De Gids. Jaargang 66
(1902)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |
De boeren-beweging in Amerika.Ga naar voetnoot1)Terwijl de Europeesche pers met vrij groote volledigheid vermeldt wat er in de verschillende landen van Europa door en ter wille van de Boeren geschiedt, doet zij dit met betrekking tot Amerika slechts te hooi en te gras. Ten onrechte echter, al ware het alleen omdat Amerika rijker en grooter is dan een der Europeesche staten. Met eene bevolking van vijf-en-zeventig millioen zielen (voor het grootste gedeelte bestaande uit beschaafde en zelfstandig denkende menschen), door zijn ontzaglijk bezit van nog nauwelijks ontwikkelde bronnen, en een rijkdom, die in den laatsten tijd herhaaldelijk de regeeringen van Rusland, Frankrijk, ja zelfs van Engeland er toe bracht hare leeningen te plaatsen aan de overzijde van den Atlantischen Oceaan (een rijkdom, welke noodzakelijkerwijze ten gevolge zal hebben dat de hoofdgeldmarkt zich verplaatst van Londen naar het voormalig Nieuw-Amsterdam der nieuwe wereld), neemt deze republiek eene plaats in de rij der Staten in, welke - al wordt zulks nog niet algemeen erkend - toch ongetwijfeld in belangrijkheid op den duur door geen andere zal worden overtroffen. De republiek nam zelfbewust die plaats in, toen de President Grover Cleveland door zijn krachtig optreden de Britsche regeering dwong het door het zwakke Venezuela gevraagde, doch door haar geweigerde, scheidsgerecht in de bekende grens-aangelegenheden toe te staan. De Engelsche leeuw gromde geducht, doch alvorens een kamp te wagen, mat hij de kracht van zijn tegenstander, en droop toen af als een hond, die een welverdiende kastijding heeft ontvangen. En niemand die ook maar opper- | |
[pagina 92]
| |
vlakkig met het Amerikaansche volk bekend is, of hij beseft dat dit wat ontwikkeling, wasdom en invloed aangaat, nauwelijks de eerste schreden heeft gezet. Duizenden, ja millioenen bunders van onvruchtbaar land wachten op de bevolking en het kapitaal, die door bevloeiing en afwatering een nieuw gebied aan de westzijde van de Mississippi zullen openen, hetwelk in voortbrengingsvermogen en vruchtbaarheid dat aan de oostzijde zal overtreffen. Nu het in 1893 aangevangen tijdperk van donkere jaren (de beruchte ‘hard times’) is afgesloten, nu door hooge loonen welvaart weder het deel is geworden der nijvere bevolking, heeft op nieuw de Europeesche landverhuizing - een tijd lang aanmerkelijk verminderd - groote afmetingen aangenomen, en staat deze thans even aanzienlijk te worden als voorheen. Waartoe deze menschenaan was zal leiden, welke kracht (laten wij hopen voor het heil der menschheid) er van zal uitgaan, is niet te voorzien; doch zij moet Amerika ten goede komen en zijnen invloed verhoogen. Doch er is nog een andere reden waarom Amerika voor de Boeren groote beteekenis heeft. Amerika toch is een land waar meer dan in eenig ander deel der wereld de volkswil heerscht. De regeering te Washington kan dien volkswil leiden, er tegen in gaan ware onmogelijk. Een toestand als bijv. in de laatste maanden in Duitschland wordt gevonden, waar bijna de geheele pers, de geheele natie éénstemmig partij koos vóór de Boeren en tegen de Engelschen, doch waar de Keizer kalm zijn eigen weg blijft gaan en niet den door het volksbewustzijn aangegevenen betreedt, ware in Amerika ondenkbaar. William Mc. Kinley, de derde Staatspresident die de martelaarskroon verwierf, heeft dit ondervonden. Hij wllde den Spaansch-Amerikaanschen oorlog niet. Tot op het laatst heeft hij op allerhande wijze, door betoogingen bij de Spaansche regeering, door persoonlijke bemoeiingen bij de leden van het Congres, door aanwending van geheel den grooten invloed waarover het Staatshoofd in Amerika beschikt, gedaan wat hij vermocht om den oorlog te vermijden. De Spaansche regeering gaf op alle punten toe, beloofde verbetering in de inrichting der concentratie-kampen en zelfs een zekere mate van zelfregeering voor de Cubanen; het mocht niet baten. De openbare meening eens aan het gis- | |
[pagina 93]
| |
ten gebracht, groeide aan tot een kracht, die alles omver wierp wat zich tegen haar durfde verzetten, en was niet langer tevreden te stellen met de opheffing der concentratie-kampen, of zelfs met de terugroeping van maarschalk Weyler. Het volk stelde als eisch: ‘Cuba libre’, en rustte niet eer Mc. Kinly, zij het ook met tegenzin, het zwaard trok uit de scheede. Nu is het bekend dat President Roosevelt, een telg van onzen stam, met sterke voorliefde voor vrijheid en recht, een bewonderaar is van den heroën-strijd der Boeren, en een Boeren-vriend. Wel zetelt nog te Washington als Staats-secretaris de bekende John Hay, die onder Mc. Kinley de later te vermelden mondelinge onderhandelingen met Engeland bij het begin van den Spaansch-Amerikaanschen oorlog leidde, doch het is niet onbekend dat President