De Gids. Jaargang 66
(1902)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 193]
| |||||||
Twee levenskringen.Ga naar voetnoot1)
|
Hendrik van Roessem, 55 jaar. |
Betty van Roessem, zijne vrouw, 28 jaar. |
Agatha, 30 jaar. } Kinderen uit het eerste huwelijk van Van Roessem. |
Frans, 26 jaar. } Kinderen uit het eerste huwelijk van Van Roessem. |
Clara, 25 jaar. } Kinderen uit het eerste huwelijk van Van Roessem. |
Riek, 16 jaar. } Kinderen uit het eerste huwelijk van Van Roessem. |
Ook Agaath heeft dat ietwat ouderwetsch-stemmige van haar vader. Zij is heel sober en ook eenigszins onmodieus, maar vooral niet bagijntjes-achtig gekleed.]
Eerste bedrijf.
1ste Tooneel.
(Zij zit bij het raam te lezen, naaiwerk op de knie. Na een oogenblik staat zij op, onrustig, nerveus, gaat naar de tafel waarop bloemen in een vaas staan, ruikt daaraan, dan weer naar de varandah. Opent een der deuren en ademt diep begeerig de buitenlucht in. Gaat dan weer zitten en tracht te lezen, maar laat na een oogenblik het boek vallen en zucht.) (Zacht voor zich:) 't Gaat niet... (De deur wordt voorzichtig geopend en Riek kijkt om 't hoekje.)
Bent u alleen? (Betty knikt). Hoe heerlijk! Ik dacht dat papa hier was.
Die is in zijn kamer.
En Agaath?
Die is nog niet thuis.
Mag ik dan even blijven, èven maar?
Zeker kindje.
Wat ruikt u lekker.
Dat is van de viooltjes.
Nee, u hebt 'n eigen geur, net als 'n bloem.
Wat ben je toch dwaas. Je besnuffelt me net als 'n hondje.
Dat doe ik zoo graag. - En nou even u zoenen op mijn plekje, dat heele zachte daar achter uw oor. - (plotseling bevelend) Moeder, kijk me eens aan, daar zoent papa u nooit, nietwaar? Dat hadt u me beloofd.
Zeker kindje, nooit, daar denkt papa niet aan...
't Is waar... En àls hij er aan dacht, dan zou u 't niet toelaten?
Natuurlijk niet... Zoo'n vrijstertje als jij bent...
Wat is 't warm, net zomer! (opeens opspringend, opgewonden) Denk toch eens moeder, 't wordt zomer! O de warmte die komen gaat en de zon en de zingende vogels!... En het stilletjes wandelen 's avonds laat met u in den tuin, als de blaaren zoo ritselen, zoo geheimzinnig en
zoo griezelig... Weet u nog moeder, verleden zomer, hoe we toen 's avonds opeens schrikten, hoe 't net was of er iets fluisterde in het boschje achter bij den koepel en of er iets, - of er 'n geest achter ons aankwam...?
Ja, toen waren we heel kinderachtig. Wat liepen we hard weg, hè?
En we durfden het geen van beiden aan papa te vertellen. - O wat was 't...!
Nee, nee, wees nu kalm lieverd en wind je niet zoo op. Toe, anders krijg je weer hoofdpijn en eet je straks haast niet. Foei, foei, wat klopt dat hoofdje nu weer.
Ik kan ook niet kalm zijn als ik denk aan den zomer. Weet u wat ik zou willen moeder, zoo dolgraag? Ergens met ù heengaan naar buiten, naar de bosschen en de bergen, zooals twee jaar geleden... en dan u en ik samen, niemand anders.
En Agaath en die arme papa maar alleen achter laten hè? Dat gaat immers niet. (Riek onmiddellijk invallend) Waarom niet? (Betty doorgaand) En we mògen 't ook haast niet verlangen; we hebben den heerlijken tuin, niet waar?
Nu spreekt u net als papa! Meent u dat? Zou u zelf niet verlangen om naar buiten te gaan?
O verlangen....!
't Zou zoo zalig wezen, moeder. Denk eens aan de geluiden en de geuren van buiten. Weet u nog dien eersten avond voor twee jaar in de bergen, hoe stil 't er was, en hoe u en ik toen samen uitgingen in 't donker, om er naar te luisteren? (Betty knikt) Wij voelen het eender, doen we niet?
Dat geloof ik stellig lieverd.
En Frans zou ook een week mogen komen, langer niet; verder zou ik u heelemaal voor mezelf alleen willen hebben... (Als Betty iets zeggen wil, gaat ze haastig wort, dringend en overredend) En 't zou zoo goed voor u wezen ook, u hebt 't bepaald noodig... Als papa dàt denkt, laat hij u dadelijk gaan.
Gekheid Riek, ik mankeer niets.
Dat doet u wèl... U ziet bleek en... en uw handen gloeien zoo... (zachter) U zag er daareven uit of u op het punt stond van te gaan huilen.
Wel, wel, ernstige ziektesymptomen hè? -
Kom, ga nu eens gauw aan je werk, - je moet nog pianostudeeren ook, nietwaar?
Ja.
Dan gaan we van avond nog even uit.
Heusch waar?
Ik beloof 't je. (Riek omhelst haar)
Dag schat, dag allerliefste schat van me!
Weer 'n declaratie?
Iederen dag een. (holt weg, komt dan opeens terug en zegt zacht) Ik weet iets, moeder.
Wat dan? (als Riek aarzelt) Nu, wat beteekent die geheimzinnigheid?
U hebt verdriet.
Stil kind, dat mag je niet zeggen.
O moeder?... Toe, niet boos zijn... (heel zacht) maar, 't ìs toch zoo... En... (aarzelend) u hebt mij toch, niet waar?
Zeker lieveling, en daar ben ik heel dankbaar voor... Ik heb trouwens zooveel... Papa is de allerbeste man van de wereld.
De àllerbeste man.
Riek, die toon!
Ik kan niet huichelen! Dag! (loopt hard weg)
(staat op, gaat naar 't raam, leunt er tegen en begint, na een oogenblik vergeefs gestreden te hebben, zacht, schokkend te schreien. Even daarna komt haar man binnen. Betty droogt haastig haar tranen af en buigt zich over haar werk, een grof katoenen hemd voor een arme. Hij kijkt zoekend naar de tafel).
2e Tooneel.
Neen, er is geen brief van Clara. Ik geloof ook niet, voor zoover ik haar ken, dat er nog een komen zal. Je zult zien, zij zal ineens voor ons staan.
't Is mogelijk, dat zou wel iets voor haar zijn. (Hij gaat bij 't raam staan, absent voor zich uit starend en in zichzelf mompelend:) Ja, ja... och ja, zoo is 't...
Zeg je iets Hendrik?
Komaan, dat geeft niet... wel nee... (Dan gaat hij naar haar toe, legt zijn hand op haar hoofd en zegt nog half verstrooid, terwijl hij haar streelt) Toch geen hoofdpijn, vrouwtje?
Volstrekt niet.
't Is hier anders... wat 'n sterke geur. Is dat van die bloemen? (naar de vaas wijzend)
Ja, narcissen en muurbloemen, heerlijk he?
Narcissen? - Nee, dat is mij te sterk, te... te weelderig, dat doet me bepaald onaangenaam aan.
Laat ik ze dan wegbrengen.
Wel nee, schat, volstrekt niet. Als jij er van houdt. Jij zit hier meer dan ik.
Ik zal ze wat verder van je afzetten, (zet de bloemen aan het achtereind van de kamer op de bonheur, terwijl zij onderwijl den geur nog eens diep opsnuift) (Hij ziet voor zich uit en zucht).
Nog altijd aan 't tobben over Clara's komst?
't Is zoo'n tweestrijd in me. - Ik verlang zoo innig naar 't kind, niet te zeggen zoo sterk, en tegelijkertijd zie ik zoo ontzaglijk op tegen haar komst.
Maar waarom toch, beste?
Och, dat moet je toch begrijpen. Denk eens,, je eigen kind, waar je zielsveel van houdt en dat zoo geheel op den verkeerden weg te weten.
Is ze dat dan werkelijk? Zou 't niet kunnen dat je haar, dat je alles wat haar betreft, wat te donker inziet, wat overdreven misschien? Uit haar enkele brieven aan mij lijkt me juist, dat ze zoo warm voelt, zooveel hart heeft.
Zeker, zeker, gul en goedhartig is ze, ik wil waarlijk haar goede eigenschappen niet onderschatten... Maar echt gevoelig? - Ik vrees van niet, ze was altijd koud en stug thuis. Nee, àls ze gevoelig was, zou ze dan vijf jaar lang van ons weg zijn gebleven, van Aagje en mij, niettegenstaande we haar zoo dikwijls en dringend gevraagd hebben om thuis te komen?
Ik geloof... dat ze er tegenop zag te komen; dat ze bang was.
Bang? Bang voor mij? Zóó hard ben ik toch niet, wel? Mijn brieven aan haar waren altijd vol liefde en zachtheid.
Dat weet ik beste, je zoudt niet anders kùnnen schrijven, - maar toch, geschreven als tot een zondares, niet waar?
Die wàs ze helaas, - en o! hoe bid ik God dagelijks, dat ze die nù niet meer zijn zal... (nerveus) Ik heb je nooit veel over haar gesproken, ik kòn 't haast niet, 't was me te pijnlijk... Maar als je wist... haar heele leven... Nooit, van kind af, heeft ze eenig plichtgevoel of eenige zelfbeheersching getoond, altijd maar toegegeven aan haar lusten, haar genotzucht, geleefd voor haar eigen ik, ook nù nog met haar eeuwigdurend zwerven... Als ik Agaath's leven daarbij vergelijk.
Maar die twee kàn en màg je niet vergelijken! Agaath's karakter is nu eenmaal anders, zelfverloochenend, ascetisch haast. Zij heeft zeker nooit begeerten of wenschen naar genot gehad; ze zal zelfs nooit strijd gekend hebben zooals wij gewone menschen die kennen. Ik zou ook niet kunnen leven, zooals zij doet.
Maar vrouwtje, dat dòe je immers, voor zoover je gezondheid en krachten dat toelaten natuurlijk - zij is nu eenmaal sterker dan jij. Tracht je niet even goed als zij voor anderen te leven, om zooveel mogelijk leed te verzachten en geluk om je heen te verspreiden?
Nee, niet als zij, niet in gedachten, in waarheid... (iets luider). Ik kàn me niet wegcijferen zooals zij 't doet, hoe ik er ook m'n best toe doe, nooit - ik heb zelf te veel behoeften, - ik... (zich plotseling bedwingend, op haar vroegeren onderdrukten toon). Maar, we hadden 't over Clara... Kom, spreek je eens uit, - is er nòg iets, in verband met haar komst misschien, dat je bezwaart?
Ja... ik... ik maak me zoo angstig voor haar mogelijken invloed op Riek. Riek heeft niet alleen in uiterlijk, maar ook in aanleg en karakter zooveel van Clara, vrees ik, - dezelfde genotzucht, - 't zwakke plichtgevoel...
Riek is 'n innig lief kind. En genotzuchtig, wel, ze is toch jong. Ieder kind heeft recht op genot en geluk, ieder mensch heeft 't, geloof ik.
Rècht op geluk? Dàt geloof ik niet, dat heeft
niemand. We mogen alleen dankbaar er van genieten, als het ons met mate - voor zoover dat goed voor ons is - ten deel valt. (Zwijgen).
Ik zou er nu niet meer over tobben, Hendrik; ik zal wel maken, dat ze niet te veel samen zijn.
Ja, doe dat schat, zonder dat Clara er iets van merkt, niet waar? Heel voorzichtig?
Natuurlijk...
Van Riek gesproken... je moet niet gelooven... je denkt toch niet, dat ik te hard voor haar ben, dat ik haar in iets te kort doe?
Jij te hard! Ik weet hoe innig goed je het met haar meent, met àl je kinderen. Ik geloof alleen dat je 'n wat overdreven, 'n wat te sterke vrees hebt om haar te bederven... vrees voor haar zelfzucht vooral.
Ik hoop 't vrouwtje, ik hoop 't... Geloof me, ik wil haar zoo graag gelukkig zien, - maar voor alles moet ze goed worden; 'n kind, 'n vrouw later, die voelt en leeft voor anderen.
Ja, ja, làter... Denk toch hoe jong ze is... 't Is niet vroolijk beste, voor zoo'n levenlustig kind, tusschen al die veel oudere, ernstige menschen hier...
Hé, geloof je dat? Dat is me nooit ingevallen.
't Is toch zoo... 't Is nu haast haar verjaardag.
't Is waar - 'n droevige herinneringsdag, die van Truus haar sterven.
Maar die niet droevig mag zijn voor haàr.
Je hebt gelijk... 't Is haàr feestdag... En als je iets weet, dat ze graag wil hebben, koop 't dan voor haar, iets goeds, iets moois. En vraag ook haar vriendinnen dien dag.
Dank-je Hendrik - (staat op). Drie uur al! Ik moet me eigenlijk gaan verkleeden, ik ben laat, ik kòn er vandaag niet eer toe komen.
Verkleeden? Maar je ziet zoo netjes als 't maar kan.
Netjes? In deze oude, versleten japon?
Versleten? Dat kan ik er waarlijk niet aan zien. Ze lijkt me eenvoudig en keurig.
Heel vleiend voor de japon - elegant zelfs misschien?
Nee, elegant niet, dat verlang ik ook niet voor m'n vrouw.
Maar ik wè... (bedwingt zich plotseling).
Wat zeg je?
Niets... (kalm-gewoon). Dan zal ik ze maar aanhouden... (even de schouders ophalend). Waarom me ook verkleeden...?
't Is waar... 't lijkt wel, of de stof hier wat versleten is; - er zit daar ook 'n vlekje.
Zooals jij alles ook ziet.
Ja, waar 't mijn vrouwtje geldt...
