De Gids. Jaargang 66(1902)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 513] [p. 513] Sonnetten. I. Ik ben Slaaps slaaf: hij is mijn eenig heer. Want al mijn werken in 't schel daglicht is Om dat éen gaaf goudstuk vermoeienis, Dat, als ik nederzit aan avondveer, Ver over effen schemering bezweer' Zijn riemloossnelle boot die lijngewis Mij door veel vreemder droomen wildernis Stuur' tot uw levend-dood ver-na verkeer. Ik bied hem willig oogen beî te binden Met blinddoek van verinnigend gezicht, En tracht niet buiten hem den weg te vinden Naar d'engen spiegel die de ziel weêrlicht Zoo diep dat gij uit dagegraf en wade Eén droomuur dwaallicht langs zijn schemerpaden. [pagina 514] [p. 514] II. Die nooit dan in den droom elkaêr ontmoetten, Weten geen wisseling van nacht en dag: Zij treden immer met dauwkoele voeten Tot de prieelen van hun eersten lach. Doch gij, verdwaald nu in die stille stoeten, Van allen de eenige die met mij zag De dagen die den wereldnacht verzoeten, Hoe viert gij over hen uw licht gezag!... En ik die mij hierheen te redden dacht, Dag-arm, maar koning van mijn droomennacht Onder mijn bleek-tevredenen en vromen... Wat hebt gij smeulend tot mijn koele rijk gebracht Uw gouden zonneschaduws doove pracht: ‘Eén dag geluk is meer dan duizend droomen’? [pagina 515] [p. 515] III. Geen zal u weten als ik heb geweten, Geen minnen u als ik heb liefgehad; Want in u heb ik meer dan u bezeten, Onmeetlijk blijft na zwaarst verlies mijn schat. Als die op aard der aarde spijzen eten Als teerkost op hun reis naar beter stad, Zoo heb ik u gedronken en gegeten Tot wondre sterking op mijn verder pad. En uit goed goud werken mijn trouwe handen In reiner vreugde dan haar nog doortrilde Schepter en kroon en blinkend statiekleed, Dat als uw vluchtige voeten ooit wilden Keeren, mijn Koning, naar hun eigen landen, Alles ter hooge kroning zij gereed. [pagina 516] [p. 516] IV. Uit wilde onrust van al te geven slaven Stilt liefde in effen trouw-teêr-diep ontvangen, Eén blinkend openstaan voor kleinste gaven: Helhongerige spiegel van verlangen. Windstille en ankerveilige open haven Die houdt in harer hell'ngen groene spangen Waar boom en bron al leven lokt te laven, In weêr en wind haar stil stuk zee gevangen. Witte zeilgroote schepen gaan en komen Spieglen hun roereloosheid dag aan dag, Het scheepsvolk luiert in de schaûw der boomen, - Anderen tongval door steeds eigen lach, - Zaamlen bij 't afscheidsteeken van hun vlag Vruchten en bloemen voor toekomstge droomen. [pagina 517] [p. 517] Manibus Gideon Jacobus Scheepers † 18 Jan. 1902. Vloek dien die dorsten met veil huurlingslood Schenden Uw borsts geheimnis, blank sterk-broos Heilge van leven; die in lauwe hoos Spilden den godgegisten wijn uit rood- Tintelende urn, Uw hart, dat steeds zich bood Open in open strijd, bloedene roos, - Gij donkre Lacher dien de jonkheid koos Tot blij voorrijder naar den schoonen dood!... Stil, - 'k weet: Uw moorders hebben U benijd De schaamte van Uw opperste eenzaamheid, Verheerlijkt plots als zon aan avondkim Toen opgezaêld en rijreê om Uw schim De eerwacht van stille bleeke jongren sloot Ter blijde inkomst in glorierijken dood. P.C. Boutens. Vorige Volgende