Roosevelt eerlang door een nieuwen Staats-secretaris zal worden bijgestaan, in welk geval de door Mc. Kinley en Hay gemaakte afspraken voor Roosevelt niet langer verbindend zouden zijn. Ieder voelt dus van hoeveel gewicht een goed aangevoerde veldtocht in dit land voor de Boerenzaak kan zijn. Een derde reden, waarom Amerika van bijzonder belang is voor de Boeren-beweging, wordt gevonden in de omstandigheid, dat Engeland op het oogenblik geen enkelen vriend bezit behalve Amerika (de Japansche vriendschap is zuiver eigenbaat), en dus de vriendschap van Amerika niet in de waagschaal mag stellen. Is Amerika dus den Boeren genegen, dan moet Engeland dezen wel ter wille zijn. Uit dit alles blijkt het groote belang dat Amerika voor de Boeren bezit. Is dit belang door de Boeren-regeeringen bij tijds, dat wil zeggen vóór het uitbreken van den oorlog in voldoende mate beseft? Waarschijnlijk niet; althans hare vertegenwoordiging in dit land draagt er niet de blijken van. Het is een fout van de Boeren geweest dat zij Amerika hebben verwaarloosd. De Vrijstaat had ten minste nog eenige vertegenwoordiging vóór den oorlog; n.l. in den heer C.D. Pierce, een Amerikaan, die Vrijstaatsch Consul-generaal was te New-York. Hij is onbezoldigd (even als alle Vrijstaatsche vertegenwoordigers), ijzerhandelaar van beroep, en kent noch het land, noch de taal, noch het volk van den Vrijstaat. Doch de Transvaal had zelfs geen enkel diplomatiek of consulair vertegenwoordiger, en heeft dien nog niet, en dit is te | |
[pagina 94]
| |
meer te betreuren, omdat Transvaal in Europa reeds vóór den oorlog, zoowel diplomatiek als consulair, op groote schaal vertegenwoordigd was, en daaraan uiterst belangrijke sommen ten koste legde. De heer Pierce is nog steeds de eenige vertegenwoordiger der Boeren, die door de regeering der Vereenigde Staten is erkend. Deze heer heeft geen redevoeringen gehouden, maar zich beijverd drukwerken te verspreiden ten gunste der Boeren en handteekeningen in te zamelen van burgers der Vereenigde Staten op het verzoekschrift waarin op bemiddeling wordt aangedrongen, en dat door vier millioen burgers onderteekend, dezer dagen aan het Congres zal worden aangeboden. (Deze handteekeningen zijn mede verzameld door verschillende der Boerensprekers, die in dit opstel zullen worden genoemd.) Na het uitbreken van den oorlog kwam de heer Montague White in Amerika, een Engelschman van geboorte, die evenwel sedert zijn kindsheid in de Kaapkolonie heeft gewoond, daarna ambtenaar bij het mijnwezen was van de Zuid-Afrikaansche Republiek en later bezoldigd Consul-Generaal. Hij is niet gëaccrediteerd, maar heeft als een soort van politiek agent te Washington gewerkt, en nu en dan in het oosten redevoeringen gehouden. Evenmin is geäccrediteerd de bekende vredes-deputatie, bestaande uit de heeren Wessels, Wolmarans en Fischer, die een tweetal jaren geleden een bezoek aan Amerika bracht. Zij had het ongeluk bij aankomst te New-York te vallen in de handen van Tammany Hall - de beruchte politieke organisatie - en van andere Democraten, die haar hebben gebruikt als een middel van verzet tegen de regeering, zoodat haar te Washington eene minder hartelijke ontvangst ten deel viel. Door de leden der deputatie werden ook openbare redevoeringen gehouden; wat door sommigen verkeerd werd geacht, doch ten onrechte, want deze vergeten dat terwijl dit in Europa niet door gezanten geschiedt, zulks in Amerika wel het geval is. Zoo bijvoorbeeld de Fransche ambassadeur Cambon en de Chineesche gezant Wu. Deze laatste trad in het openbaar op tegen eene hernieuwing van de wet betreffende de uitsluiting van Chineezen, en nam zelfs voor zijne redevoeringen betaling aan. De heeren Wessels en Wolmarans hebben in Februari van dit jaar eenige dagen te Washington doorgebracht, in | |
[pagina 95]
| |
hoofdzaak om den President te wijzen op de schending van het oorlogsrecht. Zij vertoefden aldaar meestal in gezelschap der heeren Muller en Montague White; daarna hebben zij Philadelphia, New-York en Chicago bezocht, en er de belangen hunner regeeringen bepleit ten aanhoore van de vereenigingen, die zich voor de goede zaak zooveel moeite hebben gegeven. Na een verblijf van een paar weken keerden zij naar Europa terug. Die deputatie heeft echter nooit hare geloofsbrieven bij de Regeering aangeboden, en zij is dus niet erkend. Het laatste is zeker te betreuren, want diplomatiek zijn de Boeren nu in het geheel niet in Amerika vertegenwoordigd. En toch, een goede diplomatieke vertegenwoordiging was hier wellicht nog meer noodig dan elders, want hier waren nog grooter bezwaren en vooroordeelen te overwinnen. Met sluw overleg toch heeft Engeland partij getrokken van de eenheid van taal, die het met Amerika verbindt. Na de pijnlijke ervaring, opgedaan ten tijde van de moeilijkheden met Venezuela, heeft het Amerika trachten te