De Gids. Jaargang 66
(1902)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 337]
| |
Dramatisch overzicht.Hollandsche Schouwburg: Les avariés, pièce en trois actes par Brieux.Het tooneel is vaak, als de weg naar zeker onherbergzaam oord, geplaveid met goede bedoelingen. En de brave Brieux helpt dapper meê plaveien. Beter dan menig ander heeft hij het met zijn publiek voor. In de enquête naar de meeningen der Fransche tooneelschrijvers van den dag over het ‘métier dramatique’, door de Revue bleue gepubliceerd, heeft Brieux zich als volgt uitgelaten: ‘Ik weet wel dat het publiek in een schouwburg voor alles “le déploiement d'une volonté” verlangt te zien. Zoodra een werk dat element van succes bevat, is zijn fortuin gemaakt.’ Dan haalt hij als voorbeelden aan Le maítre de forges, Le tour du monde en 80 jours en een successtuk van het vorig jaar, La veine, en vervolgt: ‘En toch, al moet het succes er onder lijden, het is beter, het publiek nuttige waarheden dan aangename leugens voor te zetten. Ik ben van meening, dat de tooneelschrijver er zich toe bepalen moet, een soort van bemiddelaar te zijn tusschen de ideeën der groote geleerden, die voor de massa niet toegankelijk zijn, en het publiek. Hij moet het publiek, in boeienden vorm, mooie en zeer edelaardige ideeën te genieten geven. Ja, dat is onze rol: het publiek mee te sleepen en te bekoren (séduire le public) door de schoone droomen van philosofen en geleerden binnen zijn bereik te brengen. De tooneelschrijver wordt zoo in zeker opzicht “le commis- | |
[pagina 338]
| |
voyageur de l'intellectualité.” Het tooneel zal er meer en meer toe moeten komen, de groote vraagstukken van den dag in studie te nemen. De karakter-comedie is voor ons zoo goed als gesloten sedert een zekere Molière er de hand in gehad heeft. En de zede-comedie (comédie de moeurs)? Men vindt ze in al onze stukken zonder dat het haar gelukt die stukken te bezielen. Daarom laat ons er een gedachte in leggen, gedachte ontleend aan het leven om ons heen en aan het lijden van onze medemenschen.’ Zoo gezegd, zoo gedaan. De thans drie-en-veertigjarige oud-redacteur van de Nouvelliste de Rouen heeft, als ‘commis-voyageur de l'intellectualite’ zijn monsters zorgvuldig bijeenverzameld, ze netjes ingepakt en is erop uitgetrokken om de ideeën van zijn tijd, de groote vraagstukken, in den vorm van comedies, aan zijne tijdgenooten te slijten. Daarbij heeft hij de hoedanigheden ontwikkeld waardoor een goed commis-voyageur zich behoort te onderscheiden: vasthoudendheid, doorzettingsvermogen, een zich niet laten afleiden of ophouden door wat buiten het terrein van zijn beroep ligt en dus ook niet door artistieke, poëtische of, wil men, schoonheidsoverwegingen. Praktisch, nuchter en nuttig, recht op het doel af-, en niet te diep op de zaken ingaande, zoo toont zich Brieux in de verschillende stukken, welke hij nu sedert ongeveer tien jaar geschreven heeft en die met meer of minder succes vertoond zijn. Het oudste van die stukken is, als ik mij niet vergis, Blanchette, dat te Amsterdam in 1892 als noviteit door het Théâtre libre gegeven werd en toen, ondanks het langdradige en het eenigszins onbeholpene van zijn techniek, vooral door de prachtige typeering der rol van den herbergier Rousset door Antoine, een bijzonderen indruk maakte. Dat men er de quasi-practische waarschuwing uit kon lezen: ‘Ouders, zorgt toch dat uw kinderen niet beter onderwezen worden, niet hooger op de maatschappelijke ladder komen te staan dan gijzelf!’, scheen de toeschouwers van 1892 niet te hinderen. Hier kwam de ‘Absicht’ niet zoo dringend en dreigend naar voren, dat ze ontstemmen kon. In latere stukken zou Brieux de tendenz scheller laten klinken. De ‘monsters’, die hij voor ons etaleert, worden talrijker. Het is nu eens voor afzonderlijke exemplaren van het menschenras, dan weer voor vraagstukken van algemeen belang, | |
[pagina 339]
| |