Zie je niets aan m'n oogen?
Hè ja, die zien wat rood.
Verbeeld je, ik heb een deuntje gehuild.
Maar schat, hoe kwam je daartoe? toch geen zorgen of verdriet?
Nee beste, maak je niet bezorgd. Ik was alleen een beetje nerveus, - wat van streek (zacht tusschen haar tanden) door dat afschuwelijke voorjaarsweêr!
Afschuwelijke voorjaarsweêr! Vrouwtje, vrouwtje, hoe heb ik 't met je! dat klinkt nu waarlijk al heel ondankbaar. Zoo'n prachtige dag! 't lijkt niets op jou om dat te zeggen, jij die zoo van zon en warmte houdt.
En die altijd zulke verstandige, wèl-overwogen dingen zegt.
Waarom maakte dit weêr je nerveus?
Och, 't is heerlijk en afschuwelijk tegelijk (met een lachje). Dat begrijp je niet, wel?
Nee, het klinkt zeker al heel onlogisch (kort zwijgen).
't Wekt allemaal oude illusies in je op, die je lang begraven dacht en die toch niet....
Kom, kom, wat ben je zwaarmoedig vandaag... Je hèbt toch nog wel illusies niet? (Betty schudt ontkennend). Maar lieveling! die behoudt iedereen, geloof ik, - ze wijzigen zich alleen met de jaren en met onzen leeftijd.
Jij hebt nooit illusies gehad.
Ik geen illusies! Hoe kom je daàraan?
Nee heusch niet, jij zoomin als Agaath. Wèl idealen, - idealen om de menschen goed en gelukkig te maken, maar geen illusies, dat zijn wenschen voor jezelf, wenschen naar geluk en genot en vrijheid!
Dan vergis je je toch waarlijk. Wat heb ik vroeger als jonge man al heel vroeg niet gedroomd van liefde, niet verlangd naar een lieve trouwe vrouw, met wie ik lief en leed zou deelen, die mij geheel en die ik geheel zou begrijpen.
Een geluk dat je tweemaal ten deel is gevallen, niet waar?
Dat me in ruime mate ten deel is gevallen en waar ik nooit genoeg dankbaar voor zijn kan, ja schatlief, dankbaar ook aan jou, die moedig genoeg was om den ouden, wat tobbigen man te trouwen en al zijn zorgen met hem te deelen.
Zorgen, die ik helaas niet veel lichter voor je heb kunnen maken.
O, toch wel vrouwtje, zeker: ‘Gedeelde smart is halve smart’, Beets zegt 't goed. Ja, ja, wat heb ik niet geweifeld en getobd, voor ik den moed had om aan m'n verlangen te voldoen en je ten huwelijk te vragen.
Dat klinkt haast wat zonderling. Omdat je niet zeker was, of je wel genoeg van me hieldt?
Maar Betty, hoe kom je daàraan, dat kun je toch niet meenen?
Nee, nee, dat meen ik natuurlijk niet.
Ik bedoel, vóór ik tot zekerheid kon komen, of ik 't wel doen mòcht; of ik er jou, een jonge, levenslustige vrouw, geen onrecht mee aandeed met je te vragen om je lot te verbinden aan dat van een ernstigen, veel ouderen man als ik, met zóóveel herinneringen, blije en droeve en zóóveel zorgen. Dat tobben was plicht; dat heeft me toen heel wat slapelooze nachten gekost.
Dat geloof ik, beste - leichtlebig ben jij en is je heele familie waarlijk niet - (tusschen haar tanden) tobben is 't wacht
woord (zwijgen; dan glimlachend). En nu kennen wij elkaar zoo door en door, jij mij vooral, nietwaar?
Dat hoop ik en dat geloof ik. Jij toch ook?
Ik ken jou heel goed en moeilijk is dat ook niet (teeder). Je bent zoo goed, zoo innig goed.
Och nee kind, dat mag je niet zeggen, dat ben ik waarlijk niet (gaat naar 't raam).... 'n Prachtige dag! Zooals dat jonge groen opeens uit is geloopen - en al die tjilpende vogels - heerlijk hè?
Ja, 't doet me zoo vreeselijk verlangen, zoo smachten naar buiten.
Naar buiten. Maar me dunkt, we zijn hier buiten, wat kunnen we meer verlangen, schat?
Och nee, buiten is toch wat anders. De tuin is prachtig en ik geniet er veel van en ben er heel dankbaar voor, maar je hebt hier toch de stilte en de geuren niet van buiten; je hoort altijd wagens rollen en stadsgerommel (haastiger)... Ik zou zoo graag met je allen dezen zomer eens weg gaan, naar de bergen, zooals twee jaar geleden, toen Riek en jij ziek waart geweest.
Zeker vrouwtje, als je denkt dat 't goed voor je zijn zou.
Voor ons allen. Je zegt 't op een toon, alsof 't een opoffering voor je wezen zou. Is dat zoo?
Dat niet; ik houd zelf, dat weet je, ontzaglijk veel van de natuur en de bergen - ik denk alleen aan al die duizenden menschen, die er 's zomers zelfs geen dag uit kunnen en voor wie deze tuin 'n paradijs zou zijn (op bezorgden toon). Dan vraag ik mezelf af, of ik wel 't recht heb....
We laten toch velen meê-genieten van ons paradijs, nietwaar? en we maken dunkt me anderen er niet gelukkiger door, als we ons zelf genot ontzeggen... Maar 't is goed, laten we er niet verder over spreken, dan blijven we thuis.
Nu we kunnen nog eens zien. Zoodra een van ons allen het noodig mocht hebben, dan gaan we, dat beloof ik je. (hij gaat naar 'n teekening die links tegen den muur hangt, kijkt er naar en schudt 't hoofd, mompelend). Och, och, 't is toch, ja, ja (luid nog in gedachten). Ik ben zoo benieuwd, zoo ontzettend benieuwd....
(Betty, die onderwijl haar naaiwerk weer heeft opgenomen, ziet op maar zwijgt) (Bewust, tot Betty, nu op voorzichtigen, verontschuldigenden toon). Je moest vanavond misschien die bloemen toch liever maar wegbrengen, vrouwtje.
Frans houdt veel van bloemengeuren, dat heeft hij gemeen met mij en met Riek.
En met Clara ook, die had altijd van die odeurtjes aan zich - ontzaglijk benauwd - (tot Betty). Maar voor Frans zijn ze niet goed, vrees ik, voor z'n hoofd..... Als hij weer hoofdpijn mocht hebben.
Natuurlijk, dan zet ik ze weg. (v.R. kijkt naar de plaat en zucht).
Kun je er niet over heenkomen? Hindert 't je nog altijd?.
Ja, die uitdrukking - de zinnelijkheid, het onedele er van.
Maar 't is immers een symbolische voorstelling van ‘genot’ die hij geven wou; die moèst hij wel zoo voorstellen.
Waarom? Kon 't geen hoogere, edeler voorstelling er van zijn?
Die had hij niet bedoeld; 't was zingenot.
Hij moest geen zingenot willen schilderen... En hij heeft dat sensueele in zooveel van zijn werk, bijna in alles.
Nee, dat is heusch niet waar. Denk eens aan de teekening van dat reine, heel teere meisjeskopje van verleden jaar. Hij is juist iemand, die zoo heel verschillende emoties voelen en weergeven kan.
't Is waar, dàt was mooi. 't Beste wat hij ooit gedaan heeft.
Wil ik deze liever ergens anders...
Nee, nee, dat zou hem misschien kwetsen. (met trots). En ze is heel mooi, verbazend knap gedaan. Iedereen is er over uit. Zelfs die Fransche schilder, dien hij verleden jaar meebracht, je weet wel... begaafd is hij zeker (zwijgen, loopt bezorgd heen en weer). Ik hoop maar, dat Clara en hij wederkeerig een goeien invloed op elkaar zullen hebben...
Manlief, doe me nu eens één genoegen, tob daàr nu eens niet over. Is dat
wel dankbaar? Zoek nu ééns de lichtzij op en verheug er je alleen over, dat je eindelijk al je kinderen bij elkaar zult hebben.
Je hebt gelijk, groot gelijk; zoo goed als m'n vrouwtje de dingen toch zeggen kan. Ik was ondankbaar, ik ben 't dikwijls vrees ik; dat is één van m'n tekortkomingen. (zuchtend). En jij noemde me zoo goed... Ja, ja, wat is 't in lang niet gebeurd, dat ik ze allemaal hier had, al m'n kinderen bij elkaar... 'n Gezellig samenzijn zal dat wezen...
3e Tooneel.
(Agatha komt binnen, blijkbaar warm en moe; zéér eenvoudig gekleed).
Dag vadertje! (Kust hem teeder). Dag Betty!
Zoo beste kind, zeker warm en moe... Heb je alles af kunnen doen?
Ja gelukkig.
'n Heele voldoening. Waren de meesten nogal blij je te zien?
Och ja, ze zijn meestal zoo beschamend blij en hartelijk. Dan verwijt ik mezelf altijd dat ik hen niet meer bezoek.
Daar heb je waarlijk geen reden toe, je bezoekt hen trouw genoeg; hoe maakte vrouw Los het?
Heel zwakjes, ze zal 't niet lang meer maken. Ik moest u bijzonder bedanken voor al wat u haar gezonden had.
En onze oude Mietje?
Die is wel iets beter. Ze informeerde erg naar u allen; ik heb beloofd haar straks nog wat bloemen te zullen brengen en juffrouw Los ook; zij houden allebei zoo ontzaglijk veel van bloemen.
Straks alweer? Laat ik een van de meiden dan zenden; je ziet er zoo moe uit.
Nee, heusch niet Betty, ik moet toch nog een paar visities gaan maken met vader.
Dan ga ik even mee naar Mietje.
O, dan zal ze opgetogen zijn.
Toe, ga nu eens even zitten in dezen makkelijken stoel.
Welnee, dank je Betty, ik ben waarlijk zoo moe niet.
Je ziet toch wel moe en hoe zou 't ook anders kunnen nadat je zooveel geloopen hebt in dit weer.
(heeft onderwijl een handwerk uit de kast rechts genomen en gaat daaraan werken).
Wil je niet iets drinken? Laat ik je eens 'n kwast geven; je moèt dunkt me dorstig zijn; ik ben 't zelf ook met dit weer.
Mama wil je maar te goed doen, Aagje.
Dank je wel, ik heb er waarlijk geen behoefte aan, - ik zal 'n glas water nemen.
Je gunt jezelf nooit iets.
O gekheid, ik drink wezenlijk even lief water (schenkt zichzelf 'n glas water in en drinkt gretig).
Zou je zelf soms trek er in hebben, vrouwtje?
Ja, 't is waar, dan maak ik 't voor je klaar.
Nee natuurlijk niet (gedwongen glimlachend). Dat komt mij nu zeker in 't minst niet toe, na een heelen middag rustig t'huis te hebben gezeten.
Nog geen brief van Clara, Aagje.
Dat had ik u immers gezegd vadertje. Ze zal morgen of overmorgen opeens voor ons staan, rekent u daar maar op.
Dat zei mama ook al. Welke kamer krijgt ze?
Agaath heeft haar de hare afgestaan.
Dat is goed, beste kind.
Die kwam haar toe; 't was vroeger immers de hare.
Juist, juist... (tot A.) Je mag je kamerdeur wel weer openzetten 's nachts, dat je hoort als Clara er uit komt. Ze zal nog wel onrustig slapen, net als vroeger.
Ik had er aan gedacht vader, wees u maar gerust.
Slaapwandelt Clara ook al?
't Meest van allemaal, meer nog zelfs dan vader vroeger.
Riek doet 't anders ook.
Ja, vooral in den laatsten tijd, ik heb 't gehoord. (tot v.R. die weer is afgedwaald en bezorgd voor zich uitstaart). Wat is 't vadertje? Toe niet tobben nu,.... houd den wolf van u af....
Ik ben zoo bang, dat Clara... Och, als ze
maar in de rechte stemming tot ons komt, als ze eindelijk maar eens inziet hoèveel ze vroeger misdreven heeft.
Ik zou dáár niet meer aan denken vader en er vooral niet op rekenen; laat het verleden nu vergeten zijn (afleidend). En Frans komt van avond ook thuis, dat had hij je geschreven, niet Betty? (Betty knikt).
Ja, dan heb ik al m'n kinderen weer bij elkaar, voor 't eerst na vele, vele jaren. Dat is wel stof tot dankbaarheid, niet?
Goeie lieve vader! (Zij kust hem).
Wij moesten nu nog eens even rustig en gezellig op de varandah gaan zitten. 't Is er warm genoeg voor.
Ik kan waarlijk niet Betty, 't spijt me wel, ik moet nu noodig die bloemen gaan plukken.
O, laat die bloemen nu eens... (Agatha ziet haar heel verwonderd en stilverwijtend aan) (verschrikt) Nee niets.... laat ik ze dan eens voor je plukken, dan kun jij zoolang uitrusten.
Welnee, ik ben alweer uitgerust; ik ben sterker dan jij, vergeet dat niet. Jij ziet wel wat moe, van middag.
Dat dunkt me ook, mama was daar net ook wat nerveus.
O wel nee, wel nee, mij scheelt niets.
Vier uur! Ik moet wat voortmaken. Zullen we over 'n kwartiertje gaan, vader?
Best kind. (Agaath af).
4e Tooneel.
Als Clara en Frans hier zijn, moesten we toch eens probeeren 't hier wat gezellig voor hen te maken. Dan moest jij Agaath er toe zien te krijgen om de eerste week wat minder uit te vliegen; ze kan die armenbezoeken toch wel eens uitstellen. 't Geeft zoo iets onrustigs in huis, al dat voortdurend komen en gaan.
Plichten gaan voor, niet waar schat?
Maar kan 't dan niet onze plicht zijn om 't hier zoo vroolijk en prettig mogelijk voor Clara en Frans te maken?