lokken door voorspiegeling van een ‘Anglo-Saxon Supremacy,’ die de wereld zal beschaven en haar zoowel physisch, als psychisch zal beheerschen: ‘would police the world,’ zooals het heette. Amerika, dat van wege zijne twee vrijheidsoorlogen van 1776 en 1812, Engeland's geknoei ten tijde van den burger-oorlog in 1861 en het Alabama vraagstuk, alle reden had om John Bull met schele oogen aan te zien, heeft zich - dit worde niet tot zijn eer gezegd - geenszins onaandoenlijk getoond voor dat zoet gefluit van den Britschen vogelaar. Hiervoor waren echter verschoonbare redenen. De opvoeding welke de Amerikaan op school ontvangt, is in menig opzicht een Engelsche; zijne schoolmeesters, zelfs zijne hoogleeraren en zijne groote mannen lezen bijna zonder uitzondering uitsluitend Engelsch. Gedachtengang, voorstelling van feiten zijn op Engelsche leest geschoeid. Geen hoogleeraar of schoolmeester in Amerika, die niet vast overtuigd is dat het de Hertog van Wellington alléén was, die Napoleon bij Waterloo versloeg; onze Prins van Oranje en Blücher zijn zij daarbij niet gedachtig. Alom wordt op de scholen geleeraard dat vrijheid van drukpers, van godsdienst, van vergadering, van den persoon (onaantastbaar zonder rechterlijk bevel), van belastingen (tenzij de vertegenwoordiging deze heeft goedgevonden) zegeningen zijn, welke door de van ouds vrije | |
[pagina 96]
| |
Britten aan de wereld zijn geschonken. De invloed van de Nederlandsche republiek en van den Nederlandschen stam in dezen worden verzwegen of ontkend. Ook hunne geldelijke belangen en vriendschapsbetrekkingen maken de voornaamste Amerikanen, vooral in de oostelijke Staten, zeer Engelsch-gezind. Gedurende de zomermaanden vertoeven zij liefst in Engeland. Engelsche kleeding en Engelsche spreekwijzen zijn er geliefd en gezocht. Het is voornaam en staat goed om voor Engelschman te worden aangezien. Dientengevolge vindt men in Amerika vele warme Boerenvrienden, die niet uit den hoek durven komen - Nicodemusvrienden der vrijheid: ze komen in den donker. Zoo werd mij medegedeeld het geval van een zeer invloedrijke vrouw te Washington, die vol vuur de zaak der Boeren was toegedaan, doch die, toen men haar vroeg lid te worden van een Transvaal Comité, dit weigerde met de kinderlijke verzekering: ‘I can't afford to be crossed off the list of invitations of the British embassy.’ Na het uitbreken van den oorlog begon in Amerika eene beweging, welke ten doel had de openbare meening voor te lichten aangaande het standpunt der Boeren. Dit was vooral in den aanvang van den oorlog, twee en een half jaar geleden, een roeien tegen den stroom op. De staatkunde om door leugens en lastertaal de Boeren voor te stellen als wilden en barbaren, onvatbaar voor edele gevoelens, onzedelijk, vuil, zonder liefde voor land en volk, was door de Rhodes-Beitkliek met zóó goed gevolg, op zóó groote schaal en zóó lang toegepast, dat bij het uitbreken van den oorlog het meerendeel der beschaafde en invloedrijke Amerikanen overtuigd was, dat het in het belang van beschaving en vooruitgang wenschelijk zoude zijn zoo de Engelschen de vrije hand in Zuid-Afrika kregen, ook al ware daartoe de uitdelging der Boeren vereischt. Het zoogenaamd openen voor vrije concurrentie, voor handel en mijnwezen, dat alles toch zoude alleen mogelijk zijn door de immers zóó onzelfzuchtige, de ware vrijheid minnende Britten. Ook nu is die meening nog niet geheel verlaten, want de Boeren begingen na den Jameson's strooptocht de groote fout van de door de Engelschen uitgestrooide leugens niet dadelijk openlijk in de pers te bestrijden. Zij zwegen, gingen hun | |
[pagina 97]
| |
gang, vertrouwend op het goed recht hunner zaak, en zij vergaten dat de pers, die koningin der aarde, zich niet straffeloos laat veronachtzamen. De omstandigheid dat Reuter's agentschap en de Associated Press - de eenige bronnen van telegrammen of nieuwsberichten voor de Amerikaansche dagbladen - geheel door Engelsch kapitaal worden beheerscht, droeg er niet weinig toe bij om den Amerikaan te nopen den strijd steeds door Engelschen bril te bezien. Toen het bijna te laat was, gordde de Nederlandsche stam zich aan tot den strijd tegen de machten der duisternis, en het is opmerkelijk hoe overal en uit eigen aandrift de verschillende Nederlandsche elementen, wonende in ver van elkander gelegen centra, zich opmaakten om met de van ouds bekende Hollandsche taaiheid en stoeren moed den kamp te aanvaarden en vol te houden. In alle deelen der republiek, in New-York, Chicago, San Francisco, enz. verschenen in de groote dagbladen korte ingezonden stukken van hunne hand, meestal onderteekend, die trachtten de door de Engelsche schandpers met ongelooflijke onbeschaamdheid gegeven voorstelling der feiten te wraken. Dit leidde tot een soms vrij hevigen pennestrijd, welke noodzakelijkerwijze aan de partij, die de