen, kon aan de compositie zijner Meistersinger niet gedacht worden. Toen echter de Koning zich genoodzaakt had gezien, ten einde den vrede met zijne onderdanen te bewaren, Wagner in overweging te geven, Munchen te verlaten en zich voorloopig elders te vestigen, toen kwam weder de rust terug, die noodig was om de nog onvoltooide werken af te maken.
Van München begaf Wagner zich naar Vevey, en nog voordat het jaar 1865 ten einde was, vestigde hij zich te Genève. Na een kort verblijf in het zuiden van Frankrijk keerde de meester in de maand Februari van het jaar 1866 naar Genève terug, doch vestigde zich een maand later te Triebschen bij Luzern en hield daar gedurende de eerstvolgende jaren verblijf. Zijn verhouding tot zijn koninklijken vriend en beschermer had door de politieke woelingen niet geleden. In vertrouwen op zijn Koning had Wagner de Nibelungen weder ter hand genomen, om de muziek er van te voltooien. Maar eerst moest een andere partituur gereed gemaakt worden: Die Meistersinger von Nürnberg.
Hans von Bülow, die als leerling en vriend van Wagner, evenzeer van de woelingen te München te lijden had gehad, was met zijn familie den meester naar Zwitserland gevolgd, nadat hij den koning verzocht had, hem uit zijn betrekking van hofpianist te ontslaan. Aanvankelijk woonde hij te Luzern in 's meesters onmiddellijke nabijheid; later, in 1867, vestigde hij zich te Basel, waar hij zich aan het muziekonderwijs wijdde.
| |
| |
IJverig werkte Wagner voort aan zijn Meistersinger. Een jong musicus uit Weenen, Hans Richter - de thans wereldberoemde orkestdirecteur - had zich als leerling tot den meester begeven en was hem bij het kopiëeren van het werk behulpzaam. De kopie van elk bedrijf, dat gereed was, werd onmiddellijk naar Schott te Mainz gezonden en gedrukt.
In de maand October van 1867 legde Wagner de laatste hand aan de partituur van Die Meistersinger. Het klavieruittreksel, door Liszt's leerling Karl Tausig vervaardigd, verscheen in Maart 1868.
Het werk was bestemd om zoo spoedig mogelijk in München opgevoerd te worden. Dit toch was in volkomen overeenstemming met den wensch en den wil des Konings. Daar echter een hoogst zorgvuldige voorbereiding van het omvangrijke werk beoogd werd, moest men er van afzien, het nog in 1867 ten gehoore te brengen. Niettemin werd onmiddellijk een aanvang gemaakt met de studie der koren, hetgeen geschiedde onder leiding van Hans Richter, daartoe de meest geschikte persoon, want hij had de partituur stuksgewijze afgeschreven en had zoo het werk zien ontstaan en aangroeien.
De eerste opvoering van het werk had plaats op Zondag den 21sten Juni 1868. Orkestdirecteur was Hans von Bülow. Franz Betz zong de partij van Hans Sachs, Nachbaur die van Walther von Stolzing, Mallinger die van Eva. Beckmesser werd voorgesteld door den Weener Basso buffo Hölzl, David door Karl Schlosser. De voorstelling was een ware triomf voor Wagner. De Koning had hem verzocht, naast hem in zijn loge plaats te nemen, en de bevolking van München, die hem een paar jaren geleden op een zoo onwaardige wijze had behandeld, bracht hem nu hare hulde Niet beter kan de indruk, dien het meesterstuk maakte, wedergegeven worden, dan door het volgende versje, dat Kladderadatsch naar aanleiding van de door de Meesterzangers geuite woorden ‘verthan’ und ‘versungen’ maakte:
Nicht ‘verthan’ und nicht ‘versungen’!
Nein, in ernst' und heitrer Weise
Mächtig packend alle Geister
Aechter deutscher Kunst zum Preise
Und zu Ehre unserm Meister
Ist der Meistersang erklungen.
|
|