Dat is 't hier toch, dunkt me. Komt ons tehuis jou niet vriendelijk en gezellig voor? (Betty zucht en zwijgt moedeloos. Riek vliegt naar binnen).
5e Tooneel.
Moeder, hoor eens.... (als ze haar vader ziet, houdt ze plotseling op en staat onzeker of ze zal weggaan of blijven).
Welnu Riek, spreek uit en kom eens hier. Ik heb je vandaag haast nog niet gezien. (Riek komt zwijgend en aarzelend naderbij). Flink piano gestudeerd?
Ja papa.
Eerst de gamma's zeker?
Ik heb 'n half uur lang de nieuwe sonate gespeeld.
De sonate? Maar de gamma's gaan toch vóor, niet waar? (Riek zwijgt) O kindje, kindje, altijd bij jou het genot vóor den plicht.
't Weer is zoo heerlijk - ik kon haast niet studeeren vandaag - gisteren heb ik ze wèl gestudeerd.
Wat beteekent één dag! We moeten immers dag aan dag onzen plicht doen. Nee, niet donker kijken nu, daar heb je volstrekt geen reden toe. Kom geef me eens 'n zoen, ik meen 't immers zoo goed met je. (Riek kust hem vluchtig). Wat 'n vluchtige zoen! 't is of hij moeite kost, daar spreekt niet veel hartelijkheid uit.
Riek is geen erg aanhalig kind, maar daarom meent ze 't toch even goed, niet waar lieverd?
Daar hebt ù niet over te klagen.
Sst!
Dat kind... och ja... ja, ja... zoo is 't... (gaat dan op de varandah).
O moeder, nu zal papa me weer dagen lang verwijtend aanzien om die gamma's die ik niet gespeeld heb en om dien onhartelijken zoen!
Kom, kom, dat zal wel meevallen. Ga de gamma's nu
nog even spelen en zeg 't dan straks, wil je? dan komt alles weer terecht (Riek knikt en gaat langzaam heen). Weet je dat Frans van avond thuis komt?
O!... Maar dan gaat u tóch met me uit, niet?
Natuurlijk, dat had ik immers beloofd. En misschien, als hij niet te moe is, mag hij wel even met ons mee, niet?
Ja, omdat hij 't is... (genadig). En Clara mag nu en dan ook eens mee.... (terugkomend opeens levendig, met iets oproerigs). Moeder, luister eens: Clara, Frans en ik zijn de drie zondaren, de drie zwarte schapen van de familie....
Gekheid, hoe kom je daaraan?
Dat denken Papa en Agaath. (tusschen haar tanden.) 't Kan me geen drommel schelen.
Wat 'n uitdrukking! Foei! En wat ben ik dan wel?
Dat weet ik niet, - of jawel, wacht eens.... Papa die.... papa probeert u te zien als 'n heilige, omdat hij zooveel van u houdt en Agaath.... Agaath apprecieert uw goeie kwaliteiten.... meer niet. Zoo hoog als papa stelt ze u niet, lang niet.
Natuurlijk niet, daar heeft ze groot gelijk in.
Daar heeft ze geén gelijk in. U bent alleen anders, u bent meer.... meer menschelijk.
Stil nu kindje, ik moest je eigenlijk zoo niet laten praten, 't is niet goed. Later, geloof me, zul je hen beiden meer gaan waardeeren en meer van hen gaan houden. - Maar luister eens Riek, waarom noem je vader toch altijd papa? Je bent de eenige die het doet....
Omdat 't minder innig is dan vader. 't Innige bewaar ik voor u.... (hevig) Ik houd niet van hem, niets! - Nu ga ik er van door, dag!.... (Betty zucht. Riek holt naar de deur, waar Agaath juist door binnenkomt met 'n mandje in de hand, waarin lelietjes van dalen en andere voorjaarsbloemen; over haar arm draagt ze v. R's overjas en hoed).
6e Tooneel.
O hoe mooi! En wat ruiken ze lekker!
De eerste lelietjes van dalen, beeldig hè Betty?
O! hoe zonde!.... Ik meen, ze zijn beeldig.
Ik had ze juist voor u willen plukken.
Allerliefst.... Die zullen onze Mietje pleizier doen....
Mietje!? - 't Zijn moeders lievelingsbloemen!
Deze zijn voor 'n oude vrouw en voor 'n zieke, die zeker niet lang meer van bloemen zal kunnen genieten.
Maar al onze bloemen gaan altijd naar zieken en armen, - onze rozen, onze vruchten, alles!
Zeker, en dat vindt je heel goed en natuurlijk, niet waar Riek? En later, als je ouder bent geworden, zul je hen die zelf gaan brengen, net als Agaath, hoop ik.
Ik zal ze altijd in de eerste plaats aan moeder brengen.
Stil nu kindje, ik heb er nog zooveel, - kijk eens naar die narcissen.
't Spijt me, - ik wist ook niet, dat je zoo van lelietjes van dalen hieldt, Betty. Laat ik er je dan 'n paar geven.
Wel zeker, geef mama ook 'n paar.
O wel nee, er komen er nog zooveel.
Ziezoo; zoo houd ik er nog genoeg over. Misschien mag ik nu wel 'n paar van je narcissen nemen?
Zeker; (krijgt ze zelf uit de vaas en geeft ze aan Agaath; dan zachtjes tot Riek)). Ga nu, lieveling en dank je wel, hoor. Je meent 't goed, dat weet ik. (Riek af.)
7e Tooneel.
't Spijt me, dat ik niet mee kan gaan Hendrik, maar ik voel me waarlijk te moe.
Zeker schat, je moet rustig
thuis blijven.... We zullen zoo gauw mogelijk terugkomen.... Kan ik je niets geven?
Dank je.
Wat eau de cologne misschien? (Betty schudt van nee). Laten we den tuin doorgaan vader, ik heb uw hoed en jas al meegebracht.
Dank je kind. (zij helpt hem aantrekken) Tot straks vrouwtje!
Tot straks.... (beiden af door de varandah).
8e Tooneel.
Betty knikt hen toe, en begint zoodra ze weg zijn, zenuwachtig te schreien, terwijl ze haar handen samenknelt).
Nooit mezelf te kunnen zijn, nooit; (snikt weer; houdt dan plotseling op). En Frans, die misschien.... Wat,.... is hij daar al?! (luistert even, gaat dan instinctmatig naar den spiegel en schikt wat aan haar japon en haar haar; met schrik:) Wat zijn m'n oogen rood en gezwollen, dat merkt hij natuurlijk dadelijk.... Bah, wat zie ik er uit! (bet haastig haar oogen met water uit de karaf, laat dan zenuwachtig snel eerst het blind van het raam, daarna de zonneblinden van de varandah vallen en blijft, terwijl hij zacht is binnengekomen, onhandig en verlegen aan de varandah blinden staan scharrelen). (Frans, die zwijgend bij de deur blijft staan, kijkt eenige oogenblikken onafgewend naar haar, eerst ernstig, later met 'n wat droevig geamuseerd glimlachje. Hij ziet bleek en moe, met kringen onder de oogen).
Dag Frans, welkom hier! - Waarom zeg je niets?
Hoe wist je dat ik 't was?
Denk je, dat ik je stap niet ken?.... Je komt vroeger dan we verwacht hadden. Je hebt vader en Agaath juist misgeloopen, die zijn den tuin doorgegaan om visites te maken.
Zoo, zoo (zachter) dat tref ik.... Laat die blinden maar neer. - Ik zit wel graag in 't halfdonker, (gaat zitten).... (Betty keert zich nu om en gaat de bloemen water geven, alles om op 'n afstand van hem te kunnen blijven).
Toch geen hoofdpijn?
Och.... Ben ik er ooit zonder? (neemt het hemd op waaraan ze genaaid heeft). Wat is dat voor 'n ding, - toch geen werk van jou?
Ja zeker, - niet artistiek hè?
Toe, stop 't weg - (gooit 't haar toe).
Dolgraag eigenlijk - (zich verbeterend). Ik heb voor vandaag trouwens genoeg gedaan. (Zij legt 't in de kast).
Dat zou ik denken.
O. Frans, 't is heerlijk je weer hier te hebben! (Zij gaat zitten op 'n afstand van hem).
't Is heerlijk Betty, te weten dat je dat meent.
Ja, ik meen 't echt. En hoe is 't nu met je? Heeft de buitenlucht je wat goed gedaan?
Nee, niets. Dat heele lange wegzijn heeft me in géén énkel opzicht iets goed gedaan, - zooals nooit iets ter wereld me geholpen heeft (zich bedwingend, kalmer). Ik had even goed hier kunnen blijven. (kort zwijgen).
Heb je nog wat kunnen werken?
Ja, in 't begin hard, te veel natuurlijk, - toen is 't me later opgebroken en ik heb verder gevegeteerd; weken, weken, weken lang.
Maar waarom in 't begin ook hard, Frans? Dat is toch onverstandig!
Omdat ik mezelf eens vergeten wou Betty.... veel dingen vergeten.... Ja, ja, ik weet nu tenminste, dat dat tòch niet mogelijk is....! Hè, heerlijk geuren die bloemen. Ik heb ook iets voor je.... (aarzelend raapt hij een pakje van den grond, dat hij zoolang naast zich neder had gelegd).
Voor mij? 'n teekening?
'n Waterverf.
O Frans, hoe lief van je! Laat eens gauw kijken.
't Is wel niet veel bizonders.... Ik vrees eigenlijk... (neemt 't uit 't papier; het portret van 'n rustenden man).
O, dat is mooi Frans, heel mooi! (zachter) wèl heel melankoliek!
Nee, nee, dat is 't niet, 't valt me nu weer
tegen. Die achtergrond deugt niet en die details ook niet, dat is.... dat is smoezelig, vuil van kleur.... En 't ergste is, dat is niet toevallig slecht, dat is slecht omdat ik 't niet beter kan, omdat m'n techniek zoo beroerd is. Hoe kan die ook goed zijn en ooit beter worden als ik niet serieus werken kan, eens weken, maanden achtereen.... Toe, geef me 't ding weer weerom, 't hindert me.
Ik dacht dat 't voor mij was.
Dat was 't ook, maar 't is niet goed genoeg voor je.... (hij wil 't haar afnemen, maar zij houdt hem tégen).
Wel zeker, wees nu niet zoo overdreven kritisch en zwartgallig - kijk nu eens evèn, onbevooroordeeld - niet alleen naar dien achtergrond en die details - maar naar het goeie ervan. - De uitdrukking.... O God, wat ìs ze treurig, net als jij soms kijken kunt, - die is mooi niet waar, héél mooi zelfs?
Die is goed.
En de houding is ook goed, het moeë, het rustende er in uitgedrukt?
Ja, de houding is niet kwaad.
En die lap hier is mooi van kleur, rijk zelfs?
Die lap is het beste.
Wel zwartgallige, waarom moet je dan die teekening terug hebben om ze te verscheuren? want dat zou je natuurlijk weer doen. 't Hoeft toch geen meesterstuk te wezen.
Dat moest 't zijn, - nu zie ik alleen de fouten.
Schaam je! en wen je ook het mooie te zien in je eigen werk.
Maar hang ze in Godsnaam niet op.
Ik had juist gedacht ze in plaats van deze op te hangen, en die dan in m'n kamer te nemen.
Nee, dank je, die is technisch toch beter, al behoorde ze hier waarachtig ook niet te hangen... Oh! om vader misschien? Hindert ze hem? (Betty knikt). Ja, ik had 't al gedacht.
Je moet denken, voor hem is zinnelijkheid nu eenmaal de hoofdzonde.
Ja, ja, 'n mensch heeft z'n zinnen vooral niet gekregen om ze te gebruiken... Ze hindert Agaath zeker ook?
Meer nog geloof ik.
Arme menschen.. 't Is heel dom van me geweest hun dit ding te geven, ik meen 't Betty, ik ben waarachtig niet sarcastisch... Ik zal 't wegnemen hoor en er 'n ander voor in de plaats geven. (wil meteen op 'n stoel gaan staan om ze af te nemen).
Nee, niet wegnemen vóór je die andere gebracht hebt... 't Zou vader ook pijn doen om jou, hij mag niet weten dat we er over gepraat hebben.
Goed; je hebt gelijk. (Betty gaat met de teekening naar 't raam om die beter te kunnen bekijken). Je kunt nu de blinden wel weer ophalen.
Waarom zeg je dat glimlachend?
Hoe weet je dat ik glimlach?
O, ik hoor alles, zelfs 'n glimlach in je stem. Nu? (Frans lacht).
Niets, niets...
Nee, zeg 't eens...
Waarom mocht ik daareven niet zien, dat je oogen rood waren?
O, Frans, jij ziet ook alles!
Lieve Betty, ik had wel weergaloos naïef moeten zijn, als ik je uiterst onhandige pogingen met dat blind niet had weten te verklaren.
Vader zou zoo iets nooit gemerkt hebben.
Nee, vader is ook ‘weergaloos’..... vader is zoo abstract, nietwaar?
Ja, heel abstract.
Maar in ieder geval - nu ik dat vreeselijke, je betraande oogen, eenmaal gezien heb, keer nu je gezicht weer naar me toe en kom bij me zitten - je hadt me nog geen hand gegeven, Betty!
Hè, had ik dat vergeten? (zij geeft hem de hand, die hij een oogenblik vasthoudt en dan opeens laat vallen).
Wat kijk je me aan...
Ja, ja, wat abstract, net als vader, hè... (kort zwijgen). 't Was zoo mooi op 't land... al die bloesemboomen! Ik geloof dat er niets ter wereld mooier is dan een boomgaard met bloeiende appelboomen... net bruidjes allemaal... met dat heel teere, reine, maagdelijke van die even getinte bloesemsluiers...