waarheid aan hare zijde had, ten goede kwam. Voor vele Amerikanen was Kruger's ultimatum een doorn in het oog; hun gevoel van eerbied voor ‘Old Engeland, that mother of nations’, zooals dit zich, zinspelende op de Vereenigde Staten, Canada en Australië, gaarne noemt, was geschokt door zulke stoute taal. Toen evenwel de Boeren reeds in den eersten veldslag toonden, dat het hun ernst was, en toen langzamerhand het besef doordrong, dat man voor man, de Boer in beschaving, in menschelijkheid, in krijgskundig overleg, in moed, óók in den aanval, de meerdere is van den snoevenden Brit, rees bij velen twijfel of de door de Engelschen verspreide berichten aangaande den Boer wel op waarheid berustten. Toen kwam Spionkop! het glansrijk hernemen door 600 Boeren van een onneembaar geachte stelling, bezet door 3000 Engelschen, die zich aldaar hadden verschanst. De Amerikaan heeft grooten eerbied voor ‘a good fighter’, en begon zich af te vragen of zulk een ras van helden, als de Boeren bleken te zijn, niet vrij en onafhankelijk behoorde te wezen. | |
[pagina 98]
| |
Middelerwijl belegden de in Amerika gevestigde Hollanders overal ‘mass-meetings’; op allerlei plaatsen vormden zich Transvaal-comités die voor muziek, huur van een geschikte zaal en het uitnoodigen van sprekers zorgden. Vooral in den eersten tijd, gedurende de veldtochten bij de Tugela- en Modder-rivieren, werden die ‘mass-meetings’ door duizenden bijgewoond. Ontzaglijke vreugdevuren en muziekkorpsen op de hoeken der straten opgesteld, brachten er het hunne toe bij, om een groot publiek bij elkander te krijgen. Wegens te grooten toeloop moesten zelfs dikwijls ‘overflow meetings’ op de straat gehouden worden, die dan op hare beurt door bevoegde sprekers werden toegesproken. De geestdrift der menigte was niet alleen ontzaglijk groot, doch aanstekelijk; in den regel werden moties aangenomen, alsmede verzoekschriften aan Congres en Senaat gericht, aandringende op bemiddeling ten gunste der Boeren. Aan het eind der vergaderingen verschafte een schaalinzameling gelegenheid om door klinkende munt een tastbaar blijk van de betoonde belangstelling te geven. Ongelukkigerwijze bracht het feit dat vele dier bijeenkomsten werden bijgewoond door Ieren en andere ontevredenen, die onder alle omstandigheden alles toejuichen wat Engeland kan tegenwerken, er niet toe bij om den ernst en het gewicht dier betoogingen te verhoogen. Toen kwam Paardeberg en de bezetting van Bloemfontein en Pretoria, en daarmede een ommekeer in de belangstelling der Amerikanen, in wat sedert door velen als een ‘lost cause’ werd beschouwd; en men vroeg zich af, of ten einde verder nutteloos bloedvergieten te voorkomen, het niet wenschelijk ware dat de Boeren het moede hoofd in den schoot legden. Er behoorde moed toe om in die lange bange maanden de vaan van vrijheid en onafhankelijkheid omhoog te houden en het goed recht der Boeren te blijven bepleiten; en het zij ter eere van den Hollandschen stam gezegd, dat bijna zonder uitzondering de in dit land gevestigde Hollanders, ieder op zijne wijze en in eigen of wijder kring, gedaan hebben wat gedaan kon worden. Op de betreurenswaardige uitsluiting van de immers volmaakt onafhankelijke Afrikaansche Staten ter Haagsche vredesconferentie na, kan naar waarheid en met blijdschap worden | |
[pagina 99]
| |
getuigd, dat de Nederlandsche stam in deze Zuid-Afrikaansche troebelen allerwege, tot in ver verwijderde uithoeken der wereld, een samenhang en een opofferingsgezindheid heeft getoond, die de hechtheid bewijzen der banden welke ons vastsnoeren, en eveneens getuigen voor de levenskracht van het Nederlandsche ras; - iets wat ook voor het moederland van hoog belang is, omdat het wellicht op zijne beurt, in later dagen, een beroep zal hebben te doen op zijne zonen of broeders in den vreemde. Zoo iets de beweging der pro-Boeren geducht heeft tegengewerkt, dan was zulks de dubbelzinnige politiek van President Mc. Kinley omtrent de nieuwe onderdanen der Republiek: de inwoners der geannexeerde Philippijnsche eilanden. De poging om die ongelukkige Philippino's te regeeren en te beschaven door middel van soldaten, die hen als negers beschouwden en behandelden, en in last hadden hen neêr te schieten indien zij de zegeningen der vreemde overheersching niet wisten te waardeeren, was door en door ‘Chamberlainic’, doch in lijnrechten strijd met de onvergankelijke beginselen neergelegd in de Amerikaansche ‘Declaration of independence’ en in het Amerikaansche staatsrecht. Nu was die staatkunde van Mc. Kinley wel niet zóó geheel onverdedigbaar, niet in zóó lijnrechten strijd met de meest eenvoudige begrippen van waarheid, recht en zedelijkheid als die welke door zijn leermeester Joe Chamberlain wordt toegepast, doch de Amerikaansche natie was zich ten volle bewust dat wat er in de Philippijnsche eilanden geschiedde, haar