De Gids. Jaargang 66
(1902)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 181]
| |
Aanteekeningen en opmerkingen.Teddy ‘en négligé’.- In de Vereenigde Staten moge meer dan elders de volkswil regeeren, ook voor dezen soeverein geldt de regel: il règne, mais ne gouverne pas. En waar Noord-Amerika een zoo groote rol zal spelen op het wereldtooneel - gelijk ook de heer van Löben-Sels in dit nummer van de Gids duidelijk te kennen geeft - de vriendschap van dit land derhalve voor ons van zoo veel belang is, en zulks niet enkel nu, maar misschien nog 't meest in de toekomst, is het wenschelijk den roerganger van 't geweldige gemeenebest zoo grondig mogelijk te leeren kennen; zoo 't kan, goede maatjes met hem te worden. En staat de kans nu niet schoon, nu die President heet: Roosevelt, en de Hollandsche naam, dank - helaas, - dank zij de Boeren, opnieuw klank heeft gekregen? Een gelukkige inval dus van den heer Loosjes om ons Teddy te geven, zooals alleen een Amerikaan zich durft geven in tijdschriftartikelen en toespraken.Ga naar voetnoot1) Hier, in Europa, zet men bij zulke gelegenheden een deftig gezicht en poetst zijne woorden op; in Amerika heeft men daartoe geen tijd (toespraken houden is er trouwens dagelijksch werk) en flapt er maar uit, wat op dat oogenblik op de tong ligt. Dat zal den Nederlandschen lezer, die daarop niet is voorbereid, wel eenig kippevel doen krijgen. Te meer waar, zooals hier, een ‘Rough Rider’ aan 't woord is. Weet gij bijv. wat Roosevelt de bezigheden van ‘een gewoon soort mensch’ vindt? - ‘gewoon’ in tegenstelling met een erg knappen bol, een geleerde. ‘Hij - de gewone mensch - kan de wereld rondreizen, zich vestigen | |
[pagina 182]
| |
waar hij wil, woeste gronden ontginnen, zich jaren lang opsluiten in de wildernis, op groot wild jagen, en nu en dan aan een veldtocht deelnemen.’ Nietwaar: wat een doodgewoon mensch, voor wien wildernissen en veldtochten dagelijksch brood zijn! Uit het bovenstaande zult gij wel begrijpen, dat Roosevelt's idealen niet altijd op die van de oude wereld passen. Wilt gij weten hoe hij bijv. over vrede denkt? ‘Vele voortreffelijke menschen prijzen Tolstoï's phantastische godsdienstige leerstukken en diens phantastische pleidooien voor vrede. Dezelfde oorzaak, waardoor in achteruitgaande families beurtelings lichtmissen en dwepers voorkomen: de hysterische prikkelbaarheid, die in ziekelijke gestellen een schrille, onstuimige wending van deugd tot ondeugd te weeg brengt, openbaart zich ook in de wording van Tolstoï's Kreuzer Sonate en in diens ongezonde verheerlijking van den vrede. Hadden Tolstoï's landgenooten diens leer in praktijk gebracht, zij zouden thans zijn uitgestorven en hun plaats was ingenomen door wilde stammen.’ (bl. 55.) Een dergelijke uitspraak kan trouwens niet verwonderen van wie elders zegt: ‘Een klein aantal menschen scheppen er genoegen in patriotisme uit te maken voor een zelfzuchtige deugd, en spannen al hun zwakke krachten in, om daarvoor in de plaats te stellen een soort van water- en melkachtig cosmopolitisme. Die goedige menschen zijn nooit mannen met een flink karakter of krachtige persoonlijkheden. Inderdaad, hunne beweringen zijn het overdenken niet waard.’ (bl. 83.) Waartoe natuurlijk zulk patriotisme als Roosevelt huldigt, moet leiden, blijkt duidelijk genoeg uit 't volgende: ‘Volken, die hun gebied uitbreiden, en volken die binnen hun grenzen blijven, kunnen beide ten slotte ten gronde gaan; maar de een laat na erfgenamen en een roemrijk verleden; terwijl de andere niets nalaat.’ (bl. 64.) Roosevelt is dus imperialist; en van zoodanigen behoeft men geen groot medelijden te verwachten met de hun geboortegrond verdedigende Philippijnen; trouwens de toekomstige President zegt het duidelijk genoeg in zijne in 1899 te Chicago gehouden rede - kort dus vóór het noodlot hem den heerscherstaf in de hand duwde: ‘Ik heb weinig eerbied voor menschen, die te angstig zijn het bewind over de Philippijnen te aanvaarden en openlijk die vrees | |
[pagina 183]
| |