De lente is bont, wist je dat wel! De menschen spreken altijd van 't jonge gròen... maar 't loof is niet gròen alleen, 't is geel, rood en bruin, teerder, ijler, alleen dan 't najaarsloof... Wat had ik je er graag bij me gehad!..... En de geuren, Betty... geuren van gras en bloemen en vochtige aarde, die je niet alleen ruikt, maar die je proeft, die je naar 't hoofd stijgen en je bedwelmen als wijn!
O, Frans, wees stil!
Waarom?
Niets...
Omdat 't je zoo verlangen doet naar buiten?
Ik màg 't niet, 't is ondankbaar... Ik heb den prachtigen tuin en ik heb m'n werk hier...
Spreek nu niet als... en tegen mìj... (zich beheerschend) je moet er bepaald uitgaan van den zomer, naar buiten.
Als vader 't verlangt...
Ik zal er met hem over spreken.
Nee, doe 't niet... ik heb 't al gedaan... (Zij staat op, gaat naar de verandah-deuren en kijkt den tuin in) (nerveus). Ik zal toch blij zijn als dit weer voorbij is.
Ja 't voorjaar kan wreed zijn.
Voel jij dat òòk, Frans?
Oók? (zacht) arme Betty! (luid) 't Is goed alleen voor menschen met illusies.
Maar die moet jij hebben, je bent nog zoo jong...
Twee jaar jonger dan jij Betty...
Ja, maar ik, dat is iets anders, ik ben getrouwd, mijn leven is klaar en afgespeeld; ik heb voor mezelf niets meer te wenschen... Maar jij, jij kunt nog alles wenschen, je kunt nog droomen van 'n toekomst...
Droomen van 'n toekomst? Hoe minder ik 't doe, hoe beter.
Niet zwaarmoedig zijn Frans. Ik doe 't wel voor jou...
O, Betty! Dat ik 'n groot schilder en 'n gelukkig echtgenoot en vader zal worden, zeker hè?
Ja, zoo iets.....
Je moest beter weten... Ik trouw nooit, - ik wènsch 't niet - en zelfs àls ik 't deed zou ik 't niet mogen...
Kom, kom, je ziet je eigen toestand te zwart in.
Ik zie hem helder in. Ik heb er trouwens vroeger, toen ik wèl eens over trouwen dacht, 'n dokter, 'n vriend van me, over geraadpleegd en die gaf me gelijk. - 'n Aangename levensgezel zou ik zijn voor 'n vrouw hè? ik met m'n ellendige zenuwen, m'n voortdurende hoofdpijnen, met m'n buien van melancholie, die ieder jaar even vast terugkomen als de blaâren aan de boomen... Als jij 'ns veel, véél ouder was en je hadt 'n dochter, Betty, zou jij die graag geven aan 'n man als ik? - Je zegt niets, dat is genoeg.
Ik weet 't niet, voor 'n kind vraag je 't hoogste, dunkt me, meer dan voor jezelf. Maar ik kàn me voorstellen, dat 'n vrouw van je houden zou, en, zonder iets te vragen voor zichzelf, zonder 'n kind te verlangen zelfs, zich aan je zou wijden - aan jou alléén en toch gelukkig wezen... (zachter) En zóó gelukkig zou ik je graag willen zien!
Geloof je dat waarlijk Betty? (op geforceerd luchtigen toon) Ja, ja, vindt me zoo een vrouw eens...
Ik zal m'n best doen.
Ze zou geen kinderen verlangen?
Nee, - maar als zij gezond en krachtig was, waarom dan ook niet?
Ja àls... En zelfs dán tòch niet... Er zou immers altijd 'n kans bestaan, dat ze mijn zieke zenuwen zouden erven, zooals ik ze van mijn ouders geërfd heb?... Stel je voor, dat 'n kind je dat zeggen zou: vader, die onrust, die gejaagdheid, die slapelooze nachten, dat alles heb ik van u;... of dat je 't verwijt erover in zijn oogen zoudt lezen... 't Zou zijn om gek te worden... Nee, nee, die misdaad zal ik niet begaan...
Frans, zoo màg je niet spreken...
Nee waarachtig, dàt is 't niet, geen verwijt aan vader... O, Betty, hoe kun je dat van me denken, en tegen jòu!... Vroeger was 't zoo anders, toen dachten de menschen daar niet over, de doktoren ook niet, die wisten nog niets van zenuwen en zenuwziekten. En trouwens vader, ja hij was wel nerveus als kind en jonge man, maar echt ziek niet; z'n eerste, ernstige zenuwlijden openbaarde zich pas twee jaar nadat hij moeder getrouwd had... En moeder zelf als jong meisje, nù zou die zeker zenuwziek genoemd zijn geworden,... toen heette ze alleen wat
vreemd en excentriek... Verder was zij lichamelijk gezond en dàt werd als de hoofdzaak beschouwd.
Ja, ja, ik dacht 't wel, hij had geen schuld,... ik dank je Frans...
Weer tranen Betty?
Let maar niet op me, ik weet zelf niet wat me scheelt, 't weêr denk ik... dwaas hè? 't Lijkt wel of ik het ongelukkigste schepsel van de wereld ben... Terwijl ik toch alles heb wat ik wenschen kan; 'n beste man, 'n onbezorgd leven, lieve stiefkinderen (Frans buigt spottend) (even nerveus lachend)... nee lach nu niet... 'n mooien tuin... ik ben waarlijk niet ondankbaar...
Dat weet ik, dat zal niemand je verwijten.
Hij is zoo innig goed...
Ja, ja.
Niet ongeduldig zijn, we kunnen 't nooit genoeg zeggen... (met iets wanhopigs) soms ben ik bang, dat ik hem niet genoeg apprecieer, niemand behalve Agaath...
O, Betty, Betty, heb je nu 't tobben en zelfkwellen ook al van ons overgenomen?
Misschien... Ik heb ook zooveel (zachter) en tòch...
Waarom in Godsnaam ook...
Frans!
Ja, ja... zwijgen maar... vervloekt! (Dan opeens overslaand... afleidend) Waarom speel je geen piano meer Betty? 't Is zonde en schande, dat je dat zóó verwaarloost; jij die zoo goed speelt... Je moest er weer mee beginnen...
't Is moeilijk, als ik er niet voor in de stemming ben... En daarbij, zoo heel veel tijd ervoor heb ik ook niet...
Nee, je geeft haast al je tijd aan armbezoeken en philantropie! 't Is schande, 't is waarachtig je natuur verkrachten...
Maar Frans, ik krijg 'n formeel standje van je.
Zeker, dat verdien je ook... En aanstaanden Dinsdag, als ik wèl genoeg ben... neem ik je mee naar de Maris-tentoonstelling;... die moet prachtig wezen.
O ja, dolgraag, ik snak er naar weer eens iets moois te
zien. - Dan gaat Clara misschien mee. - Die kan nu iederen dag komen, weet je dat?
Zoo? Daar heeft vader jou voor te danken.
Geloof je dat?
Stellig... Ze schreef 't me zelf. Jouw lieve brieven hadden haar den moed gegeven om hier te komen en ook 't verlangen om je te leeren kennen.
Ik ben zoo blij... dan heb ik tòch iets voor hem uitgericht...
Stel je anders niet te veel voor van haar verblijf hier en laat vader 't ook niet doen. Lang houdt ze 't hier natuurlijk niet uit, zij die zoo gewend is aan haar vrijheid. Zij zal zich hier gevangen voelen. (kort zwijgen.)
Vertel me eens Frans, wat... wat heeft ze toch eigenlijk gedaan, vroeger?... ik weet zoo weinig van haar leven af... Vader heeft er me maar weinig van verteld, en Agaath nooits iets...
Wel, om te beginnen is ze op haar 20ste jaar 't huis uitgeloopen; dat wist je toch zeker?
Ja... alleen... hè?
Zeker... God bewaar me, ze kende geen enkelen man... Uitgegaan was ze haast niet, ze was er te schuw en te ziekelijk voor, en bij ons aan huis kwam niemand. 't Was alleen om van hier weg te zijn, omdat zij 't hier niet uit kon houden... (korte pauze.)
Voor vader moet 't toch vreeselijk geweest zijn...
Dat wàs het. Ik zal nooit de uitdrukking op zijn gezicht vergeten, toen hij haar afscheidsbrief las; die hopeloos diepe smart; dat ontstelde, hulpelooze ook... hij begreep er zoo nièts van...
Arme vader... Hij deed haar zeker geen verwijten?
Geen woord... Agaath trouwens ook niet. ‘Hoe kòn ze het doen,’ was het eenige wat hij zei... En het was te mooier van hen, omdat ze geen van beiden 'n flauw begrip hadden, wàt haar tot die wanhoopsdaad gedreven had, omdat ze er alleen in zagen de gruwelijke, onverklaarbare zonde van 'n slecht, harteloos kind... Ze wisten eerst niet, waar ze heen was gegaan, 'n paar dagen van vreeselijken angst natuurlijk... en toen ze er later
achter kwamen zijn ze dadelijk naar haar toegereisd... 't Was in Leipzig - daar 'n geweldige scène waarschijnlijk. - Ik kan me die zoo goed voorstellen...
Ik ook... Allebei zeker vol eindelooze, neerbuigende liefde, zooals Jezus die betoond moet hebben tegenover de overspelige vrouw...
Precies;... 'n goedheid, die Clara zich moet hebben doen voelen als 'n nietswaardige... 'n zóó diep gezonkene, dat er haast geen redding meer voor haar mogelijk was...
Wel, en daarna?
Ja, ik was er niet bij... Clara zal natuurlijk gesmeekt hebben om te blijven... En 't resultaat is ook geweest dàt ze bleef,... dat zij er in huis kwam bij een familie om zich op de muziek toe te leggen. Clara is buitengewoon muzikaal, 'n echte artiste, hoewel zij 't toch ook nooit ver in haar kunst gebracht heeft, net zoo min als ik. Wij zijn er te nerveus voor. Eén avond spelen op 'n concert maakte haar van te voren ziek van angst en half ziek van overspanning er nà... Ja, en toen kwamen vader en Agaath weer stil en diep gedrukt naar huis toe.
Arme menschen!
Ja waarachtig, dat waren ze allen, vader en Agaath zoo goed als Clara. En toch was 't bepaald noodzakelijk dat Clara dien stap deed... Als ze hier was gebleven, dan zou 't kind òf ziek òf krankzinnig zijn geworden; haar zenuwen waren toch al zoo hopeloos van streek... Maar dàt hebben vader en Agaath natuurlijk nooit beprepen... Voor hen was dit huis het ideale tehuis! Maar o God die somberheid hier, die loodzware druk waar we onder leefden, - 'n huis van asceten was het... 't Is zoo vreeselijk voor kinderen, als ze niet zichzelf kunnen zijn, als ze hun eigen karakter niet uit kunnen leven... En dat konden we niet; allen moesten we zijn als Agaath en Truus, die dood is, even braaf, verstandig en gehoorzaam. Nooit mocht er 'n ongeduldig, spotziek boos woord maar gehoord worden. Dat werd onmiddellijk onderdrukt. Voor 't kleinste vergrijp, 't minste haastige woord werden we dagen lang aangestaard door vaders verwijtende, diep bedroefde oogen, 't werd ons aangerekend als de zwaarste zonde... 'n Eenvoudige stoutkinderuiting als: ‘dat doe ik niet’, ‘daar heb ik geen lust in’, was eenvoudig onmogelijk om te zeg-
gen... We dàchten ze daarom natuurlijk wel, stil wrokkend ons verdriet en onze kleine onderlinge boosheidjes, want o God, wij waren zulke lafaards thuis, wij twee zondaren, Clara en ik - drie, toen Riek wat ouder werd; we voelden ons zoo slecht, zoo moedeloos, zoo zonder eenig zelfvertrouwen... schuw, stil en angstig, alleen soms buitenshuis onzen opgekropten levenslust er uitgooiend in 'n dolle vroolijkheid... (zwijgen).
En Clara later?
Ze bleef 'n jaar in Leipzig en ging toen, half tegen vaders zin, met 'n Amerikaansche vriendin naar New York, waar ze langen tijd logeerde.
En daar trouwde zij?
Daar trouwde ze met 'n verloopen kerel, die haar nam om der geld; 'n onmogelijk huwelijk zooals later bleek - de man dronk - zoodat zij twee jaar later van hem wegliep.
En daarna, toen?
Ja, verder gissen we alleen maar, en ik weet niet eens of vader wel durft te gissen. 't Heet dat ze gescheiden is op Amerikaansche manier, maar je begrijpt, voor vader en Agaath geldt dat heelemaal niet; haar man was een landgenoot, en hun huwelijk was hier afgekondigd, indertijd. Ik zelf vermoed, dat ze (zachter) dat ze leeft met 'n man, den bekenden Afrikareiziger Olleffsen, je weet wel... met wien ze 'n paar jaar jaar geleden in New York kennis had gemaakt en over wien ze me al eenige malen geweldig opgewonden en enthousiast geschreven had. Zij schijnt hartstochtelijk veel van den man te houden en ik zou zoo denken en hopen, heel gelukkig met hem te zijn... Vader heeft al 'n paar maal gehoord, dat zij met hèm op reis gezien was geworden... (zwijgen).
Zij heeft tenminste geleefd.
Dat heeft ze, meer dan een van ons allen.
'n Rijtuig voor de deur... zou zij dat kunnen zijn? (beiden kijken uit voor 't raam.)
Ja, ik hoor iemand... (doet de deur open, Clara komt binnen en blijft aarzelend, half verlegen op den drempel staan).
9e Tooneel.
Clara, beste Clara, kom toch binnen. (Zij omhelzen en kussen elkaar zwijgend, beiden aangedaan.)
Wat ben je hartelijk... wat ben je lief, net als in je brieven... Ik mag wel je zeggen, nietwaar? We schelen haast niet... Je vindt me niet zoo vreeselijk..., niet enkel een zondares, wèl?
