Bibliographie.
Gedichten door Hélène Lapidoth-Swarth. Amsterdam, P.N. van Kampen & Zoon.
Achttien jaar is het geleden sedert Hélène Swarth haren eersten bundel Nederlandsche verzen (‘Eenzame bloemen’) uitgaf. Sedert zijn er heel wat dichters en dichteressen gekomen en gegaan; nieuwe geluiden hebben geklonken en zijn weer verstorven; de kritiek heeft onbarmhartig gericht gehouden over wat in dat tijdsverloop door jongen en ouden werd voortgebracht.
En te midden van dat alles is de dichteres rustig voortgegaan haar lied te zingen, uit te storten in kleine gedichten het groote gevoel, de groote gedachte die haar bezielden, telkens met meer meesterschap over den versvorm, die geen moeielijkheden meer voor haar blijkt te hebben, telkens verrassend door nieuwheid en rijkdom van opvatting en beeldenkeus. De bron, waaruit Hélène Lapidoth hare poëzie schept, schijnt wel onuitputtelijk. Dank zij hare buitengewone gaven en den ernst van haren kunstarbeid, heeft zij zich dan ook een positie veroverd die haar, ook door de meest eischende kritiek, niet betwist wordt.
Wanneer de dichteres hare verspreide verzen in bundels verzamelt en vroegere bundels in nieuwe uitgaaf het licht doet zien - hier vindt men de bundels ‘Blanke duiven’ en ‘Diepe wateren’ herdrukt en latere verzen onder den titel ‘Schaduwtuinen’ bijeengebracht - dan behoeft zij te schiften noch te schrappen. Wat zij eens schreef is door de nobele gedachte en den feilloozen dichterlijken vorm bestemd om te blijven. Wanneer zij dan ook op de laatste bladzijde van dezen bundel, hare verzen toesprekend als kinderen die zich rond moeders schoot scharen, vraagt: ‘En van u allen wie zal eeuwig zijn?’ dan mogen deze ‘van Gods Geest ontvangen’ kinderen de bleeke, moede moeder met rechtmatigen trots antwoorden: ‘Wij verdienen het allen.’