verhinderde al te luide aan anti-Engelsche gevoelens lucht te geven. Hierbij komt dat Engeland beweerde (al is dit later onjuist gebleken) dat het in den aanvang van den Spaansch-Amerikaanschen oorlog de eenige vriend der Vereenigde Staten geweest was, en dat het alleen daaraan was te danken dat het overig Europa Spanje niet gesteund had in den strijd. Na eenigen tijd kwamen tal van Afrikaanders van het oorlogsveld over naar Amerika. En opmerkelijk is het hoe dadelijk daarna een kentering der openbare meening ten gunste der Boeren viel waar te nemen. Niet alleen omdat deze Boeren in levenden lijve een grondige en afdoende weerlegging bleken te zijn van de Engelsche lastertaal, doch hun rond en innemend uiterlijk, hun ridderlijk en open | |
[pagina 100]
| |
karakter, hun fiere oogopslag, de handdruk die u bijblijft, iets opens en frisch in stem, gebaar en omgang, wonnen - waar zij zich ook vertoonden - aller harten. Eerst kwam hier Jan Krige, Transvaler van geboorte, ongeveer 30 jaren oud, die tot vlak vóór het uitbreken van den oorlog de betrekking van marktopzichter te Pretoria bekleedde; een groote, vierkante, forsche gestalte, breed in de schouders, een type van den zoon van het veld, fatsoenlijk van uiterlijk, die in het Oosten en het Westen geheel onafhankelijk en met uitstekend gevolg heeft gewerkt. Hij hield vele lezingen, die goed werden bezocht, en over het algemeen genoeg winst overlieten, om daaruit zijn onderhoud te bestrijden. Zijn voordracht is eenvoudig, en zonder eenig zoeken naar welsprekendheid weet hij zijn gehoor te boeien door den ernst die hem bezielt, waarbij men dan gaarne vergeet dat zijn zinbouw niet altijd volmaakt noch zijn woordenkeus de juiste is. Een teekenend en pakkend staaltje van de onzelfzuchtigheid en belangelooze toewijding van dezen man kwam mij toevallig ter oore. Hij droeg in de barre koude te Chicago niets dan een licht grijs zomerjasje. Eene vriendin der Boeren gaf aan onzen consul Birkhoff aldaar, die zich veel moeite voor de zaak der vrijheid geeft, eene som van $ 50 met verzoek deze aan Jan Krige ter hand te willen stellen tot aanschaffing van warmer bovenkleeding. Doch deze weigerde de geheele som aan te nemen; hij behield $ 15 voor den aankoop van wollen onderkleeding, en wenschte het overige te zien toegevoegd aan het fonds voor Boeren-weduwen en weezen. Iets later kwam Ds. van Broekhuizen; in Nederland wel bekend. Geboren in den Oranje Vrijstaat uit Nederlandsche ouders, was hij in den laatsten tijd predikant te Pretoria. Hij werkte voornamelijk in de oostelijke Staten, waar hij groote ‘mass-meetings’ met veel bijval toesprak. In den aanvang voer hij nog al heftig uit tegen Engeland, waardoor hij zekere elementen tegen zich innam; doch tegenwoordig gaat dit beter. Hij weet door zijne toewijding en natuurlijke welsprekendheid, en door eenvoudig de feiten mede te deelen, vele hoorders voor de goede zaak te winnen. Dat hij zelf een flink aandeel in den oorlog genomen heeft, verhoogt den invloed van dezen krijgsman-predikant. | |
[pagina 101]
| |
Een eigenaardige figuur is Herkules Viljoen, wiens plaats in Aliwal Noord in het noorden van de Kaapkolonie gelegen is. Hij is ouder, reeds vergrijsd, en weet door vertooning van lichtbeelden aan zijn voordrachten eene eigenaardige aantrekkingskracht te geven; ook hij treedt voornamelijk in het Oosten op. Liebenberg, een Boer uit de Kaapkolonie, spreekt geen Engelsch, doch wijdt zich niettemin met ijver aan de zaak, door op te treden in plaatsen waar voornamelijk Hollanders zijn gevestigd. Dan Commandant W.D. Snyman. Hij is een typische kranige Boerenfiguur, een krachtige hooge gestalte, met fieren oogopslag, een in grootsche lijnen geboetseerd gelaat, dat van ziele-grootheid, van kracht en doorzettingsvermogen getuigt. Vóór dat de heer Roosevelt President was, betoonde deze aan Snyman groote vriendschap, en hij acht hem persoonlijk zeer hoog; Snyman bracht toen zelfs eenige dagen te zijnent door. Na zijne verheffing tot President der Vereenigde Staten heeft Roosevelt hem meermalen in bijzonder gehoor ontvangen. Als een blijk van Roosevelt's belangstelling voor het gruwzaam lijden der Boeren-vrouwen in de vreeselijke Concentratiekampen, diene dat toen hij vernam hoe Snyman in de onmogelijkheid verkeerde om aan zijne vrouw en kinderen eenig geld te doen toekomen ten einde haar in staat te stellen zich althans van het allernoodigste te voorzien, hij in Snyman's bijzijn aan den Staatssecretaris John Hay bevel gaf per telegram op te dragen aan den Consul der Vereenigde Staten te Kaapstad om te zorgen dat een som van $ 200, die Snyman hem ter hand stelde, aan de vrouw van dezen Commandant zou worden uitgekeerd. Later belastte de President zich met de overmaking van een door anderen bijeengebracht bedrag van $ 5000 aan den Amerikaanschen Consul, om persoonlijk door dezen aan de Boeren vrouwen in de Concentratie-kampen te worden uitgedeeld. Snyman is een gentleman-Boer, die zich ook in hooge kringen goed voordoet en zich daar op zijn gemak gevoelt. Zonder een volmaakt redenaar te zijn, is hij een zeer begaafd spreker; zijn zinnen loopen niet altijd goed, doch meer dan iemand dien ik ken, levert hij het bewijs dat de ware welsprekendheid is de welgesproken waarheid: men voelt dat alles | |