Zeker niet... Ik ben zelf zoo heel goed niet.
Dat ben je stellig wel, maar menschelijk Goddank, je kunt komen in 'n ander... (zij begint te schreien). O, ik kan 't niet helpen, let er maar niet op,... ik ben wat...
Huil gerust eens uit, 't is heel natuurlijk, dat je nerveus bent. En kijk, ik zelf... (zij schreit ook even).
O Frans, vergeef me, ik had je niet opgemerkt... (zij kust hem).
Heel prettig je weer te zien zusje, - ik heb je gemist hoor!
Heb je heusch? Is dat tòch zoo? Dat heb ik wel eens gedacht, weet je, en mezelf verweten, dat ik van jou en Riek was weggeloopen, meer dan van... (zwijgen). O dear, o dear! en nu ben ik weer hier, weer thuis zooals dat heet!...
Wij hadden je nog niet verwacht, niet voor morgen of overmorgen... Anders waren vader en Agaath stellig thuis gebleven... we wachtten op nader bericht...
Dat dacht ik wel, ik deed 't met opzet, - ik was zoo bang voor zoo'n geprepareerde ontmoeting, zoo'n scène aan 'n station, weet je?... Maar eigenlijk was ik van ochtend vroeg toch al hier, met den nachttrein uit Milaan gearriveerd...
En waarom ben je toen niet gekomen.?
Omdat ik bang was, zoo bang als een wezel, dat was ik hier altijd, weet je? O zoo'n erbarmelijke lafaard. Ik heb in 't rijtuig gespionneerd om te zien of ze ook uitgingen. maar ik zag niemand en toen heb ik eindelijk maar aangescheld, in angst en beven, en hoorde, dat ze uitgegaan waren. (Riek komt binnen en blijft staan) Ah daar is Riek... Wel zusje, toch niet bang voor mij, voor
Clara? Dɐt was in m'n leven nog niemand voor me... (zij kust Riek hartelijk). Wel heb je... dat kind lijkt op mij geloof ik?
Sprekend.
Ik hoop, dat ze innerlijk minder op me zal lijken... Jij hebt 't prettiger dan ik 't had zusje... jij hebt mama...
Of ik...!
Wanneer zouden ze terug kunnen komen?
O nog niet, ze zijn op visites uit.
Het gewone, hè?
Maar beste Clara, je moet waarlijk zoo bang niet zijn. - Als je wist, hoe hij naar je verlangt...
Naar de verloren dochter? Ja, ja, dat geloof ik... Vijf jaar weg geweest! wat 'n stuk leven! 't Lijkt me véél langer... 't Is hier niet veel veranderd... dezelfde meubelen nog... 't zelfde... o nee, 't behangsel is nieuw, dat effen, dat is mooi... En toch is 't hier gezelliger nu... Ah 'n paar makkelijke stoelen, echt gemakkelijke... (glimlachend) daar zit Agaath zeker nooit in, wel? en vader ook niet? En dàt is uw hoekje zeker? (wijst naar de fauteuil bij 't raam). Zie je, dàt ontbrak hier vroeger altijd, 'n milieu: je voelde, dat er niemand was, die zijn vaste plaats had, die zoo 's middags om dezen tijd thuis zat, om wie thuis kwàm te verwelkomen... O en 'n paar mooie dingen ook... (ziet naar twee platen aan den muur) heel mooi is dat...!
Van Frans...
Zóó, heeft één van ons 't toch tot iets gebracht?
Tot niet veel.
Waarom heb je de heele inrichting hier niet veranderd, Betty?
Dat zou vader niet graag gehad hebben. Hij is natuurlijk aan al dit oude gehecht!... Kom, ga nu eens zitten Clara, in mijn hoekje, in dezen héél gemakkelijken stoel, door Frans ontworpen.
Ik maak je m'n compliment,... héél gemakkelijk... En zoo'n heerlijke bloemengeur... O bloemen op tafel, dat was hier vroeger ook niet...
Je ruikt zelf zoo goddelijk!...
- Doe ik? - Ja violet, 't is waar, op m'n zakdoek - vader houdt daar niet van... (gejaagd, staat op) Ik
zal hem maar weg doen... Is er geen vuur, dat ik hem verbranden kan? - Neen... wacht, in de prullemand, met 'n hoop papier er boven op, comme ça... (zij doet zoo haastig).
Maar Clara, wat 'n kluchtige manier om 'n zakdoek op te ruimen. Geef hem maar aan mij, ik zal hem wel bewaren. (Haalt den zakdoek uit de prullemand en geeft hem aan Riek) Leg hem even op Clara's kamer...
(gaat er mee heen, eraan ruikend)
Laat mij je nu wat geven, 'n glas sherry of port...
Heel graag, ik ben zoo flauw, ik kon van ochtend niet eten... ik was trouwens niet lekker de laatste dagen, door slapeloosheid...
Arme Clara! Wil je dan nu ook wat gebruiken, nu dadelijk soms?
Nee, dank je wel, je eet immers vroeg... En ik heb ook nog wat, wat caramels van Milaan... Ze zijn heerlijk, wil jij er een? Frans ook? (Riek komt weer binnen. Clara schrikt en stopt haastig de doos met bonbons weg). O, is dat schrikken... ik dacht dat ze 't waren...
Maar Clara...
Nee, Betty heusch, dat zou geen goeien indruk maken, de verloren dochter, die caramels zit te eten... (allen lachen) Ach God nee, ik wil heusch niet aardig zijn, maar dat bèn ik toch, niet waar?
Aardig? Wel zeker... je bent heel duidelijk....
Wat zei ik? Och nee, ik ben in de war.... ik ben toch 'n verloren dochter meen ik, dat valt niet te ontkennen, (plotseling tot Betty, met 'n onderdrukt, nerveus lachje, half verlegen) Eten we ook kalfsvleesch vanmiddag?
Ja, warm kalfsvleesch, daar houdt je toch van?
Zeker. - Net, als in den bijbel, niet?
Foei, Clara! - En dit is ook toevallig.
Ja, precies eender is 't niet.... (overslaand nerveus) Hemel, hemel, wat ben ik nerveus!.... precies het gevoel, dat ik vroeger soms op school had met repetities, en hier thuis, als ik, zonder te weten waarom, vaders verwijtende oogen op me voelde
rusten, (tot Betty) voel m'n handen eens, koud hè? Ik ril over m'n heele lichaam....
Kom, kom, 't zal zoo meevallen.... 'n beetje meer moed Clara....
Ja, ja, m'n moed, die zit op het oogenblik in Egypte geloof ik.... dat heerlijke land, zes weken geleden was ik daar nog!....
In Egypte!? O vertel daar eens wat van.
Ja, morgen, nu niet, ik zou heusch niet kunnen.... Morgen krijg je lange verhalen van al m'n reizen zusje,.... van m'n rit op 'n kameel....
O, hoe goddelijk!
Goddelijk! Ik was zeeziek kind.... En dat van de hoogte uit, dat is lang geen pretje.... Denk eens hoe ik er uitgezien moet hebben.... (allen lachen) Nee, lach nu niet, ik ben als de dood, dat ik straks lachen zal bij 't weerzien, van pure zenuwachtigheid.... Lachen of huilen, één van beide doe ik stellig....
Wat 'n mooie mantel Clara! zoo echt chique....
Die mantel! (opeens tot Betty) Zeg, ik zie er toch niet te mooi uit? Ze vonden me vroeger altijd zoo ijdel.... M'n japon is toch eenvoudig hè? Ik heb met opzet de stilste uitgezocht.
Zeker, Clara, die is uitstekend.
Wat is de schnitt mooi, hè moeder?
Hoor die kleuter eens aan!
Ik houd zoo van wat mooi is, van mooie kleeren ook, net als moeder....
Leg dien mantel nu weg, die hoort hier toch niet.... (tot Betty, verwonderd) Houdt jij ook van....?
Ja, je kijkt naar m'n japon?.... Ik moet eigenlijk m'n excuus maken,.... ik kwam vandaag niet tot verkleeden.... Eerst kwam Frans onverwacht, toen jij....
O Riek pas op,.... kijk dat kind nu eens.... Als vader en Agaath nu komen....
Hij is zoo zacht van binnen.... 't is of ik in 'n nestje zit, net allemaal dons....
Dat verheerlijkte gezicht van die ondeugd! 't Zou 'n mantel voor jou zijn, Betty.... dààrin zou ik je willen zien....
Leg hem nu neer, gauw.... (tot Betty) Ik heb nog niet eens gevraagd Betty, - hoe is 't tegenwoordig met vader?
Goed gelukkig - de rust doet hem goed. Je weet, nu drie jaar geleden, toen hij zoo ontzettend zwaarmoedig en tobbig was, heeft de dokter hem geraden z'n ontslag als Direkteur te vragen en van 't kantoor af te gaan. En dat heeft hij toen gedaan na eindeloos veel strijd en heel wat praten met Agaath en met mij.... Agaath heeft er hem ten slotte toe weten te krijgen....
Wat moet hem dat zwaar zijn gevallen.... ik kan me vader niet voorstellen buiten z'n kantoor....
Daar komen ze aan door den tuin! Zal ik 't ze toeroepen, dat Clara er is? (Zij gaat in de verandah staan en roept:) Clara is er papa! (Clara loopt nerveus heen en weer).
Kom, nu flink zijn.... en wees vooral hartelijk....
Ja, ja,.... (v. Roessem en Agaath komen binnen).
10e Tooneel.
Is ze daar? O kind, beste kind!
Vader! (Hij omhelst haar teeder).
Eindelijk, Goddank! Wat heb ik naar je verlangd - al die lange jaren!
Dag Clara! Hartelijk welkom hier.... (kust en omhelst haar ook hartelijk).
En Frans, beste jongen, jij ook weer hier.... Gaat het redelijk met je? (geeft Frans de hand, evenals Agaath het doet; dan gaat v. Roessem weer naar Clara toe.) Ik kan 't nog niet begrijpen, niet gelooven haast. Ik moet je nog eens betasten, - laat me nog even je hand vasthouden. - En nu blijf je toch wat, nietwaar? Nu verlaat je ons niet te gauw weer?
Nee, vader.
Al m'n kinderen weer bij elkaar - en m'n vrouwtje - waar is ze? - M'n trouwe vrouw aan m'n zij. - Zóó is het goed, zoo is het eindelijk weer goed. - Nu zal de huiselijke intimiteit van vroeger weer terugkeeren.
Tweede bedrijf.
1e Tooneel.
(v. Roessem komt juist binnen van links. Van uit de verandah klinkt gepraat en gelach).
Hé.... Aagje hier niet.... (hoort dan het lachen).... Wat is dat....? hoor ik lachen....? (hij roept naar de verandah). Betty, ben jij daar? (Betty komt haastig aan).
2e Tooneel.
Ja Hendrik, roep je me?
Ja.... ik.... ik was 'n beetje verwonderd... ik hoorde zoo lachen.... Wie zijn daar nog meer?
O, Clara, Riek en ik.... We zijn een beetje dwaas onder elkaar en maken wat gekheid.
Clara!! Hoe is 't mogelijk, dat ze daarvoor in de stemming is....
Ze heeft 'n vroolijken, grappigen aard moet je denken. Ze kan heel amusant zijn en echt aanstekelijk lachen. Dan moet je wel meedoen....
Ja, dat schijnt zoo.... ik heb haar nog nooit hooren lachen.... Is Frans ook bij jullie?
Nee, die is gaan rusten.
Was hij weer moe?
Ja, moe en nerveus, hij had haast niet geslapen vannacht.
Die langdurige slapeloosheid put zoo uit, ik weet het bij ondervinding.... hij ziet er heel slecht uit, den laatsten tijd....
't Is nu het voorjaar, z'n kwade tijd, moet je denken.... Hij is dikwijls erger geweest dan nu, niet waar? zooals kort na ons trouwen toen hij dien hevigen aanval van melancholie had.
In Laag Soeren he? Dat kan nu nog komen, 't komt gewoonlijk later.
Laten we hopen van niet. En in ieder geval, al mòcht
't komen en al is zoo'n toestand heel treurig, 't is toch gelukkig maar tijdelijk, niet waar?
Als hij over het geheel genomen maar iets beter werd. Ik maak me soms zoo bang, dat hij nooit normaal zal worden.
Misschien na jaren.... geen zorgen voor den tijd, beste.
Ja, ja, en weet je wat me dezen keer zoo frappeert? Dat hij zoo.... zoo vreemd is, zoo heel prikkelbaar en afwisselend van stemming. Ik heb hem zelfs 'n paar keer opeens luid en nerveus met jou hooren lachen en dat juist op dagen, dat hij bijzonder gedrukt scheen. Dat deed hij vroeger toch nooit, wel?
Ach.... dat zal wel overspanning zijn. (men hoort Clara lachen).
Is dat Clara weer? (hoofdschuddend) hoe is het mogelijk?
Kom, ze is toch jong.
't Verdriet heeft niet diep op haar ingewerkt, vrees ik.
't Is een geluk dat zij het te boven heeft weten te komen, dat zij het de baas is geweest.
Maar.... het had haar toch moeten veranderen, niet waar? Haar ernstiger moeten stemmen; en daarvan merk ik niets. (zachter) Jij voelt dat niet als ik.... (Riek komt haastig naar binnen loopen van uit de verandah).
Hè moeder.... (als ze v.R. ziet, houdt ze op).
Nu kindje, spreek maar uit....
Toe, kom u nu.... we zaten zoo gezellig bij elkaar. Clara deed juist zoo'n grappig verhaal.
Ik moet nu even met vader spreken.
Nee, ga jij maar vrouwtje.... Aagje komt daar aan.... ik kan met háár wel eens praten....
Ja, als Agaath komt.... (aarzelend) Ik doe 't anders graag....
Geniet jij maar eens. (Betty en Riek beiden naar de verandah).
3e Tooneel.
