De Gids. Jaargang 66
(1902)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 518]
| |
Aanteekeningen en opmerkingen.Vreemde talen en moderne letterkunde in Duitschland.- De belangstelling waarmeê mijn mededeeling (in de Gids van Februari l.l.) betreffende het optreden van een Parijzenaar, den heer Haguenin, als hoogleeraar aan de Berlijnsche Universiteit, is ontvangen, noopt mij nog eenige andere bijzonderheden omtrent de studie der vreemde talen en van hunne letterkunde in Duitschland onder de aandacht mijner lezers te brengen. Ditmaal betreft het twee steden die geen universiteit bezitten, doch waar het daarom juist te merkwaardiger is aan die studie, wetenschappelijk opgevat, zoo groote eer gebracht en zulk een ernstige belangstelling gewijd te zien. In de eerste plaats noem ik Hamburg. Er bestaat in die stad, sints vele jaren, eigenlijk al sints een paar eeuwen, een officiëele, van de ‘Oberschulbehörde’ uitgaande organisatie van publieke voordrachten over belangrijke onderwerpen van wetenschap en kunst. In 1895 is dit ‘Vorlesungswesen’ op nieuw geregeld en wel zóó dat zooveel mogelijk alle soorten van wetenschappen in den kring dier voordrachten zijn opgenomen en dat geleerden van naam tijdelijk van elders naar Hamburg worden geroepen, om daar, naast het doceerend personeel waarover de stad zelf beschikken kan, over het vak hunner studie een cursus te geven. Wat de nieuwere talen betreft is men begonnen met, naast de moedertaal en hare letterkunde, aan Fransch en Engelsch een plaats van beteekenis in te ruimen. In het wintersemester van 1898/99 is bij die talen Italiaansch en Spaansch gevoegd, en nu onlangs, in 1901/1902, zijn ook cursussen gehouden over Deensch | |
[pagina 519]
| |
en Russisch. Het programma van dit laatste semester geeft van de ‘Vorlesungen’ die op dit gebied der ‘Litteratur und Sprachwissenschaften’ gehouden zijn, een beeld dat overweldigend mag heeten door zijn omvang en dat eerbied inboezemt door de stof die er behandeld is. Van de voordrachten over Duitsche letterkunde, waaraan door niet minder dan vijf sprekers is deelgenomen, verdient bijzondere vermelding de reeks van zes over Herder, Goethe en Schiller door Prof. Dr. Suphan, den Directeur van het ‘Goethe- und Schiller- Archiv’ te Weimar, de zeven van een hoogleeraar der Bonnsche universiteit, prof. Litzmann, over de moderne lyriek, en de acht van een Privaat-docent uit München over ‘het Sprookje’. Dat een reeks voordrachten over Shakespeare, door den bekenden Professor Dr. Freiherr von Berger, die het niet beneden zich heeft geacht te Hamburg theater-directeur te wordenGa naar voetnoot1), niet ontbreken zou, was te verwachten. Tot het houden van tien voordrachten over Fransche letterkunde had men zich gewend tot prof. Bernard Bouvier, van de hoogeschool te Genève. Deze talentvolle Zwitser, die aan de universiteit zijner vaderstad de Fransche letterkunde vertegenwoordigt, behoort tot de enkelen wien het allereerst de Berlijnsche leerstoel is aangeboden, welke thans door den heer Haguenin bezet is geworden. Hij heeft die zeer uitlokkende positie destijds afgeslagen om, zij het ook met veel bescheidener inkomsten, te Genève te blijven. Maar het werk dat hem te Hamburg tijdelijk werd opgedragen heeft hij met groote ingenomenheid verricht. De eerste helft van zijn serie was gewijd aan de persoon en het werk van Victor Hugo, aan Hugo's taal en zijn versbouw, aan het meesterwerk zijner lyrische poëzie, Les Contemplations, aan dat zijner satirische poëzie, Les châtiments, aan dat zijner epiek, La Légende des siècles. In de tweede serie is de geschiedenis van den modernen roman door den heer Bouvier verhaald geworden. Naast de voordrachten over moderne litteratuur, die in de taal van het vreemde land worden gehouden, staat, voor Fransch en Engelsch, een bijzonder ‘Practicum’, waarin schrijvers worden | |
[pagina 520]
| |
gelezen en geïnterpreteerd - o.a. Taine's Les Origines de la France contemporaine, - waarin taalproblemen ‘auf sprachphilosophischer Grundlage’ worden behandeld, en waarin Duitsche letterkundige werken in de vreemde taal worden overgebracht. De Italiaansche, Spaansche, Deensche en Russische voordrachten betroffen niet alleen de letterkunde, maar ook den volksaard, de gebruiken en instellingen van het vreemde land.