uitspreken, of er tegen opzien vanwege de kosten en moeite, maar nog minder eerbied heb ik voor die onuitstaanbare mannen, die hun lafheid verbergen achter een schijn van menschlievendheid, en schermen met “vrijheid” en “toestemming der geregeerden” tot verontschuldiging dat zij geen mannenrol op zich durven nemen. Die leer veroordeelt de vestiging van uwe en van mijne voorvaderen in de Vereenigde Staten.’ (bl. 127.) En al moge Roosevelt dan ook in den Zuid-Afrikaanschen oorlog den Engelschen geen gelijk geven, (bl. 87) geen wonder dat het slechts enkele zinsneden zijn, welke hij aan de verdrukten wijdt, en dat kort daarop weer klinkt: ‘Wij stellen Engeland een goed eind vooraan in de voorhoede der groote Staten van Europa's vasteland. Wij voelen de meeste sympathie voor Engeland.’ (bl. 89.) Misschien ziet gij nu reeds in omtrek het beeld van den President voor u staan. Toch zijn er nog eenige trekken aan toe te voegen. Van iemand, die de doelloosheid van staande legers en sterke vloten betoogde, schrijft Roosevelt: ‘Op de laatste bladzijde van zijn stuk, vat de schrijver zijne panacea nog eens kortelijk samen, waarbij zijn kwakzalverig universeel geneesmiddel luidt: een politiek van absoluut vrij handelsverkeer zal alle booze machten doen verdwijnen van de wereld. Werd ooit grooter onzin verkocht?’ (bl. 108.) Dat Roosevelt, die geen handelsgelijkheid wil, niets voor 't socialisme voelt, zal wel niet verwonderen. Een ander werk besprekende, zegt hij dan ook: ‘In zijn uitnemend hoofdstuk over het hedendaagsch socialisme toont de schrijver glashelder aan, dat achteruitgang noodwendig het gevolg zou zijn, als alle prikkels van strijd en wedijver werden weggenomen. Voorts brengt hij helder aan 't licht, dat de Staat in zijn bemoeiing op maatschappelijk gebied, den wedstrijd op gelijken voet moet brengen, maar niet moet wegnemen. Wij hebben noodig de beste mannen; en al beklagen wij de achterblijvers en verongelukten, daarom strengelen wij dezen toch geen zegekrans om het hoofd’ (bl. 186.) Ook Roosevelt huldigt derhalve het: Natura sanat.... des noods door vernietiging der minwaardigen. - Gij meent dat ophooping van menschen in steden een werkelijk gevaar oplevert? ‘Zooals gewoonlijk zal het kwaad - antwoordt Teddy luchtigjes - zich zelf herstellen. Bovendien: worden de stedelingen, geslacht na geslacht, kleiner en zwakker, dan zullen zij uitsterven en teven | |
[pagina 184]
| |
het met hen samenhangende vraagstuk opgelost hebben’ - Men ziet, het kan niet eenvoudiger! En nu meent gij Roosevelt heel duidelijk voor u te zien: Ruw, niet waar, maar rond? - Wacht nog eens even - vergeet niet dat Roosevelt behalve jager en schrijver, ook staatsman is, en wel een staatsman die carrière maakte; en dat in een land waar het volk, zooal niet stuurt, dan toch stemt, nog andere hoedanigheden vereischt worden van de uitverkorenen. Zoo iemand - waarschuwt Roosevelt - moet niet denken dat hij iets tot stand kan brengen, zoo hij slechts verkeert met ontwikkelde, beschaafde menschen. ‘Dat is heerlijk, maar gevaarlijk. Neen, op een ander, minder aangenaam terrein moet de strijd gevoerd worden. De ware aanval moet geschieden op het praktische staatsterrein, te midden van mannen, die vertegenwoordigen, leiden en beheerschen het meerendeel der kiezers; mannen die soms ruw en ongemanierd zijn, die wel eens lagere idealen hebben dan wenschelijk is, maar die knap, ferm en ijverig zijn. Door met zulke mannen gelijk op te gaan; door hun te toonen, dat men evengoed bekend is met alle knepen der politiek als zij, dat men niet bang is hevige berispingen uit te deelen en te ontvangen, op die manier kan slechts een man het standpunt innemen, waarmede hij kan strijden voor een groote hervorming.’ (bl. 68.) Berispingen - zooals hieruit blijkt - moet de ‘politician’ goedsmoeds ontvangen. Nu, berispingen verdienen zal wel wie met Roosevelt meent dat ‘geven en nemen het eenige middel is om eenig practisch resultaat te bereiken.’ (bl. 68.) En ‘soms is een kiezer genoodzaakt tegen zijn overtuiging in te stemmen, wanneer zijn beginselen of candidaten geen kans hebben te zegevieren. Hij is daartoe zelfs wel eens zedelijk verplicht. Toch moet het een uitzondering blijven. Het beste is te ijveren en te stemmen voor zaken en personen, die kans van slagen hebben.’ (bl. 71.) Deze laatste zinsnede is kostelijk, en stempelt inderdaad Roosevelt tot volleerd politician! Hij is trouwens voor dit vermoeiend beroep als geschapen, want zooals hij zegt: ‘een waar staatsman toch, moet krachtig zijn van geest en lichaam, ten einde goed zijn man te staan, en zoo noodig, zijn aantijgers de volle laag te kunnen geven.’ (bl. 73.) Dat woord ‘lichaam’ heeft Roosevelt niet gecursiveerd; hij had | |