Ziezoo, dat verslag is af. (gaat naar v. Roessem toe). Wel vadertje....? O wat 'n rimpels en starende oogen! De booze wolf is toch niet achter u aan?
Nee kind, nee, zoo erg is het niet... ik denk wat over Clara... Ja hadt haar daarnet moeten hooren lachen... en Riek ook... echt van harte weet je... zonderling hè? dat doen ze met ons nooit...
Wij zijn zoo anders vader... misschien wat te ernstig... ze voelen zich niet thuis met ons, geloof ik.
Nee, ze voelen zich niet thuis met ons... al begrijp ik 't niet... Maar van Clara....
Wat is 't? Spreek u maar eens uit...
Ik houd je toch niet op hè?
Volstrekt niet, voor u heb ik altijd tijd.
Dat ze daar gestemd voor is, hè? voor die vroolijkheid na haar treurig verleden... dat ze heel-en-al niet door zelfverwijt gekweld wordt tegenover mij, terwijl ze toch... dàt hindert me zoo Aag. Nog geen hartelijk woord heb ik van haar gehoord in al die dagen, geen woord van spijt of berouw over al het verdriet dat zij ons die vijf lange jaren heeft aangedaan.
Ach vader, ik had zoo gehoopt, dat u dàarop niet gerekend zou hebben, dat u nu eindelijk afgedaan zou hebben met het verleden.
Ik mag 't niet kind. Ik heb er veel over nagedacht, dezen heelen nacht nog, maar waarlijk, ik had er recht op te verwachten, dat ze eindelijk berouwvol tot ons was gekomen. 't Is niet om mezelf, 't is in de eerste plaats om hààr, dat ik 't vraag... 't Zou te vreeselijk zijn als 'n kind van mìj zelfzuchtig en ongevoelig zou wezen. Als zijzelf niet inziet wat zij misdaan heeft, dan moet ik haar 'n blik doen slaan in haar eigen hart en haar gevoel trachten te ontdooien, het gevoel, dat ze wel heeft natuurlijk, want slecht is Clara niet.
Ach vadertje... (Clara komt haastig binnen uit de verandah.)
O neem me niet kwalijk... ik zal u niet storen... ik kom maar even zien... (zij kijkt zoekend rond).
Nee, er is nog geen brief voor je, die komt gewoonlijk wat later.
Dank je.... (zij gaat weer heen; korte stilte).
Zie je, ze verwacht weer 'n brief; dat is iederen dag zoo.... Ik ben zoo bang..... ik heb er je nog niet over durven spreken.... Ze zijn van 'n man, dat heb ik aan 't schrift gezien.... Heb je eenig idee van wien die kunnen zijn?
't Zal wel een vriend zijn, 'n musicus of 'n schilder.. Clara krijgt zooveel brieven van artisten.... Ze is nu eenmaal door haar zelfstandig leven wat vrijer en.... en anders, wat meer geëmancipeerd in veel opzichten dan wij natuurlijk. Maar daarom hoeven we er nog niets achter te zoeken en er niets verkeerds van te denken, wel?
Nee zeker niet, niets verkeerds. Als 't maar niet van denzelfden man is, met wien ze vroeger op reis al eens gezien is. Niet dat ik geloof dat Clara zich vergeten zal hebben.... maar zij moet toch gewaarschuwd worden, dat is onze plicht.... 't Duurt nog drie jaar vóór zij wettelijk gescheiden zal zijn en tot dien tijd moet ze voorzichtig wezen en zichzelf beheerschen. Ik zal van avond nog met haar zien te spreken, (droevig) tot mij komt ze toch niet....
Laat mij 't doen vader, 't zal u zoo van streek maken.... haar thuiskomst heeft u toch al zoo aangegrepen.... Weet u wat u doen moest? Dezen zomer met allen naar buiten gaan, naar 't Schwarzwald of Zwitserland....
En jou alleen achter laten?
Ik zal ook 'n veertien dagen komen.... Langer kan ik niet, dat weet u.
Geloof je, dat 't noodig zou wezen?
Ja, voor u ook vadertje...., beloof u 't?
Zeker, als jij 't verlangt....
En nu niet meer toben, zult u niet? U moet dezen brief eens lezen van Frans Stam, u weet wel, die door uw toedoen in de zaak van Valk & Co. geplaatst is geworden.... 't Gaat hem zoo goed, heerlijk is dat hè?
Ja, dat doet me ontzaglijk veel genoegen.... Als wij zoo alle menschen eens vooruit konden helpen.... En ga jij nu maar aan je werk.... Zoo'n steun en troost als jij bent van je vader!
Goed, lief vadertje.... 't Leven is te zwaar voor u.
Dat moet je niet zeggen hoor! Ik ben er best tegen opgewassen.... Met een dochter als jij en een vrouw als mama!.... Je wou me weg hebben, geloof ik?.... Je hebt zeker te werken hè?
Ja vader, gaat u nu. (Zij leidt hem zachtjes naar de deur links voor; onder de hand komen Betty, Clara en Riek pratende binnen uit de varandah.)
4e Tooneel.
Laten wij ons nu gaan verkleeden, moeder.... (tot Clara) we mogen kiezen wat we willen, niet waar?
Zeker kindje, kies maar toe.... m'n heele garderobe is tot jullie dienst.... (Betty en Riek gaan heen door de deur links achter) (mompelend). Nog geen brief.... (Zij wil ook heengaan, maar Agaath houdt haar tegen).
Clara, wacht eens even.... ik moet je wat zeggen.... (Clara blijft staan bij de deur).... Als je wist hoe moeilijk het me valt... ik wil waarlijk niet onbescheiden zijn en in je geheimen trachten te dringen... (Clara blijft zwijgen). Toe kijk niet zoo hard,.... 't is alleen om jou, om je welzijn, dat ik iets zeggen ga.... en ook om vader.... Ik geloof het te moeten doen.
Wat is 't dan?
Die brieven die je krijgt zijn van 'n vriend, niet waar? (Clara knikt haastig). Ik denk er heusch niets kwaads van, maar.... is 't wel voorzichtig zoo'n vriendschap.... zoolang je niet vrij bent, (zachter) en nog den naam draagt van je man?
Voorzichtig? ik kan er niet buiten.
Je hoeft die vriendschap ook niet op te geven. Je zoudt jezelf tijdelijk alleen wat zelf bedwang moeten opleggen, tot die twee jaar voorbij zijn, elkaar wat minder zien, minder schrijven....
Nee, dat gaat niet, zoomin hij als ik zou 't kunnen.... Je weet niet wat we voor elkaar.... wat hij voor mij geweest is in moeilijke jaren.... En ik bèn trouwens vrij, al ben ik 't voor jullie in Holland niet.
Ik kan me begrijpen, dat je moeilijke jaren doorleefd hebt, waarin je 'n steun noodig hadt,.... maar nu dat
ergste voorbij en geleden is, kun je nu niet wachten met... méér te verlangen, tot je ook in-der-daad vrij zal zijn? Je moet alleen ernstig willen Clara.... wie dàt doet, kan álles, geloof ik.... Denk toch aan je reputatie, aan onzen familienaam, dien vader, grootvader en al onze familieleden zoo héél hoog en onbesmet hebben weten te houden.... Al ontzie je jezelf niet, ontzie dan dien naam toch en.... vader in de eerste plaats;.... hij heeft er 'n recht op, dunkt me, na alles wat hij vroeger door jou heeft geleden...
Ja, ik weet hoe slecht je van me denkt, maar ik kàn niet anders handelen nu, ik hoor niet aan mezelf alleen toe. Hij gaat voor alles, hij heeft 't eerste recht, hij heeft... (houdt plotsaling op).
't Eerste, maar toch niet... (Zij ziet Clara aan, die haar blik trotsch beantwoordt) O Clara! (bedekt haar gezicht met haar handen) Is 't dan toch waar? Dàt had ik nooit geloofd.... (lang zwijgen) (langzaam) Dus zonder aan iemand anders te denken dan aan jezelf, heb je alleen toegegeven aan je eigen...
Aan mijn en zijn liefde ja, dat heb ik... Ik weet, jij vindt dat min, laag, dierlijk, maar ik schaam er me niet over, ik ben trotsch op m'n liefde, zooals ik 't ben op hèm, wien ik alles zou geven, m'n goeien naam, m'n gezondheid, al wat ik te geven hèb... (kort zwijgen; kalmer). Als je wilt, kun je dit alles aan vader vertellen....
Je zegt dat zoo kalm, maar voel je dan niet, wat 't voor hem zijn zou om dat te hooren, hoe 't in hem snijden zou? Hij is al oud, vader, en heeft natuurlijk wat strengere begrippen dan wij.... Heb je dan nooit gevoeld dat 'n mensch niet voor zichzelf en z'n passie's alleen mag leven, dat z'n plicht hem voor àlles moet gaan en hij daaraan alles, zelfs z'n liefde moet opofferen?
Nee, zijn liefde niet, dat begrijp jij niet, die nooit hebt liefgehad... O plicht! Ik ben vroeger genoeg met dat woord vervolgd geworden, ik ben 't hier gaan haten! Ik ken maar één plicht, dat is om hèm gelukkig te maken en daarvoor zou ik alles opofferen, zèlfs m'n familienaam en vaders gemoedsrust...
Ja,... als jij zóó denkt, dan helpt geen verder praten, dan begrijpen we elkaar niet... Zeg 't nog maar
niet aan vader,... hij is moe en tobbig vandaag, hij had slecht geslapen... Als 't mogelijk is zelfs,... zou ik 't heelemaal voor hem zien te verzwijgen.... O! Clara, Clara, ik hoop voor jou, dat je later nooit in zult zien, wat je tegenover hèm misdreven hebt....
En àls ik 't doen ging, dan zou hij 't nooit weten, dan zou ik alles alleen dragen... (Agaath af) Kwam z'n brief nu maar.... (zij loopt onrustig heen en weer).
4e Tooneel.
(Betty en Riek komen beiden binnen, Betty in 'n elegante peignoir costuum).
Scheelt er iets aan, Clara?
Ja,... of nee toch niet... ik wacht alleen op 'n brief... O kijk eens aan... Betty, wat zie je er beeldig uit, die japon flatteert je, had ik geen gelijk?... en Riek ook, net een Japaneesch poppetje... Jullie hebt goed gekozen... Zoo moet Frans je eens zien....
Ik zal hem even roepen...
Nee, nee, doe 't niet... ik ga me dadelijk verkleeden. (tot Clara) Ik heb het alleen maar gedaan omdat jij 't me gevraagd hadt.
Is moeder niet net 'n prinses uit 'n sprookje?...
Ja, zoo fijn en gracieus...
Zoo zie je, wat de kleeren doen... Zonder die, dacht niemand om m'n uiterlijk,... nu ben ik opeens in 'n prinses veranderd.
U ziet er altijd lief uit, maar die saaie, brave kleeren bederven uw uiterlijk.
Riek heeft groot gelijk... Toe, ga nu even zitten...
Nee heusch, ik voel me niet op m'n gemak er in... Als vader of Agaath binnenkwam... die zouden 't niet goed vinden, dat weet ik...
Maar 't is toch niet slecht om er mooi uit te zien (tot Clara) zeg, is 't dat nu wel?
Ik vind het niet... (Agaath komt even binnen om 'n schrift van de tafel te halen. Als zij Betty en Riek ziet, fronst zij even de wenkbrauwen, bloost en vertrekt verlegen 't gezicht).
't Is maar een aardigheid Agaath... we gaan ons dadelijk verkleeden.
't Zijn prachtige costumes. (Agaath af) (kort zwijgen).
Zooals zij iemand 'n gevoel van angst, van... onbehagelijkheid kan geven... Net als vroeger... Dan zei ze ook haast niets, als ze iets afkeurde... ze bloosde alleen en vertrok haar gezicht op die eigenaardige manier... en daar sprak meer afkeuring uit dan uit ritsen van woorden... Waarom zou zij 't zoo afkeuren, vat je dat?
Omdat zij 't niet gepast vindt voor de vrouw van vader... Misschien is 't ook wel zoo... kom Riek, ga je mee?
Nee, wacht nog even... ik moet je wat zeggen Betty, iets belangrijks - ik heb er nu den moed toe... Doe ik 't nù niet, dan komt er misschien later niet van. Ga jij eens even heen, wil je, kleine Shing-han-sjoe?...
Heb je geheimen? Toe, laat me blijven, ik kan alles begrijpen, heusch!
Hoor eens aan! Je kunt wel alles begrijpen; maar je mag niet alles weten, vat je! Kom, niet pruilen, ik maak 't niet lang....
Ga je in dien tijd verkleeden hè!
Mag ik me niet even straks aan Frans laten zien?
Ja... zeker, wacht dan nog maar; nu rust Frans nog. (Riek af) En nu de biecht...
5e Tooneel.
Kun je niet begrijpen waar die over zijn zal?
Ik geloof 't wel.
Maak 't me dan wat gemakkelijk. 't Begin is zoo moeilijk en ik moèt me eens uitspreken. (Clara gaat naast haar zitten op den grond en steunt met haar arm op Betty's schoot) Mag ik zóó gaan zitten? Dat is m'n geliefkoosde houding.
Als je alleen bent?
Nee, dan niet... (wat nerveus)
Zoo goed als dit geel je toch staat... je moest altijd zulke kleeren dragen, Betty!
Ja, maar dáárover wou je niet spreken, wel? Ik ben je biechtmoeder nu. (ook wat verlegen, zacht) 't Is over 'n hij hè? (Clara knikt, terwijl ze haar gezicht afwendt) Al die brieven zijn van hèm?...
Dus je hebt 't begrepen?
Dat was niet moeilijk. - Je bent makkelijk te lezen - geen emotie, die ik niet op je gezicht las en uit je stem hoorde... (kort zwijgen).
Ik houd zoo zielsveel van hem, Betty.
Dat wist ik.
