De Gids. Jaargang 66
(1902)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 337]
| |
Letterkundige kroniek.Bij Zola's dood.Hoe komt men te weten wat een volk voelt voor zijn groote mannen? In de laatste dagen van September en de eerste van October toevallig te Parijs vertoevende, zou ik hebben willen vernemen wat Frankrijk, wat Frankrijks hart - Parijs - gevoeld heeft bij den dood van Emile Zola; ik zou althans een indruk hebben willen ontvangen van den aard der ontroering, dien zijn plotseling sterven verwekte buiten den engeren kring van zijn letterkundige vrienden en politieke geestverwanten. Maar in het Parijs, dat voor den vreemdeling openligt, was er op den dag van zijn dood in het gewoel der straten geen andere ontroering merkbaar dan die welke elk treffend ongeval verwekt, wie er ook het slachtoffer van zij. De couranten van verschillende richting hadden hun reporters naar de plaats van het ongeluk gezonden om te vernemen hoe zich alles precies had toegedragen; zij vertelden in kleuren en geuren wat zij konden te weten komen en lieten, voor het meerendeel bezadigd waardeerende, artikels schrijven over den beroemden doode. De extra-tijdingverkoopers liepen reeds den volgenden dag met een papiertje in rouwrand te koop, dat zij voor ‘Le testament d'Emile Zola’ trachtten te verslijten. Maar behalve in het lijforgaan van den gestorvene, L'Aurore, en in enkele bevriende bladen, die vóór alles den man van J'accuse! huldigden, viel er van een oprechte ontroering, van het besef dat Frankrijk een van zijn groote mannen verloren had, weinig te bespeuren. | |
[pagina 338]
| |
Of hoe zou anders - om slechts éen sprekend voorbeeld te noemen - een blad, zoo gevoelig voor de openbare meening als Le Figaro, het hebben durven wagen, toen het lijk nog boven aarde stond, Zola te gebruiken als reclame voor.... de ‘Cigarettes Will's’, nog erger gemaakt door een hatelijke toespeling op Zola's gedwongen verblijf in Engeland na zijne veroordeeling.Ga naar voetnoot1) En toen de dag der begrafenis was aangebroken, de 5de October, een zonnige herfstdag, waarop heel Parijs op straat was, werd toen dien held der letterkunde, die zich ook als staatsburger een held getoond had in zijn strijd voor waarheid en gerechtigheid, iets als een nationale uitvaart bereid? Bleek de Regeering te voelen dat aan Frankrijks hemel een ster was verschoten en dat in den Franschman Emile Zola de geheele beschaafde wereld iets kostbaars verloren had? Het leek er niet naar. Het gevoel, dat alle andere gevoelens zoo niet te verstikken dan toch te overstemmen scheen, was een gevoel van angst, dat er iets gebeuren zou, dat de orde verstoord zou worden bij de begrafenis van dien durver. En daarom was de voornaamste regeeringszorg, te waken dat het sterfhuis, de lijkstoet, het kerkhof Montmartre door niemand bereikt konden worden, die niet tot de vrienden of de vertegenwoordigde corporatiën behoorde. Niet enkel de weg, dien de stoet nemen zou - de kortste weg van het sterfhuis naar de begraafplaats - maar al de naburige straten, tot zelfs die waarlangs men niet rechtstreeks het kerkhof bereiken kon, waren reeds uren te voren afgezet. De levende barrières, agenten van politie en ‘gardes républicains’, schenen tegenover de teleurgestelden en verontwaardigden zelf met hun figuur verlegen; zij wisten niet waarom zij daar stonden; de slimsten begrepen dat het was voor het plezier van den prefect van politie, die nu zeker was dat er in het ledig, dat hij om Zola's | |
[pagina 339]
| |
uitvaart gemaakt had, niets onbehoorlijks zou voorvallen en die aan den avond van dezen dag in zijn rapport aan den Minister, een berucht woord variëerend, zal hebben kunnen schrijven: ‘L'ordre a règné à Montmartre.’ Het is begrijpelijk dat voor hen die tot den stoet behoorden Zola's begrafenis geleken heeft op wat Francis de Pressensé, blijkens zijn artikel in L'Aurore van 7 October, er in zag ‘een eerbiedige, grootsche manifestatie waaraan Parijs, Frankrijk, de beschaafde menschheid deelnamen, een manifestatie van allen die gelooven in de rede en de conscientie.’ Die buiten stonden zagen wel beter. Heeft dan misschien de Minister van Onderwijs, Chaumié, door zijn rede aan het graf de eer der Regeering gered? Het had er alweer niets van. Als gold het den bekenden M. de la Palisse, begon de redenaar met zijn gehoor de verzekering te geven, dat de groote schrijver, om wiens lijkbaar men hier vereenigd stond, voor enkele dagen nog in leven was! En de rest van deze rede was al van niet veel beter allooi. De voorzitter van de ‘Société des gens de lettres’ moet door zijn fatterig voorkomen en precieuse dictie niet veel verheffender indruk gemaakt hebben. De rechte stemming - werd mij verzekerd - kwam eerst bij de gloedvolle rede van Anatole France. France had tegenover Zola wat goed te maken en het is niet te verwonderen dat hij eerst geaarzeld heeft hier het woord te voeren. Met Brunetière heeft France tot de heftigste bestrijders van Zola's romans behoord - men leze zijne opstellen over La terre en Le rêveGa naar voetnoot1) - en hij maakt er zich wel wat gemakkelijk af, wanneer hij bij dit graf van zijn eigen aanvallen, in het voorbijgaan, als van ‘des reproches sincères et pourtant injustes’ gewaagt. Heeft France's bewondering van den staatsburger zijn oordeel over den litterairen kunstenaar doen verkeeren? In elk geval ziet hij thans in, dat Zola's werk vervuld is van een geest van goedheid; dat al wat hij schreef hem werd ingegeven door zijn groote liefde voor de menschheid; dat het ideaal waarnaar hij streefde, en waarvan hij door zijn werk de verwezenlijking poogde te verhaasten, dit was: steeds meer geluk meerderen deelachtig te doen worden. Want Zola, de oprechte realist, | |
[pagina 340]
| |
was tegelijk een vurig idealist! En dan herinnert France, met moedige, mannelijke welsprekendheid, hoe Zola, alleen en ongewapend, den strijd voor recht en waarheid heeft aangedurfd, in een tijd toen egoisme en vrees in den regeeringsraad gezeten waren, toen de ongerechtigheid wel langzaam bekend begon te worden, maar door geheime machten nog zoo gesteund en verdedigd bleek, dat zelfs de moedigsten aarzelden. Toen, te midden van een onheilspellende stilte, verhief Zola zijn stem en richtte hij tot den President der Republiek ‘cette lettre mesurée et terrible qui dénonçait le faux et la forfaiture’. Met welk een woede werd hij toen aangevallen, door de misdadigers en hun verdedigers, door hun medeplichtigen, door de vereenigde partijen van reactie, door de bedrogen menigte! En met welk een geestkracht weerstond hij dit! Geen oogenblik verloochende zich zijn krachtige goedheid, zijn mannelijk mededoogen; zijn zielskracht bleef ongeschokt. ‘Justice, honneur, pensée tout semblait perdu. Tout était sauvé.’ Zola had niet enkel de gerechtelijke dwaling aan het licht gebracht, ontmaskerd had hij degenen die samenspanden om de sociale gerechtigheid, de republikeinsche idee, de vrije gedachte te dooden. Zijn moedig woord had Frankrijk wakker geroepen. De beweging voor sociale rechtvaardigheid, die er het gevolg van was, zal niet meer tot staan gebracht worden. Zola heeft zijn vaderland, heeft de wereld tot eer verstrekt door een groote daad. ‘Sa destinée et son coeur lui firent le sort le plus grand: il fut un moment de la conscience humaine.’ Zoo sprak tot den kring van geestverwanten en vrienden van den grooten doode de man, die eens tot zijn letterkundige tegenstanders behoord had. Onwillekeurig denkt men, dit lezende, aan twee mannen, die vroeger, elk op zijn wijs, toonden Zola te waardeeren, en die nu... Toen Zola de ijdele lust bekroop, waarvan bijna geen Fransch letterkundige van eenige beteekenis vrij blijft, om lid te worden van de Académie française - een eer intusschen die men hem nooit gegund heeft - toen was een van de meest overtuigde verdedigers van zijn candidatuur, een die hem trouw bleef bij elke nieuwe poging om den begeerden fauteuil te bemachtigen, François Coppée, thans als nationalist, een van de felste tegenstanders van den man van J'accuse! | |
[pagina 341]
| |
En het volledigst en onpartijdigst oordeel dat over den schrijver van den Rougon-Macquart-cyclus in Frankrijk werd uitgesproken - al dagteekent het reeds van voor zestien jaar - is misschien wel dat van dien anderen nationalist van thans, van Jules Lemaïtre, in het opstel voorkomende in de eerste reeks van Les Contemporains.Ga naar voetnoot1) Liever dan mij op dit oogenblik aan een vluchtige eigen beschouwing over het werk van den Meester te wagen, doe ik hier enkele grepen uit het opstel van den Franschen criticus. Lemaïtre ziet in Zola geen naturalistisch romanschrijver in den zin dien Zola zelf er aan hecht, maar een episch dichter. ‘Dichter’ noemt hij den schrijver, die met een idee of een ideaal voor oogen, de werkelijkheid vervormt en die aldus vervormde werkelijkheid doet leven. Zola met Daudet vergelijkende, ziet hij in den laatste, die werkelijke, liefst