dat Brieux onze aandacht vraagt. In La robe rouge bijvoorbeeld vertoont hij ons den onmeedoogenden rechter, een afschuwelijk wezen, wien het enkel te doen is om promotie te maken en die daaraan allen opoffert, die hij op zijn weg ontmoet. In Les remplaçantes, waarvan ik den vorigen winter te Parijs in het Theâtre Antoine een voorstelling bijwoonde, is 't het vraagstuk, vooral voor Frankrijk van beteekenis, van de minnen die in de gegoede kringen de plaats van de moeder als voedster innemen. In het dorp waar die industrie, de minnen-fabricatie, bloeit, beheerscht zij het leven der geheele bevolking. Daar heeft men de mannen dronkaards, enkel terende en azende op het loon dat de vrouwen thuis zullen brengen of over zullen zenden en die er op uit zijn onder allerlei voorwendsels, hetzij van haar of van hen bij wie zij in dienst zijn, geld af te troggelen; de vrouwen, uit haar gezin gerukt en haar eigen kinderen verwaarloozend terwille van het kind van de vreemde; en om hen heen sluipend de makelaars in minnen, tevens dienstdoende als verkiezings-agent. Brieux geeft er een tooneel van, zoo teekenend en zoo treffend als men maar denken kan; dat is voortreffelijk waargenomen en trillend van leven op het tooneel gebracht. Maar het is of met dat eerste bedrijf Brieux' kracht was uitgeput. Wanneer hij ons verder in het Parijs van de groote wereld brengt, waar de min haar dienst als ‘remplaçante’ van de moeder verricht, dan verbaast ons de kinderachtige onbeholpenheid, waarmede dit milieu geteekend is. Men moet haast dankbaar zijn, wanneer de plattelandsdokter Richon, als spreekbuis van Brieux dienstdoende, het woord neemt om de conférence af te steken, waarin hij aan de Parijsche dames de les leest over het verwaarloozen harer plichten als moeder en de gevolgen schildert die dat remplaçantenstelsel heeft voor de Fransche maatschappij. Maar van het drama, dat in zijn voortreffelijk eerste bedrijf zoo veel beloofde en dat ook al weer zoo vol goede bedoeling is, blijft niets meer over. En nu Les avariés. ‘Interdite par la censure’ staat er buiten op het in boekdeel uitgegeven stuk, waarvan de 22e uitgaaf (het 22e honderdtal) voor mij ligt. Twee-en-twintig honderd exemplaren in enkele weken, - de verboden vrucht blijkt sinds de schepping der wereld niets van haar aantrekkelijkheid verloren te hebben. De censuur verheugt zich bovendien nog steeds in het bezit van hare historische onhandigheid en onverstandigheid. Wat die tooneel- | |
[pagina 340]
| |
censuur in den loop der eeuwen al heeft uitgericht, leert ons de literatuur die er over dit onderwerp bestaatGa naar voetnoot1). ‘Administration d'opérations chicurgicales pratiquées sur les oeuvres de l'esprit au nom de la politique, de la religion et de la morale’ noemt BouchardGa naar voetnoot2) de tooneelcensuur. Maar de heelkundige operatie, door de censors verricht, bestaat dikwijls eenvoudig in het supprimeeren van het voorwerp waarop geopereerd werd, wat trouwens ook wel met andere operaties het geval is. Onder de gecensureerde en tijdelijk verboden werken ontmoet men: Tartufe, de godsdienstige tragedies Esther en Athalie van Racine, Mahomet van Voltaire, het revolutionnaire drama Le mariage de Figaro van Beaumarchais, Le roi s'amuse van Victor Hugo. Het verboden stuk van Brieux bevindt zich dus in goed gezelschap. Beaumarchais laat Figaro in zijn beroemden monoloog de censuur van zijn dagen aldus bespotten: ‘Pourvu que je ne parle en mes écrits, ni de l'autorité, ni du culte, ni de la politique, ni de la morale, ni des gens en place, ni des corps en crédit... ni de personne qui tienne à quelque chose, je puis tout imprimer librement, sous l'inspection de deux ou trois censeurs.’ Maar nu schijnt het Frankrijk van 1902 er nog strenger beginselen op na te houden dan dat van 1784; want Les avariés raakt noch den godsdienst, noch de politiek, het behandelt noch het gezag, noch de ‘gens en place’, noch ‘personne qui tienne à quelque chose’. Of zou het misschien de moraal zijn die door de vertooning van het verboden stuk zich gekwetst had kunnen gevoelen? Wie weet wat er op het Fransch en meer bijzonder op het Parijsch tooneel alzoo te hooren en niet minder te zien wordt gegeven, hoe menige schouwburg er enkel door een speculeeren op de zinnelijkheid zijn toeschouwers trekt, zonder dat de censor tusschenbeiden treedt, kan zich moeilijk een denkbeeld vormen van hetgeen er noodig is om een commissie van censors te doen opschrikken en, in naam van de zedelijkheid, de opvoering van een stuk te | |