... Dus je weet ook wàt hij voor me is?
Ja, alles niet waar? je man, al is hij 't voor ons wettelijk niet.
Goddank, dat je 't raadt... Vindt je me erg slecht?
't Zou zeker beter geweest zijn, als je sterker geweest was en je zelf had kunnen beheerschen tot later... maar ik durf je geen verwijten doen... misschien zou ik zelf even zwak geweest zijn... Ik denk allereerst aan vader.
Ja, ik wou dat hij 't niet hoefde te weten. - Ik heb wèl gestreden, Betty, dat kon ik Agaath niet zeggen, maar 't is toch zoo... Ik had liever gewacht, of liever, niet om mezelf... ik verlangde te veel, maar om vader, uit vrees ook. Maar ik kon hèm niet weerstaan... Hij werd ziek, nu een jaar geleden, 'n vreeselijke ziekte, typhus,... ik paste hem op al dien tijd - O! die angst, dat ik hem verliezen zou, en dat zelfverwijt, die schrijnende pijn, dat ik hem dat ééne geweigerd had, ik hèm iets geweigerd... En toen hij beter werd, toen had ik geen kracht meer, ik wou ze niet hebben... toen bleef ik eenvoudig bij hem... En ik heb er nooit spijt van gehad, dat zàl ik nooit hebben, zelfs niet als vader er ooit door zou lijden. Dat heeft hij me geleerd, nooit iets te berouwen. Eerst de dingen overdenken en dàn ze doen; ‘ze eerst doen en daarna berouwen is lamlendige zwakheid,’ zegt hij altijd... Je weet niet wat hij voor me is, Betty. Hij is anders dan alle menschen, zoo verschillend van vader en Frans. Hij is zoo sterk,... hij is nooit bang, nooit. Je weet die
expeditie in Africa, die hij mee heeft gemaakt; hij was er de leider van en wat hij niet heeft doorstaan! Toch vertelt hij er niet veel van, hij is geen man van woorden, hij spreekt weinig. Nu schrijven we er een boek over - hij dicteert me alles en ik schrijf het neer; ik mag hem helpen, denk eens! En physiek sterk als hij is! Hij tilt me op in de hoogte, zóó, als 'n kind. Dan ben ik machteloos in z'n armen en moet eenvoudig wachten, tot hij me weer neer zet. En dan lacht hij zoo vroolijk. Je moest z'n lach hooren, die is zoo helder, dan zie je opeens de zon schijnen. Kun jij je nu begrijpen, dat ik van hem moet houden en hem volgen moet, overal, overal? (Betty streelt zachtjes haar haar)
Je bent gelukkig Clara, ik hoop, dat 't zoo blijven mag. Maar spaar vader toch, wil je? en wees zacht tegen hem...
Je spreekt zoo ernstig, je hebt tranen in je oogen. (Betty schudt van nee) Ik heb 't dadelijk gevoeld... je bent niet gelukkig.
Dat moet je niet zeggen. Er zijn dingen, die niet uitgesproken mògen worden.
Als 't je hindert... Maar we zijn even oud haast, we konden vriendinnen zijn... En ik heb zoo'n gevoel, dat je hier gebukt gaat onder veel wat je niet uiten kunt en wat je drukt... (heel zacht) Waarom heb je vader getrouwd?
Ik hield veel van hem.
Ja, ja, maar niet als... daar is hij de man niet naar, en hij is zooveel ouder.
Ik had vroeger verdriet gehad en wou 't vergeten.
Arme Betty.
Toen dacht ik, dat ik me veilig en rustig bij hem zou voelen... Ik zag hoog tegen hem op, hij gaf me zoo'n gevoel van kalmte... Hij was een vriend van m'n vader, weet je? en hij was zoo goed voor m'n broer. Ik had een broer, die slecht oppaste - nu is hij dood - en dien hielp hij met raad en daad - hij was een groote steun voor moeder. En 't leek ook werkelijk niet verkeerd, 't was niet enkel egoïsme en zwakheid van me. Ik dacht dat ik iets... nee, veel voor hem zou kunnen zijn en voor jullie allen, voor Agaath ook. (even met 'n lachje) Ja, verbeeld je, ik dacht, dat ik iets voor Agaath zou kunnen zijn.
Agaath heeft niemand noodig, zij is de sterkste van ons allen... Maar voor Riek ben je veel.
Ja, niet waar? dat is m'n troost.
En ook voor Frans.
Ik hoop 't... Maar voor hèm, voor vader kan ik niets zijn, dat is juist 't wanhopige.
Hij houdt toch van je...
Ja hòuden, maar ik ben niet noodig voor hem.... Agaath is meer voor hem dan ik... zij vat hem beter, deelt meer z'n gedachten, z'n sympathiën. En heusch, ik zeg dit niet uit jalouzie, dat moet je niet gelooven. 't Is meer, dat ik soms 't gevoel heb, dat dit alles niet had moeten zijn, dat ik verkeerd heb gehandeld. Er is niets goeds, niets moois voortgekomen uit m'n huwelijk.
En 't geluk dat je Riek hebt gegeven.
Ja, dàt is het eenige.
Lieve, lieve Betty, ik dank je duizendmaal voor je vertrouwen. Ik houd zoo veel van je en ik hou maar van heel weinigen, ik kan ze tellen, m'n affecties; Hij....!!... 'n beetje genegenheid voor Frans en Riek... en nu jij, dat is alles...
Ik dank je voor die affectie, hoor.
En zul je me trouw blijven schrijven, als ik weg zal zijn?
Zeker... Maar denk je dan nu al aan heengaan?
Dat zal van hèm afhangen, wanneer hij weer uit het land zal vertrekken. Hij wil weer naar Amerika terug, naar Brazilië, om er z'n wetenschappelijke onderzoekingen van 'n jaar geleden voort te zetten.... Als hij me roept, moet ik volgen, dat voel je....
Wat 'n vreemd, vreemd leven heb je Clara.
'n Heerlijk leven! Liever vijf jaar van zoo'n leven, dan vijftig jaar van 't leven lier.
Ik zal je missen.
Ik zou toch niet hier gebleven zijn; 't gaat niet Betty. Ik wil je geen pijn doen, heusch niet, maar 't is nog juist zooals vroeger; ik voel me gevangen hier, ik kan niet vrij ademen, 't is of m'n geest in 'n keurs wordt gewrongen.... En ik ben nu zoo gewend aan vrijheid, aan ruimte en hooge, frissche lucht... 't Is beter voor vader ook, dat ik ga, ik zou hem toch maar verdriet doen als ik bleef, door m'n zwijgen en m'n koelheid... Ik voel
wel z'n goedheid en ik hou wel van hem, op zekere manier, maar wàt ik voel, kan ik tegen hem niet uiten, ik heb dat nooit gekund... al m'n gevoel verstijft in z'n bijzijn... En als hij ooit van Agaath of van anderen mocht hooren wat ik je nu verteld heb,... zie hem dan wat zacht voor me te stemmen, wil je?
Heb je 't Agaath dan verteld?
Iets, 't voornaamste. Zij lokte 't uit; toen wou ik de waarheid niet verzwijgen.
Ik beloof 't je. (er wordt geklopt.)
Er wordt geklopt.
Dat zal Riek zijn, die ongeduldig wordt.
6e Tooneel.
Mag ik binnenkomen? zijn de geheimen verteld?
Ja vrouwtje, nu mag je komen. (Riek komt binnen). Wat is het donker geworden: ik zal de lamp eens opsteken.
Wil ik even schellen?
Och, nee, laten wij maar onder ons blijven. (Zij steekt zelf de lamp aan die op de groote tafel staat en brengt ze naar de tafel bij het raam). (Frans komt binnen).
Daar komt Frans! Frans, kijk eens. (Betty's hand beeft).
Pas op Betty, laat de lamp niet vallen: je hand beeft. - (Frans kijkt getroffen naar Betty).
Vindt je moeder niet mooi?
Wat kijk je ernstig.
Ja, heel mooi.
Ik heb me maar verkleed, uit 'n aardigheid.
Nee, nu bèn je niet verkleed, in deze japon, hoor je.... Je bent verkleed als je die ellendig deugdzame philantropische kleeren draagt.
Dat is zoo; zoo noemde ik ze ook daarnet, niet moeder? Zeg en hoe vindt je mij?
Heel grappig, 'n echt Japaneesje hoor; je hoort er nog 'n waaier bij te hebben. Van wie zijn die costumes, van Clara? Je hebt goeien smaak.... m'n compliment.... dat rood is prachtig.
(Hij gaat zitten en houdt z'n hand voor z'n gezicht. Riek wil achter hem heen loopen).
Nee, loop niet achter hem heen, dat hindert hem.
Ben je moe Frans?
't Schikt nogal.
Hè, laten we nu allen eens dicht bij elkaar kruipen, zoo echt gezellig en dan mekaar vertellen. Jij hier Clara, moeder hier en ik....
Bij moeder natuurlijk.
Ja, bij moeder (plotseling).... Ik heb 'n idee. Weet je, wat je doen moest Frans? Moeder uitteekenen in dit costuum.
Maar Riek, hoe kom je daaraan?
Toe, als hij niet te moe is, - 'n krabbeltje maar. Ik zou 't zoo graag hebben. Doe je het? Kun je Frans? Hier is papier.
Ja, dat is 'n idee, ik zal 't probeeren. (zoekend) m'n potlood.... ah, hier is het,.... en de lamp wat naar dien kant, zoo....
O heerlijk, stil nu moeder....
Blijf zoo zitten, wil je?
Ik wou 't liever niet Frans.
Hè moeder!
Even maar. - Doe me dat ééne genoegen eens Betty.... (hij begint; allen zwijgen).
Wat is 't stil! Ik heb 'n gevoel of het niet lukken zal als we praten.
Nee, praat gerust - dat hindert niet, wel Frans?
O moeder, zoo hebt u er in tijden niet uitgezien, met dat licht in uw oogen en die kleur.... U geniet van uw japon, doet u niet? (opgewonden) O, ik vind 't zalig om mooi gekleed te zijn, niet van die gewone modejaponnen, maar echt, echt mooi..... Als ik ouder ben, dan ga ik 'n vereeniging oprichten waarvan de leden allemaal mooi gekleed moeten gaan en het doel.... de taak hebben om.... om het mooie te verspreiden, begrijpen jullie? En er zullen ook heeren toe hooren.... en als jij wilt Frans, mag jij er ook bij komen.... Frans hoor je niet?
Zeker Riekje, wel
bedankt voor de eer. Zal ik me dan op z'n Grieksch of Chineesch verkleeden?
't Komt er niet opaan, als 't maar mooi is.
'n Prachtig idee! Ik word ook lid hoor!
Je zoudt de heele vereeniging wel kunnen kleeden met je japonnen! En.... moeder, hebt u het gezien? ze heeft zijden kousen en zulke prachtige! Sommige met figuren bestikt en andere weer opengewerkt.
Zoo'n verklapster! Heb jij dan in m'n andere kast ook gesnuffeld?
Ja, die stond open,.... mocht dat niet?
Nee stellig niet, ik had vergeten ze te sluiten.... Ja, ik kan 't niet helpen, ik hou eenmaal van die dingen. Wat heb ik als kind niet geleden onder m'n saaie kleeren, in stilte natuurlijk, en toch werd ik altijd ijdeltuit genoemd, M'n illusies waren anders waarlijk zoo hoogvliegend niet. M'n grootste rêve was: knooplaarzen; ik droeg maar rijglaarzen.
Ik ook, tot moeder kwam.
Ik weet nog m'n bewondering als kind in de gymnasnastiekzaal voor 'n meisje, Anna Vlier heette ze, dat altijd gestreepte kousen en keurige spannende knooplaarzen droeg. Wat werd ik gefascineerd door die laarzen! Om zulke beenen te hebben, dacht ik altijd. En zelfs nù nog zie ik ze dikwijls voor me. 't Meisje zelf heb ik vergeten, haar gezicht, haar figuur, alles, maar de beenen leven nog voor me, die zie ik nog, zooals ze netjes gestrekt in de pas marcheerden, een, twee, een, twee! Gelukkige Anna Vlier, dacht ik toen. (allen lachen)
O moeder, wat zie ik, u hebt ook zijden kousen aan....
Eén paar nog, dat ik over had, dat draag ik nu af.
O Betty die toon van je! En je kijkt zoo schuldbewust.... (plagend) Agaath zou 't ook heel verkeerd vinden, hoor!
Stellig, immoreel.
Hè nee, zeg dat niet, lach niet om Agaath.
Ik lach niet, 't is de waarheid. Niet kijken Riek, dat hindert me....
Nu is 't toch af hè? - 't Is zoo goed moeder, 't lijkt sprekend.
'n Heel vluchtige schets maar....
Wat heb je dat knap gedaan met een paar lijnen. Betty's heele karakter is er in uitgedrukt. (Frans geeft 't Betty).
Ben ik dat?
Ja, dat ben jij. Wees eens eerlijk Betty, vindt je 't niet prettig te weten, dat je er zóó uitziet?
Ja - zeker - 't geeft 'n gevoel van zelfvertrouwen en kracht, te weten dat je niet leelijk bent.... 't Is zoo vreemd, ik herken er mezelf niet in.... ik kijk er naar, zooals ik naar 'n vreemde, of naar 'n vaas, 'n bloem zou kijken. - Dat is toch geen ijdelheid, wel?
Nu, misschien.
't Is alleen omdat je jezelf niet meer kent, omdat je jezelf hier verloren hebt, Betty.
Stil Frans....
En nu mag ik 't hebben niet?
Nee, zeker niet, dit houd ik.
O Frans, ik wou zoo graag. - En ik heb je het idee aan de hand gedaan, - je zoudt er anders nooit aan gedacht hebben.
Stil, wacht maar, ik zal er nòg een maken.
Nee, doe 't niet Frans, - vermoei je nu niet, dan slaap je van nacht weer niet.