[pagina 185]
| |
zulks ook niet noodig; immers zijn armzwaaien en tanden toonen zijn te bekend, zelfs aan wie hem enkel op prentjes zagen, dan dat zulk nadruk leggen op physieke kracht noodzakelijk ware voor dezen zoowel lichamelijk als verstandelijk begaafden schrijver. En nu kent gij Roosevelt geheel, behalve voor zooveel zijne Hollandsche gevoelens betreffen. Omtrent deze geeft echter dit boek geen uitsluitsel. Slechts eenmaal komt er het woord Holland in voor, nl. waar de schrijver er op wijst dat de Nederlanders meer moeite hadden om Amerikaansch te worden dan de Hugenoten. - ‘Niettemin is 't hun eindelijk toch gelukt, en zij zijn er goed bij gevaren.’ Hiertoe wijst hij op twee Hollando-Amerikanen: ‘Hadden zij zich bij hun landgenooten aangesloten, en zich door taal, gebruiken en geloof van de overige Amerikanen afgescheiden, Schuyler ware zijn leven lang gebleven een boersche landheer, en van Buren zou zijn dagen geëindigd hebben als een nederig logementhoudertje.’ (bl. 17.) Maar al bespreekt Roosevelt ons landje niet, is het wel noodig duidelijk de meening omtrent zekere soort Hollandsche idealen te vragen aan een man die schrijft: ‘Wij mogen niet gelijk welvarende winkeliers altijd hokken in ons eigen klein kringetje, onverschillig voor wat daar buiten voorvalt. Zulk een politiek loopt uit op eigen ondergang’ (bl. 119); en die dan ook niets vreeselijkers vindt dan ‘in kalme berusting binnen de grenzen van een land langzaam aan weg te rotten’? (bl. 116.) Trouwens waartoe verder dit onderzoek voort te zetten? Al heeft de schrijver Holland niet op de lippen, blijkt niet uit bijna elke hierboven aangehaalde zinsnede van dit boek overtuigend, dat Roosevelt is op en top Nederlander? Natuurlijk geen Nederlander van de 19e eeuw, doch van de 16e en de 17e: een editie ‘ne varietur’ van zijne stoere, den oceaan overstekende voorvaderen. Misschien zal menigeen gruwen van dat spiegelbeeld van ook onze voorvaderen. Ten onrechte echter. Krachtige landen, krachtige tijden eischen zulke mannen. En daarenboven mogen wij het beeld ietwat verzachten; want het is niet geheel waar, wat de vertaler als motto boven zijne inleiding schrijft: ‘On connait l'homme par ses écrits’. Immers al worden geschriften binnenkamers opgesteld, zij zijn bestemd om naar buiten te werken; en vooral bij een politiek persoon - die, hoe rond ook, toch wel eens Talley- | |
[pagina 186]
| |
rand's voorschrift moet opvolgen om door woorden gedachten te verbergen - schrijft het publiek als 't ware mede. Redevoeringen en tijdschrift-artikelen geven dus geen geheel zuiver inzicht in 's menschen innerste; en iemand te zien ‘en négligé’ geeft nog niet altijd den besten kijk op hem; - getuige het spreekwoord: ‘il n'y a pas de héros pour son valet de chambre’, terwijl wij dan toch zeker weten dat er helden bestaan. En bij Roosevelt, wiens populariteit meer voortvloeit uit zijne daden dan uit zijne geschriften. mag zeer zeker niet enkel een schrijvers maatstaf worden aangelegd. Met droge oogen - zoo verklaarde het voormalige hoofd van politie der stad New-York - moet men den ondergang der overbevolking aanzien. Ja, zoo schreef Teddy, maar zoo handelde hij niet, en wie de getuigenis verlangt van een vurig bewonderaar van Roosevelt's daden, hem worde ten zeerste aanbevolen het jongste boek van den Deenschen Amerikaan Jacob Riis.Ga naar voetnoot1). Geven en nemen moet men (volgens Teddy) in de politiek. Toch heeft niemand zich zoo vele vijanden gemaakt als eens Roosevelt - toen gouverneur van den Staat New-York - door zijne onverzettelijkheid; al hebben enkele zijner jongste benoemingen als President der Republiek tot meer dan bevreemding aanleiding gegeven. Doch ieder mensch heeft zwakheden, en een President die herkozen wenscht te worden, moet - al is het ook zuchtend - bedenken: Am Ende hängen wir doch ab
Von Creaturen, die wir machten.