[pagina 102]
| |
wat hij zegt waar is, zonder eenige overdrijving of verfraaiïng. Vóór den oorlog bezat hij een groote plaats in de Kaapkolonie, waar hij o.a. 135 melkkoeien hield. Hij was een der leiders der groote Afrikaander partij, en een tijd lang een groot vriend van Cecil Rhodes, toen deze zich nog voor een vriend van den Afrikaander uitgaf, vóór zijne beruchten lateren ommezwaai. Snyman was lid van het Kaapsche Parlement en een warm vriend van President Steyn, die, naar zijne meening, eenmaal als de Willem van Oranje van de Nederlandsche Republiek, en de George Washington der Vereenigde Staten zal te boek staan en geëerd worden. Het is treffend hem in zijn eigenaardige ronde taal te hooren vertellen, hoe hij sinds jaren den rassenstrijd heeft zien aankomen; hoe hij tot op het laatst overtuigd was, dat de edele pogingen van President Steyn om den oorlog te voorkomen een goeden uitslag zouden hebben. Hij was een der leiders die het bekende adres van duizenden Kaapkolonisten aanboden aan den Hoogen Commissaris Sir Alfred Milner, waarbij de regeering dringend werd verzocht niet te blijven staan op eischen, die onvermijdelijk tot den oorlog moesten leiden. Het was voornamelijk de kenmerkend aanmatigende en onbeschaamde wijze waarop die betooging door den Hoogen Commissaris werd ontvangen, en zonder eenig antwoord, op onhebbelijke wijze werd afgescheept, die Snyman en 670 zijner medestanders de overtuiging schonk dat dit werktuig van Chamberlain in last had niets na te laten wat aan de onafhankelijkheid der Zuid-Afrikaansche republiek een einde maken kon. Zoodra bij hem en zijne vrienden de overtuiging rijp geworden was, dat het den Engelschen te doen was om het Afrikaander volk als zoodanig er onder te krijgen, weifelde hij geen oogenblik. Hoewel de Britsche Regeering zich reeds sedert geruimen tijd van alle geweren had meester gemaakt, stond hij eenige dagen na het uitbreken van den oorlog aan het hoofd van een Commando aan de grens van den Oranje-Vrijstaat, en seinde aan President Steyn dat hij bereid was zich met zijne makkers te voegen bij het vrijheidsleger, doch dat hij slechts 125 geweren had en om onmiddellijke toezending van wapenen en schietvoorraad verzocht. Den volgenden morgen - een Vrijdag - kwam het antwoord dat de wapenen zouden worden gezonden. Zaterdag om zes uur in den ochtend werd | |
[pagina 103]
| |
hij door de Engelschen aangevallen, en reeds om 11 uur kon hij per draadbericht President Steyn verzoeken geen wapenen te zenden, daar hij 600 geweren, twee kanonnen en 650 krijgsgevangenen bemachtigd had! Van zijn ondervindingen weet hij op hoogst belangrijke, pakkende wijze te verhalen, waardoor hij het publiek stormenderhand voor zich inneemt. Evenals alle Afrikaanders die ik ontmoette, onthoudt hij zich van bluffen, snoeven en overdrijven. Meer dan twee honderd redevoeringen heeft hij gehouden in verschillende plaatsen, verspreid over de geheele oppervlakte der Vereenigde Staten; onder anderen sprak hij met Dr. Hendrik Muller tot de studenten en hoogleeraren van Berkeley en Stanford (beide in Californië gelegen). Waarlijk, hij heeft in dit land de Boerenzaak zeer bevorderd! Verder moet worden genoemd een Boer Pearson, die hier onder den onjuisten naam van ‘Generaal’ bekend staat, en die voornamelijk te New-Orleans werkt. Hij doet zijn best te verhinderen dat het kampement, door Britsche ambtenaren en officieren gevestigd bij New-Orleans, langer oogluikend diene als verzamelplaats en werfdépot van paarden, muilezels en vrijwilligers voor den Zuid-Afrikaanschen oorlog. Het is eenigszins twijfelachtig of zijne, vrij wel barre, wijze van optreden in de tegenwoordige omstandigheden steeds de meest verstandige en juiste is. Doch hij schijnt de meening der machthebbenden te Washington omtrent de vraag: of dergelijk optreden van Britsche officieren bestaanbaar is met de eischen van onzijdigheid, aan het wankelen te hebben gebracht. Opmerkelijk is het hoe deze Boer Pearson den takt heeft gehad te voelen dat het hem niet baten zou zich in verbinding te stellen met de Amerikaansche regeeringspersonen. Hij betrad den eenig mogelijken en juisten weg: hij werkte op de openbare meening tot dat het openbaar geweten wakker werd, en de gouverneur van den Staat Louisiana de zijde der Boeren koos. Dit had ten gevolge, dat deze regeeringspersoon zich ambtshalve tot de federale regeering te Washington richtte, met verzoek de vraag omtrent de schending der onzijdigheid tot een punt van onderzoek te maken, en zoo mogelijk het kampement te doen opheffen. Dit is inderdaad de eenige weg waarop in Amerika iets te bereiken valt. Vroeger is in het Oosten ook opgetreden als spreker P. | |