[pagina 341]
| |
doen verbieden. Toch schijnt iets dergelijks als motief voor het verbod van Les avariés te moeten gelden. Of er nu, naar mijn oordeel, reden is om het besluit van de heeren Parijsche censors te betreuren, en of ik het als een bijzonder voorrecht beschouw dat wij, Amsterdammers, hebben mogen zien en hooren wat voor de Parijsche schouwburgbezoekers verboden kost is gebleven? Ronduit gezegd: neen. Wel ben ik van meening dat de strenge maatregel, door Brieux tot een martelaar te maken en zijn stuk het lot te doen deelen van de groote werken, die ik boven noemde, menschen en dingen in een onzuiver licht heeft gebracht. Want waarlijk, stuk en schrijver beide verdienen noch de bewonderende hulde welke men den moedige bracht die een der wonden van de samenleving durfde bloot te leggen in ‘une belle oeuvre, une oeuvre originale’, zooals Henry Bérenger niet schroomt het stuk te noemen, noch de verguizing zich uitend in het verbod van de Parijsche censuur. Het onderwerp van Les avariés is in den grond geen ander dan dat van Ibsen's Gjengangere (Spoken): de misdaden der vaderen bezocht aan de kinderen. Het geval van den ‘avarié’ die met zijn besmet lichaam, ondanks de ernstige waarschuwing van een specialiteit door hem geraadpleegd, een huwelijk aangaat; die het moet ondervinden dat het kind uit dat huwelijk geboren de teekenen van de besmetting vertoont en dat de min, achter het geheim gekomen, zijn schande uitschreeuwt en haar zoo aan zijn geen kwaad vermoedende vrouw openbaart, - het geval is niet minder aangrijpend dan dat van Oswald Alving uit Ibsen's ‘familiedrama’. Maar terwijl Ibsen het gegeven tot een tragedie omschept, maakt Brieux er een conférence van, waarbij het eigenlijke drama naar den achtergrond wordt geschoven; een conférence, helder, overtuigend, meesleepend soms, maar in haar nuchterheid in het geheel niet roerend. Om toch vooral goed te doen uitkomen dat men hier geen eigenlijk drama te wachten heeft, zelfs niet de bekende ‘tranche de vie’ van de realisten, maar een formeel betoog, een studie, laat Brieux in het corps zelf van het stuk, in het eerste tooneel van het eerste bedrijf, den regisseur optreden met de volgende toespraak: Mesdames en Messieurs, | |
[pagina 342]
| |
cette pièce a pour sujet l'étude de la syphilis dans ses rapports avec le mariage. Elle ne contient aucun sujet de scandale, aucun spectacle repugnant, aucun mot obscène, et elle peut être entendue par tout le monde, si l'on croit que les femmes n'ont pas absolument besoin d'être sottes ou ignorantes pour être vertueuses. Dit toespraakje dat mij, vooral aan het slot, niet gelukkig geredigeerd schijnt, werd bij de voorstelling te Amsterdam door den regisseur gedebiteerd met een hand in de broekzak, wat den indruk ervan niet verhoogde. Maar hoe ook voorgedragen, zoo'n aanhef is in de hoogste mate illusie-verstorend, en wanneer daarna het eigenlijke stuk begint, dan weet het publiek dat het geen brok levenswerkelijkheid, geen strijd van mensch tot mensch, geen ‘spectacle d'une volonté qui se déploie’ te zien zal krijgen, maar dat het zal hebben te luisteren naar een voordracht, een studie over een maatschappelijk kwaad, waaruit het wellicht nuttige lessen zal kunnen putten. De onbeholpen manier waarop Brieux zijn onderwerp heeft aangepakt, maakt dat reeds aan het eind van het tweede bedrijf, wanneer de vrouw, tot de ontdekking gekomen