wat zonderlinge personages kiest en dan in een handeling hunne karakters en hunne hartstochten zich laat ontwikkelen, een naturalistisch romanschrijver; in den ander, die een klasse, een groep van menschen uitzoekt en dan een zeer eenvoudig, breed aangelegd drama ontwerpt waarin massa's zich kunnen bewegen en zeer algemeene typen naar voren treden, in den man die veel meer verzint dan observeert, ziet hij den poëet in de etymologische beteekenis van het woord. Zola is de dichter van het blinde instinct, van de grove hartstochten; wat hem in den mensch belangrijk schijnt is vooral het dier in den mensch, en in elk menschelijk type het bijzonder dier, dat in dat type huist. Maar in die richting scheppend, schept hij figuren van ruwe, doch indrukwekkende schoonheid, grootsche beelden van elementaire krachten, die verderf en dood brengen gelijk de pest, of goed en weldadig zijn gelijk de zon en de lente. Het bosch, de markt, de kroeg, het magazijn, de mijn leiden bij Zola een bijna menschelijk, de menschen zelf een bijna dierlijk leven. Maar, hoe dan ook, beide laat hij leven: dat is Zola's grootste gaaf. Men behoeft hier aan geen parti-pris te denken. Zola zal wel inderdaad de wereld gezien hebben, zooals hij haar schildert. Daarom lijkt het Lemaître een groote onrechtvaardigheid, Zola van onzedelijkheid te beschuldigen, te meenen dat hij speculeert op de lage instincten van den lezer. Men kan er van verzekerd zijn, dat het bij hem | |
[pagina 342]
| |
een zaak is van geweten. Is de indruk, dien hij door zijn kijk op het leven maakt een droevige, het is tevens een krachtige indruk. Daarvoor had de schrijver een onverwoestbare geestkracht noodig en een groot geduld. Ik herinner hier aan de belangrijke medisch-psychologische studie van Dr. Toulouse over Zola, waarvan Prof. Winkler in De Gids van Februari 1897 een overzicht gaf. Daarin wordt gesproken van ‘de snelle maximale aandacht van zijn geheugen en het daarmeê samenhangend vermogen om zeer veel en zeer precies in korten tijd waar te nemen.’ Een dergelijke opmerking had Lemaître reeds gemaakt, toen hij wees op Zola's bijzondere eigenschap ‘de pouvoir retenir et accumuler une plus grande quantité de détails qu'aucun autre déscripteur de la même Ecole, et cela froidement, tranquillement, sans lassitude ni dégoût et en donnant à toute chose la même saillie nette et crue.’ Zola is, volgens Lemaître, de groote epische dichter van onzen tijd. Van de heldendichters der oudheid verschilt hij daarin, dat terwijl hun levensopvatting in den regel een optimistische, vertroostende, veredelende was, de zijne een droevige en troostelooze is. Maar voor het overige is het dezelfde eenvoud, dezelfde ongekunsteldheid van conceptie; de gang van zijn romans heeft als de oude heldendichten die machtige langzaamheid, die breede strooming, de rustige opeenstapeling van details. ‘Zola’, zegt Lemaître, ‘ne se presse pas plus qu' Homère.’ En ten slotte resumeerende, noemt hij de reeks der Rougon-Macquart romans: ‘Une épopée pessimiste de l'animalité humaine.’
Of Zola's dood op dit oogenblik een verlies verdient te heeten, in dien zin dat van den twee-en-zestigjarige nog nieuwe, groote werken verwacht mochten worden, gelijk in rang met zijn beste scheppingen, als Germinal bijvoorbeeld, of l'Assommoir, of l'OEuvre? Zijn latere romans, vooral het laatst voltooide werk, Travail, waren reeds zwakker van conceptie en van uitvoering dan de vorige. Zal Vérité, dat als nagelaten werk in l'Aurore verschijnt, het boek vol herinneringen aan ‘l'Affaire’, de gebeurtenissen treffender voorstellen dan de afschuwelijke werkelijkheid ze ons reeds te zien gaf? Zou Zola in Justice, het werk dat aangekondigd werd maar ongeschreven is gebleven, ons meer hebben aangegrepen, zich | |
[pagina 343]
| |
grooter aan ons vertoond hebben dan toen hij zijn moedig J'accuse! deed hooren, waarvan de fiere toon ons nog in de ooren klinkt? Al werd hij door den dood in zijn arbeid gestoord, in onze herinnering blijft Emile Zola staan als een die zijn grootsch werk voltooid heeft. Op den dag der begrafenis werd in den omtrek van Montmartre een liedje verkochtGa naar voetnoot1, waarvan ik niet weet of het werkelijk gezongen is, maar dat in zijn onbeholpen kreupelrijm uitspreekt wat bij Zola's dood, in en buiten Frankrijk, gevoeld moet zijn door velen: Pour la justic' d'un élan magnifique
Il a risqué sa popularité;
Zola est mort, mais son oeuvre magique
Brill'ra au temple de l'humanité.
|
|