[pagina 104]
| |
Wessels, een broeder van den Vrijstaatschen gezant, die echter in den laatsten tijd van het tooneel is verdwenen. Door de hierboven genoemde pogingen is de toestand ongetwijfeld veel verbeterd. Er is eene duidelijke verandering waar te nemen in de openbare meening. Door de Transvaalsche Comité's, de gastvrijheid en de gulle ontvangst welke den Boeren alom ten deel viel, werd het hun gemakkelijker gemaakt spoedig bekend te raken, en langzamerhand begint de Amerikaan den toestand nu beter te begrijpen; de Boeren worden niet langer als barbaren, of de Engelschen als de belangelooze dragers van veredeling en beschaving in dezen schandelijken oorlog beschouwd. Het grootste gedeelte van het Amerikaansche volk is nu ongetwijfeld pro-Boer. Hierop vormt echter eene uitzondering een aanmerkelijk deel van het lezend publiek; hetgeen niet te verwonderen is, daar deze menschen nog niet ontkomen zijn aan den invloed van den jarenlang volgehouden veldtocht van leugen en laster. In het oosten en vooral in New-York, blijft men meestal onverschillig. Door vele der Transvaalsche Comités is veel geld verzameld, dat helaas, niet altijd in de rechte handen is beland. Tegenwoordig wordt het door de Comité's regelrecht opgezonden naar bekende, betrouwbare adressen in Zuid-Afrika. Op deze wijze wordt nog steeds veel geld bijeengebracht en veel goeds gedaan. In het begin van dit jaar kwam te New-York Dr. Hendrik Muller, de bekende Vrijstaatsche Vertegenwoordiger - niet zooals later de dagbladen berichtten, onder een valschen naam, doch in stilte, zonder dat zijn naam op de passagierslijst vermeld stond. In den eersten tijd trad hij niet op den voorgrond, daar hij zich op de hoogte wenschte te stellen ten einde fouten te vermijden, en menschen en toestanden te leeren kennen. Door persoonlijke betrekkingen daartoe in staat gesteld, heeft hij veel kunnen doen om de zaak der Boeren te bepleiten in de hoogere kringen, die òf tegen de Boeren gekant waren, òf onverschillig bleven. Dr. Muller heeft zorgvuldig vermeden gebruikt te worden als werktuig voor politieke doeleinden van Demokraten, Ieren en dergelijke elementen, en dit heeft hem een zeer heusche ontvangst bereid bij den President Roosevelt en den Staats-Secretaris John Hay; de laatste moet hem zelfs | |
[pagina 105]
| |
hebben geluk gewenscht met zijn betoonden takt (‘discretion’). Om bemiddeling heeft hij niet gevraagd, en terecht, want zoo ooit mogelijk, is zij dit zeker op dit oogenblik niet, nu de edele poging van onzen genialen ‘premier’, waarbij hij zoo fier de handschoen op nam voor de verdrukte zonen van onzen Stam, nog pas zoo kort geleden geen gunstigen uitslag ten gevolge had. Geen verstandig diplomaat doet bovendien ooit een verzoek, zoo hij vooruit zeker weet, dat het niet zal worden ingewilligd. Doch bovendien is de stelling der Boeren zuiverder, en vermeerdert het hun aanspraak op de belangstelling van alle edel denkenden in den lande, wanneer zij, zooals nu, met een oprecht gemoed kunnen verzekeren, ‘wij zullen het met de Johnnie's wel klaar spelen; blijf gij er buiten, doch zie toe dat het spel zuiver zij: geen stoot onder den riem, geen aanval achter den rug, geen vergif in onze putten!’ Dr. Muller legt dan ook in zijne betoogen den nadruk op den eisch der menschelijkheid, en daarin slaagt hij zoo uitnemend, dat dit misschien ten slotte uit een politiek oogpunt nog het best doel zal treffen. Natuurlijk zijn allereerst geldelijke bijdragen welkom, en die vloeien in ruime mate naar Zuid-Afrika. Verder heeft hij niet opgehouden om algemeen de aandacht te vestigen op de in Nederland zoo welbekende reusachtige sterftecijfers in de barbaarsche Concentratie-kampen, waar Engeland, met kenmerkend Britschen moed, den verdelgingsstrijd, die het in het open veld tegen de Boeren niet bij machte is te voeren, tegen hunne weerlooze vrouwen en kinderen, men weet helaas met welk een schitterenden uitslag, onderneemt. Ofschoon hieromtrent niet alles mag worden medegedeeld, kan toch worden gezegd, dat dientengevolge onderhands de aandacht der Engelsche regeering op dat punt werd gevestigd. Bovendien trachtte Dr. Muller te bewerken dat het Amerikaansche Roode Kruis het initiatief zou nemen tot het uitzenden van geneesheeren en geneesmiddelen, nu de Engelsche regeering met schending van de eenvoudigste beginselen van oorlogsrecht, gebruik en menschelijkheid, aan anderen weigert hare linieën te laten doortrekken. Dan heeft hij getracht een kreet van verontwaardiging in de natie te doen opgaan over het vermoorden en ophangen van krijgsgevangen Boeren, het opstellen van | |
[pagina 106]