van de kwaal van haren man, als waanzinnig, zich van hem losrukt met de kreet: ‘Ne me touchez pas! Ne me touchez pas!’, dat reeds dan de tooneelschrijver met zijn volkje geen raad meer weet. Van den ‘avarié’ en zijn vrouw van wie wij zouden willen weten hoe het verder met hen en hun ongelukkig kind gaan moet, vernemen wij niets meer. Als nieuw personage komt in het laatste bedrijf de schoonvader ten tooneele, wien de dokter-conferencier nog eenige hartige waarheden te hooren geeft. Dan - en hier bereikt het stuk het toppunt van kinderachtige onbeholpenheid - vertoont de dokter nog een drietal staaltjes van besmette individuen, slachtoffers van hun eigen of hunner vaderen zonden. En als hij dan meent dat het genoeg is, valt het scherm. Herinnert gij u nog in welk een stemming gij, nog uren en dagen lang, verkeerdet na elke nieuwe opvoering van Spoken? Niet om het ‘griezelige’ van het geval, maar omdat hier een ernstige waarheid aan u werd voorgesteld in aangrijpenden vorm, omdat de dramatische auteur u niet alleen geschokt, maar tot nadenken gebracht had en dat niet door middel van redevoeringen | |
[pagina 343]
| |
en min of meer welsprekende demonstratiën, maar door het eenige middel dat op een tooneel thuis hoort: de ontwikkeling van een dramatische handeling, den strijd van gevoelens en hartstochten. Brieux daarentegen laat u van eene vertooning van Les avariés even nuchter en onbewogen huiswaarts keeren als gij er heen zijt gegaan. Ernest-Charles is in zijn zeer pittige en oorspronkelijke, zij 't ook dikwijls paradoxale, letterkundige critieken, die hij onder den titel La littérature d'aujourdhuiGa naar voetnoot1) verzameld heeft, over Brieux niet best te spreken. Het blijkt niet dat Ernest-Charles Brieux' definitie van den tooneelschrijver als ‘commis-voyageur de l'intellectualité’ reeds kende, toen hij van ‘la maison Brieux’ sprak, die het fonds exploiteert, dat Sardou van Scribe kocht, en daarbij dat van Dumas gevoegd heeft. Maar hij blijft toch op het terrein van den handelsreiziger, wanneer hij het huis Brieux prijst als een dat enkel ‘des produits de choix’ verkoopt. ‘Vous pouvez mettre l'article en mains. Essayez et comparez. C'est plaisant à l'oeil, et c'est solide, c'est épais, et ça résiste à l'usage. Et puis on peut le laver ou le transformer. Il ne rétrécit jamais. C'est toujours à la mode commes les objets de qualité; et on en peut faire des vêtements de mariage ou des costumes de deuil car on peut le teindre très facilement... Faire bon et bon marché, c'est la devise de la maison; être accessible à toutes les bourses et à toutes les intelligences, c'est son principe.’ Die arme Brieux! Hij meent het zoo goed, hij weet zoo wat er hapert aan de zeden en instellingen van zijn land en hij wijst ook middelen aan om ze te verbeteren. Daarbij heeft hij een goed oog voor sommige milieux en een goede hand om er kleurige, vertoonbare tooneeltjes van te maken, getuige de dorpsherberg in Blanchette en het minnen-dorp in Les remplaçantes. Maar liet ook reeds in andere stukken de techniek, die in het drama zoomin als in eenige andere kunst verwaarloosd mag worden, te wenschen over en kreeg er de schoonheid haar eisch niet ten volle, in Les avariés is Brieux geheel op den verkeerden weg. Hier zou men herhalen willen wat Ernest-Charles van de leveringen van het huis Brieux zegt: ‘C'est simple et de mauvais goût.’ En daar nu een kunste- | |
[pagina 344]
| |
naar wel eenvoudig mag doen, en zelfs groot kan zijn door eenvoud, maar het niet stellen kan zonder goeden smaak, is het te hopen dat stukken als Les avariés van het tooneel verwijderd worden gehouden, niet ter wille van een conventioneele, preutsche, onoprechte moraal, die de dingen niet onder de oogen durft zien, maar ter wille van het beginsel, dat op het gebied der kunst de schoonheid een recht heeft, waarvan zij, ten gunste van welke ‘nuttige waarheid’ ook, geen afstand mag doen.
J.N. van Hall. |
|