Minder veelzijdig en minder schitterend, maar niet minder degelijk, en meer geregeld nog, is de wijze waarop in een ander handels- en industrie-centrum van Duitschland, in de Goethe-stad Frankfort, de studie der vreemde talen en van hare letterkunde wordt beoefend. Men weet dat aldaar, een jaar geleden, eene ‘Akademie für Sozial- und Handelswissenschaften’ is gesticht geworden. Aan die inrichting, die in de eerste plaats eene ‘Handelshochschule für Kaufleute und Industrielle’ wezen wil, en die zich meer of min heeft gemodeleerd naar de bekende ‘École des sciences sociales et politiques’ te Parijs, is ook eene afdeeling ‘Neuere Sprachen’, waarin tot dusverre nog alleen Fransch, Italiaansch en Engelsch vertegenwoordigd zijn. Dat zij ook deze vakken, evenals alle andere, zonder de eischen der praktijk te veronachtzamen, wetenschappelijk wil beoefend en onderwezen zien, bewees de Akademie reeds aanstonds toen zij tot Direkteur der geheele afdeeling en tevens tot docent voor Fransch en Italiaansch, den Zwitserschen Romanist benoemde, Prof. Heinrich Morf, die tot dusverre aan de universiteit te Zürich werkzaam is geweest en die zich als philoloog een eervollen naam heeft verworvenGa naar voetnoot1). Onder hem en naast hem is Dr. Curtis belast met het onderwijs in het Engelsch. Op het programma van het zomer-semester van 1902 vind ik aangekondigd: colleges over de Fransche litteratuur van het tijdperk der Renaissance en de Engelsche letterkunde der achttiende eeuw; voorts wetenschappelijke klankleer, historische behandeling van taalkundige problemen en praktische oefeningen in het schrif- | |
[pagina 521]
| |
telijk en mondelijk gebruik van Fransch, Italiaansch en Engelsch. Voor dit laatste werk is, naast de gewone colleges, een ‘Neusprachliches Seminar’ opgericht, met een Romaansche en Engelsche afdeeling. Bijzonder merkwaardig mag het heeten, dat in deze Akademie, waarin toch rechts- en handelswetenschappen, ‘Volkswirtschaft’ en ‘Versicherungslehre’ als studievakken bovenaan staan, - toen het ‘Kollegium der etatsmässigen Dozenten’ voor de eerste maal een hoofd, een ‘Rektor’, had voor te dragen en de ‘Verwaltungs-Ausschuss’ dien grootwaardigheidsbekleeder had te benoemen, de keuze gevallen is op den Philoloog, op prof. Morf. Bij de inwijding der Akademie, den 21en October 1901, heeft de heer Morf, nadat de ‘Oberbürgemeister’ de plechtigheid had geopend en voordat de Pruisische Minister van Onderwijs het woord nam, een rede gehouden, uitmuntend door helderheid en warmte, waarin hij, eerst in het algemeen en toen meer bijzonder voor zijn eigen vak, de hooge waarde van wetenschappelijke behandeling der stof, ook voor de praktijk, voortreffelijk heeft doen uitkomen. Non scholae sed vitae discimus noemde hij, uit naam van al zijne ambtgenooten sprekend, de leuze der nieuwe Akademie. Maar eerst dan, meende hij, kan het leven wezenlijk en duurzaam door de studie gebaat worden, wanneer de praktijk doortrokken is van wetenschappelijken geest, door dezen geest wordt bezield. Dit denkbeeld ontwikkelde hij breedvoerig en helderde het op door een paar voorbeelden, waarvan één - liefdadigheid en armwezen - aan de sociale wetenschappen, het andere, zeer vernuftig, aan zijn eigen vak ontleend was. Wat dit laatste betreft, zoo merkte prof. Morf op, dat in Zwitserland, met name in de kantons Bern, Freiburg en Wallis, geklaagd wordt over teruggang van het Duitsch en langzame terrein-verovering door het Fransch. Maar de wetenschappelijke, d.i. de historische, taalstudie, weet de feiten waarop dit beweren steunt tot hun juiste verhoudingen terug te brengen. De geschiedenis, toch, van den taalstrijd in Zwitserland leert, dat driemalen - van de zevende tot de negende eeuw, in de twaalfde eeuw en in de eeuw der Reformatie - het Germaansche element in Zwitserland sterk is vooruitgedrongen, terwijl telkenmale zulk een beweging door een Romaansche reactie is gevolgd geworden. Wanneer dus ook tegenwoordig het Fransch eenige | |