| |
Boeren-vrouwen als een middel van verdediging rondom de engelsche krijgskampen, het plaatsen van Boeren-krijgsgevangenen als middel van verweer buiten op de locomotieven der bomvrije treinen, enz. Misschien zijn ook ten gevolge van die betoogingen de levens van Kritzinger en andere Boeren-gevangenen gespaard. In verschillende plaatsen heeft Dr. Muller comité's opgericht voor de Boerenzaak, en met andere, reeds bestaande, beraadslaagd. Een aanzienlijk bestanddeel van de bevolking der Vereenigde Staten maakt het Duitsche element uit, dat zich niet aan eene bepaalde staatspartij heeft aangesloten, doch in het algemeen een groote kracht geeft aan dat deel van elke partij, hetwelk op eerlijkheid aandringt en goede trouw. Het bleef grootendeels getrouw aan Duitsche taal en zeden, doch ging geheel op in den Amerikaanschen Staat; de Duitschers zijn op en top Amerikaansch burger geworden. Zij zijn tamelijk krachtig georganiseerd. De sterke uiting in het moederland van vriendschap voor de stamgenooten, na de onbeschaamde en onbekookte aantijgingen van den aartsleugenaar Chamberlain tegen de eer van het Duitsche volk en diens fier leger, vond weerklank bij de Duitsche bevolking van Amerika. Op hunne uitnoodiging heeft Dr. Muller o.a. ook afgevaardigden der Duitschers te Indianapolis ontmoet, en hun een program van actie voorgelegd, dat zij nu bezig zijn uit te voeren, en dat voornamelijk bestaat uit de hierboven aangegeven punten. Tevens beoogt het de verspreiding van het steeds toenemend aantal feiten, die nu tot groot voordeel der goede zaak, door de pers worden openbaar gemaakt. In Amerika wordt echter onder de pro-Boeren sterk gevoeld het gebrek aan eenheid van optreden en leiding; hier en daar kwamen oneenigheid en verschil van opvatting voor, en ook op dat punt trachtte Dr. Muller verbetering te brengen - aanvankelijk niet zonder goeden uitslag. Niettemin blijft het op den duur noodig dat in Amerika een bepaald aangewezen persoon namens de Boeren optreedt, de leiding neme en de richting aangeve, waarin verder moet worden gewerkt. Dr. Muller heeft tal van redevoeringen gehouden, soms alleen, soms met Boeren, meestal aan Universiteiten. Te | |
[pagina 107]
| |
Harvard sprak hij o.a. met Ds. Broekhuizen voor een gehoor van meer dan 1200 studenten en hoogleeraren; - als gevolg van deze redevoeringen aan die bij uitstek behoudende en engelsch-gezinde hoogeschool, is daarvan uitgegaan een beweging ten gunste der Boeren, die zich verspreid heeft over een groot aantal hoogescholen, aan welke Dr. Muller dan ook gesproken heeft. Dr. Muller is niet groot van gestalte, doch treedt in elke vergadering door zijn voornaam voorkomen, zijn takt en zijn intelligentie dadelijk op den voorgrond. Hij is een begaafd spreker en bezit blijkbaar een grondige kennis van de Zuid-Afrikaansche geschiedenis. Op straat zoude men hem, met zijne ‘serviette’ onder den arm, voor een hoofd-ambtenaar aan een Fransch ministerie aanzien, zooals men ze dagelijks op de Parijsche boulevards ontmoet. Hij spreekt niet slechts een aantal levende talen met groot gemak en zuiverheid, doch is zóó zeker deze te beheerschen, dat hij er voordrachten en redevoeringen in houdt voor de vuist, en wel zóó, dat men er niet of nauwelijks den vreemdeling in bespeurt. De omstandigheid dat deze vaderlander geheel belangeloos de zaak der vrijheid dient, en uit eigen middelen alle onkosten van zijne reis enz. bestrijdt, draagt er niet weinig toe bij om den Amerikanen de overtuiging te schenken, dat de zaak die hij voorstaat eene rechtvaardige is. Echt Amerikaansch en een kijkje gevend op het kerngezonde Amerikaansche godsdienstig leven der natie, is dat vele Boeren en Boerenvrienden ook in kerken gesproken hebben, bijv. de H.H. Snyman, Muller en Viljoen. Dr. Muller zelfs in den Tabernakel der Mormonen te Salt-Lake, een zaal voor 12.000 toehoorders; en Snyman ten verzoeke van den edelen Boeren- en menschenvriend C.R. Brown, predikant der Congregational Church te Oakland in Californië. Er is zeker geen meer afdoend middel om Engeland tot bezinning te brengen, dan een goed gevestigde, duidelijk uitgesproken openbare meening van de Vereenigde Staten. Reeds nu heeft Engeland zijne eischen van onvoorwaardelijke overgaaf gewijzigd, den toestand in de concentratie-kampen verbeterd en den Boeren aangeboden hunne vernielde woningen te herbouwen. Commandant Kritzinger's leven bleef gespaard. Wie zal durven bepalen welken invloed de in Amerika be- | |
[pagina 108]
| |
toonde belangstelling voor de Boeren-zaak op die beslissingen had? Niemand is verantwoord, die in deze groote, edele zaak niet alles blijft doen, wat zijne hand vindt te doen; en om de belangstelling in de Boeren levendig te houden en te doen toenemen, mogen geen middelen gespaard worden.
Mr. P.J. van Löben Sels, Oud Consul der Nederlanden te San Francisco. |
|