Het ware m.i. goed geweest zoo de inleider tot Roosevelt's boekske opmerkzaam had gemaakt op de daden van zijn held. En zelfs - indien hij zich enkel tot Roosevelt als schrijver had willen beperken, dat hij dan den lezer onder 't oog had gebracht, hoe deze redevoeringen en betoogen - hoe belangrijk ook uit een staatkundig oogpunt - niet zijn volle maat geven als man van | |
[pagina 187]
| |
de pen. Trouwens het is niet zoo heel gemakkelijk om door Amerikaansche schrifturen een volledig denkbeeld te krijgen van Amerikaansche schrijvers. Hun publiek bestaat uit zoo zeer verschillende elementen, dat zij wel een anderen toon moeten aanslaan dan past in een kleiner land of bij meer gelijk voelend gehoor. Wie bijv. uit de New-York Herald zijn Amerikaansch nieuws put, zal niet licht op de gedachte komen, dat in dezelfde wereldstad de Evening Post verschijnt - een dagblad even hoog staande boven de meeste ephemeriden van Europa, als eerstgenoemde er beneden. En terwijl the North-American review - ‘de Gids’ van over zee - menig artikel bevat, dat aan deze zijde van den Oceaan ongetwijfeld zoude worden afgewezen, zijn daarentegen de universitaire tijdschriften (van Harvard, Columbia, enz.) rijk aan opstellen, welke te mogen opnemen ‘de Gids’ zich zeker tot hooge eere zoude aanrekenen. En even laag bij den grond als het humoristische weekblad ‘Judge’, even gedistingeerd aristocratisch is de Boerenvriend ‘Life.’Ga naar voetnoot1) Hoe? aristocratisch-Amerikaansch? Ja zeker, want ook dit heeft de inleider eenigszins over het hoofd gezien, waar hij als 't ware door Roosevelt's betoogen zelf medegesleept, in dezen geheel Amerika belichaamd ziet, en van een jong Amerika spreekt, zonder zich te herinneren dat Amerika ook een verleden heeft; - een verleden waarop het niet minder trotsch is, dan wij op het onze. Het ware den inleider goed geweest eens te dwalen over den lommerrijken campus van Harvard, langs de statige huizinge vroeger door Longfellow bewoond; of op te gaan tot Mount Vernon, het landgoed van Washington, op de groene heuvels aan de Potomac. Tijdelijk mogen door den gelukstroom de oude landpalen van Amerika zijn ondergevloeid, hecht staan zij nog in den bodem; en het lijdt geen twijfel, of als die stroom weggeëbd is, zullen wederom de oude velden nieuw uitspruiten, verjongd door | |
[pagina 188]
| |
het gouden slib. ‘Latijn te hebben geleerd, en met vrouwen te hebben omgegaan, zie daar wat beschaafd maakt’, zegt dankbaar, zich eigen jeugd herinnerend, een zuidelijk kolonel in een der jongst verschenen Amerikaansche romans, welke in den Burgeroorlog speelt. En dat ook thans nog de ernstige en gekuischte taal van den met Thucidydes en Cicero opgevoeden Amerikaan geenszins hare uitwerking mist, bewees dezer dagen Senator Hoar, toen hij in eene drie uur lange redevoering de politiek der Regeering in zake de Philippijnen brandmerkend (hoewel zelf Republikein), het geheele Huis ademloos zag toeluisteren, om dit aan 't einde - even ongewoon feit - in daverend applaus te hooren uitbarsten; aan welke hulde zelfs zij deelnamen, die niet overtuigd werden, omdat zij niet overtuigd wilden worden. Want waarlijk, men doet Amerika onrecht aan door alleen te wijzen op de ontzaglijke breedte harer stroomen en niet tevens op hunne diepte - al wordt ook het oog te zeer getroffen door het op dien blinkenden waterspiegel drijvende schip van Staat, bestuurd door een in zoo vele opzichten opmerkelijke figuur als Roosevelt ontegenzeggelijk is.Ga naar voetnoot1)
R.T.N. |
|