[pagina 522]
| |
vorderingen maakt op Duitsch taalgebied, dan is dit eigenlijk nog altijd de Fransche eb na den laatsten Germaanschen vloed; we hebben hier eenvoudig ‘her-romanizeering’ van streken waarin het Duitsche element tijdelijk een zeker overwicht had verkregen. Ook voor een juiste praktische beoefening der vreemde taal, ging de Rektor der Handelsakademie voort, is het noodig haar geschiedenis te kennen, haar wetenschappelijk te leeren beschouwen. Alleen wetenschappelijke studie kan ons behoeden voor de dwaling, dat korrekte spelling en zuivere grammatika de eerste en hoofdvereischten van het praktisch gebruik der taal zouden wezen; alleen door haar leeren wij inzien dat de studie van de uitspraak en van de beteekenis der woorden bij de beoefening eener vreemde taal het allervoornaamste is. Prof. Morf heeft aan zijn heldere en juiste gedachten soms een zeer treffenden en gelukkigen vorm weten te geven. Zoo, bijvoorbeeld, in deze volzinnen: ‘Door onderricht in de fonetiek der vreemde taal wordt de student in staat gesteld nader te komen tot die imponderabilia, die onweegbare dingen, der gesproken taal, wier juiste en volledige kennis alleen het verblijf in het vreemde land geven kan. Die imponderabilia worden door velen voor onbelangrijk aangezien, omdat een ongeoefend oor ze niet bemerkt. Toch is wat wij uitspraak noemen een buitengewoon samengesteld, teer en fijn ding, welks ongeoefende en ruwe behandeling voor den inwoner van het vreemde land zeer pijnlijk is. Er zijn zeer ordinaire fouten tegen de uitspraak die hij ervaart als een erger en dieper verstoren van het wezen zijner moedertaal dan menige fout tegen de vormleer of den zinbouw’. Aan wat door hem over de studie der nieuwere letterkunde gezegd is, ontleen ik nog dit: ‘Ook in de akademische behandedeling der literatuur vinden wij ditzelfde standpunt der ontwikkelingsgeschiedenis terug. Ook hier is hoofdzaak den leerling een levende kennis bij te brengen van de kontinuïteit der literarische idëen... Elk letterkundig produkt is een dokument dat getuigenis aflegt van den gang der geestelijke ontwikkeling van een volk en dat hieromtrent ondervraagd moet worden... Literatuurgeschiedenis bestudeeren is de geestelijke historie van den mensch bestudeeren in haar meest leerrijke, haar veelzijdigste en haar fijnste getuigenissen, het is putten uit de rijkste en klaarste | |
[pagina 523]
| |
bron waarover de historische zielkunde kan beschikken... En wanneer uit het redelijk streven om vreemde kunst te leeren verstaan eenige sympathie te voorschijn komt en een gevoel van waardeering zich opdringt, dan is dit een groot gewin, zoowel voor het individu als voor de gemeenschap. Het is een heerlijk voorrecht van het wetenschappelijk onderzoek der literatuur, de volken met elkaar te mogen verbinden’. Zoo sprak, ter inwijding van een handelsakademie, in een der groote handelssteden van Europa, de vertegenwoordiger van de studie der nieuwe talen, tevens Rektor dier Hoogeschool. A.G.v.H. |
|