Vermoeien of niet, nu wil ik het doen.
Dan moet je verf nemen, waterverf; 't mooie van moeder is de kleur.
Waarachtig, 't kind heeft gelijk.
Riek ziet goed. - Krijg m'n doos dan, gauw, hij staat daar in de kast. Wees maar niet angstig Betty, nu kàn ik het. - Nietwaar ik màg? Dit ééne sta je me nog toe - ik zal je niet méér vragen.
Hier is ie.... en water ook. Grauw nu, vóór vader komt.
Waarom zou vader het niet mogen zien?
Ja 't is waar, dat weet ik niet, - 't viel me zoo in.
Gekheid, vader heeft er niets mee te maken.... Ga nu staan Betty.... en je arm zóó.... je hoofd, nee 'n ietsje gebogen, en je mond... even open maar, heel even....
Wat beveel je moeder.
't Zal niet te lang duren, hè?
Nee - maar kijk niet zoo treurig, zooals altijd. - Ik moet dat licht van daareven in je oogen zien, ik moet je zien zooals je bent, zooals je vroeger geweest zult zijn....
Frans!
Wat praat ie vreemd. Zou dat zoo wezen? Zou moeder hier niet haar eigen zijn?
Stil kindje, stil. (zij gaat met Riek naar den achtergrond)
Wat drommel, schudt den druk eens van je af, wees je eigen, fiere zelf.
Spreek toch zoo niet, denk aan....
Ik kàn nu niet aan anderen denken, ik moet denken aan jou, aan de Betty die ik op dit papier wil brengen, die ik wel ken, maar die je me nooit haast zien laat.... (dringend) Denk nu eens aan je liefsten wensch....
Ik heb geen liefsten wensch meer....
Aan buiten, aan de bergen dan.... Je hebt genoeg phantasie. Voel je de frissche, ijle berglucht niet en ruik je de prikkelende dennengeuren niet, zoo'n gestoofde geur, na 'n regenbui, als de zon op het hout brandt?
Spreek je van dennen? Agaath zei er iets van, dat jullie dezen zomer misschien naar buiten zoudt gaan.
Zei Agaath dat? Dan gaan we ook moeder. - En waarheen?
Naar Zwitserland geloof ik.
O heerlijk! Ga jij dan mee Clara?
Ik.... ik denk 't niet....
En jij Frans?
Stoor me nu niet.... Nee, ik ga alléén ergens heen.
Je gaat altijd alleen tegenwoordig.... Hoe is 't mogelijk? Ga je dan niet graag met moeder en mij?
't Is beter, rustiger voor Frans om alleen te gaan, Riek.
Ja 't is beter.
Frans, wat zie je opgewonden. Je oogen schitteren, alsof je koorts hebt.
Die koorts maakt dat ik werken kan. Zoo, zoo is 't goed Betty.
Vertel jij me nog eens wat van je reizen, - van je tocht met dien automobiel in Amerika. Ging 't heel snel?
Vliegens, in woeste vaart soms.
Hè, goddelijk!! En was je niet bang?
Nee, omdat ik met iemand was, die geen angst kent. Met 'n ander zou ik stellig bang geweest zijn. O dat genot van dat uren, dagen lang stoomen door de wijde, wijde ruimte en die woeste eenzaamheid. Jullie kent zoo'n eenzaamheid niet.... die bestaat niet in ons land, waar je overal de bewoonde wereld om je heen vóélt. Maar dáár, - daar voelde je, dagen te kunnen vliegen zonder 'n dorp, 'n huis, een mensch te zien....
En waar sliep je dan?
Buiten, in 't gras of, als 't koel was, in den automobiel.
In den automobiel? Waren daar dan bedden en kamers? (Clara knikt). O hoe zalig, hoort u 't moeder?
Ja, maar vertel haar nu niet meer van die dingen; 't windt haar zoo schrikkelijk op. Vertel jij ons liever wat Riek, de een of andere mooie verbeelding van je.... (kort zwijgen).
Ja, laten we eens.... O! ik weet wat we doen moeten, iets voor ons allen.... We moeten verbeelden, dat we 'n prachtig huis gaan inrichten.... En ieder.... iedereen....
Niet zoo opgewonden, kindje, dan hakkel je zoo....
Zoo'n opgewonden standje als jij bent!
Stil nu.... Ieder neemt 'n kamer en beschrijft hoe die er uit zal zien, hoe hij die in zal richten, begrijp je? Ik neem 't boudoir en ik weet al precies de meubelen ervan,.... en alles.... 't Behangsel zal zijn zij-damast en van dat rose, hoe heet dat rose ook weer, moeder?
Vieux rose.
Ja, vieux rose, daar houdt u ook zoo van, niet?
't Is mijn lievelings-kleur.
Ja; maar ik houd nog meer van 't dònkere rood, 't warme, diepe chaudron-rood.... O, als ik deze kamer nu eens naar m'n eigen smaak mocht inrichten....
Nu, ga nu verder.
Och nee, 't is dwaasheid, daar komt toch nooit van....
Maar verbééld 't u dan tenminste moeder, dat is ook al prettig.
Nee, dat soort verbeelden kindje, geeft mij geen genot meer; daar is m'n phantasie niet levendig genoeg voor, denk ik.
Hè, te denken hoe mooi 't hier zou kùnnen zijn en hoe banaal leelijk 't is! Vader is toch rijk....
Hij zou 't huis nooit willen veranderen; 't is tegen z'n principe.... en eigenlijk is het 'n heel mooi principe. Hij wil geen meerdere luxe, waar hij 't noodige heeft en zooveel duizenden menschen dat noodige missen....
Hij heeft ook minder behoeften dan wij.
Dat is 't niet alleen, heusch niet, hij is zoo zeldzaam onzelfzuchtig, hij vraagt nooit iets voor zichzelf; - hij wil zich meer en meer vereenvoudigen.
Nog meer! Och, och, grootvader en overgrootvader waren, naar hetgeen vader zegt, toch ook eenvoudig, en die leefden waarlijk heel anders dan wij, - die hielden rijtuig en 'n knecht.
Dat was toen ook meer gewoonte. - Maar ik kan me vader niet voorstellen: in 'n rijtuig zittend met livrei op den bok. 't Zou niet bij hem hooren.
Die livrei zou ik ook graag er aan geven, maar de paarden.... eigen paarden en die zelf te mennen, lieve hemel, dat is zoo'n genot.
Zelf mennen, heb jij dat ook al gedaan? O Clara, wat heb je toch veel heerlijks ondervonden en dat alles omdat je weg bent geloopen....
Maar ik had mama toen niet.
Nee, dat is waar.
Jij zult nooit wegloopen, wel Riek?
Nee, nooit, zoolang u er bent. - Maar o! wat gaf ik er voor als we nu alle vier weg konden loopen, of liever wegstoomen in 'n automobiel en de heele wereld doorvliegen!
'n Prachtig plan! Ik ben er dadelijk voor te vinden. (Allen lachen). (v. Roessem komt binnen).
7e Tooneel.
Daar is vader.
Ben je klaar, Frans?
Nee, nog niet.... wacht nog even....
Ik hoorde jullie zoo lachen.... nee houdt nu niet op.... 't was aangenaam om te hooren, zoo'n gezonde vroolijkheid,.... 't Is waar, hier is 'n brief voor je, Clara.
O, dank u (leest dadelijk).
Hè, wat is dat?.... wat 'n zonderlinge costumes....
Ja, vindt u niet, dat Betty er goed uit ziet, vader? dat het vieil or haar flatteert?
Nee, ik houd daar niet van, ik zie haar veel liever in haar eenvoudig bruin japonnetje.... Je moest dit weer uit doen vrouwtje... Hoe kwam je er toe!....
Ik deed het, omdat ik ook wel eens graag mooi gekleed ben.... En ik moet nu nog even wachten, tot Frans klaar is.
Frans? Teekent hij je uit? Dat had hij nu niet moeten doen, in dat costuum.... En Riek ook.... kijk eens aan....! Dat hadt je niet moeten toestaan, Betty, dat is immers niet verstandig.... 't kind is waarlijk al ijdel genoeg....
Och, 't is maar een grap. Voor 'n enkelen keer zal haar dat zeker geen kwaad doen.....
Je moest 't nu uit gaan doen, Riek.
Moet ik moeder?
Zeker, als vader 't zegt. (glimlachend). Je hebt er nu lang genoeg van genoten hè? (Riek gaat langzaam heen).
Nee, nee, dat....
Bevalt het je niet?
Nee, daar is 'n uitdrukking in, iets opgewondens, dat me.... vreemd, niet aangenaam aandoet, en wat ik nog nooit in je gezicht gezien had, behalve vroeger 'n enkele maal, als je eens piano speeldo.
Je hoeft niet bang te wezen. Je zult het er niet méér in zien.... (Clara komt naar haar toe). Wat is 't Clara?
Lees eens even.... dit alleen. Hij roept me, ik moet morgen al met hem mee.
Zoo gauw al....! Hoe zullen we 't vader zeggen? Hij zal zoo bedroefd zijn!
Blijf bij me, als ik 't hem zeg.
Dat ìs mama niet, Frans.
Ja zeker, dat is wèl mama. Dat is de eigenlijke Betty, die ù niet kent.
Frans....
Frans, jongen, wat scheelt er aan, wat meen je?
Niets, niets.... ziezoo, 't is bijna af, voor 'n schets niet kwaad. (hij toont 't Betty). Deze houd ik, de andere is voor Riek.
Ga jij je nu verkleeden vrouwtje, (zacht) en vergeef me, als ik straks misschien wat onvriendelijk tegen je was. Ik was waarlijk 'n oogenblik ontstemd door die vreemde kleeren.... (hij kust haar). Wil jij ook heengaan, Frans? Ik zou Clara graag even spreken, alleen. (Frans gaat en laat de eene teekening op de tafel achter.)
8e Tooneel.
Zeg jij 't hem vast, Betty.
Clara heeft je wat te zeggen, beste, iets dat je misschien wat overvallen zal. (gedwongen luchtig). Ze moet ons morgen alweer verlaten, de zwerfster.
Morgen al?.... En waarom dat?
't Mòet vader, 't spijt me voor u,.... maar ik heb beloofd met 'n vriend naar Amerika terug te gaan, - ik hoor 't zoo juist.
Morgen!.... Is dat de schrijver van dien brief?
Ja, vader.
Zoo. (tot Betty). Ga nu, wil je? (Betty af). (Zwijgen) (met nerveuse, moeilijk onderdrukte emotie). Ja, kind, ik moet me eens uitspreken met je, ik had 't al lang willen doen, maar ik heb gewacht op jou; ik had zoo gehoopt, dat jij 't eerst tot mìj zou zijn gekomen.... Dat is niet zoo geweest, helaas..... Kom, ga eens zitten Clara.... ik wou zoo graag dat er vertrou-
welijkheid tusschen ons kwam, de èchte vertrouwelijkheid, zooals die behoort te zijn tusschen vader en kind. - Je hèbt toch wel vertrouwen in me?
Ja vader.
Maar waarom zwijg je dan, waarom spreek je je niet eens uit tegen me? Je hebt toch zeker wel iets mee te deelen van àl wat er in die vijf jaren met je gebeurd is? en er is immers geen mensch, die meer belang stelt in jou en in je lot, dan ik? Dat voel je toch? - Toe, beschouw me als 'n vriend en stort je hart eens uit.
Ik heb waarlijk niets te vertellen vader, ik heb u al veel verteld van m'n reizen, nietwaar?
Ja, van je reizen, maar niet van je eigenlijke leven, van je vrienden, ik weet nog niets van je zèlf af... (Clara zwijgt. v. Roessem wacht, zucht dan en gaat door) Ik wou ook zoo graag eens met je spreken over je verder leven, want wat ik daarnet hoorde, dat je ons nu al weer verlaten wilt, dat kan toch niet waar zijn, natuurlijk?
't Is waar vader, het moet...
Nee, nee, kind dat kan niet, dat mag niet zijn... Na al die jaren weg te zijn geweest, gun je me toch meer dan die korte drie weken, waarvan ik je verscheiden dagen, toen je ongesteld was, haast niet gezien heb. (nerveus) Luister eens kind, ik heb je vijf jaar lang volle vrijheid gelaten, meer vrijheid dan eenig ander vader mischien z'n dochter ooit heeft gegund...
Dat is zoo, daar ben ik u altijd heel dankbaar voor geweest.
Ja, zoo denk jìj, maar ik heb mezelf dikwijls verweten, bij dag en bij nacht - in veel nachten kind - dat ik verkeerd gehandeld heb, dat ik je die vrijheid niet had mògen geven. Omdat je ze niet verdragen kon, er niet sterk genoeg voor was... Kijk, ik wil je waarlijk niet kwetsen door treurige herinneringen bij je op te wekken, je weet ook hoe voorzichtig ik in dat opzicht altijd geweest ben,.. maar is je droevig huwelijk niet het beste bewijs er voor, dat je niet in staat was om alleen te handelen, zonder geraden te worden? - Ja, ja, dat is nu verleden, we roeren 't niet verder aan... Ik wou je alleen maar zeggen: je hebt nu jarenlang voor jezelf en je eigen genot kunnen leven,
geloof je niet, dat nu eindelijk de tijd is gekomen, dat je eens voor anderen gaat leven... op de wijze zooals Agaath en mama het doen?
Wat meent u?
Ik meen dat je voorgoed hier terugkomt, waar je met de warmste hartelijkheid ontvangen zult worden en waar je oude kamer, zooals je gezien hebt, nog altijd voor je openstaat. Wat is er natuurlijker dan dat 'n dochter in jouw positie weer bij haar vader in komt wonen? hier is toch immers je tehuis...
O vader, 't kan niet, het is onmogelijk..
Waarom onmogelijk? Als je - zooals je je vroeger hadt voorgesteld - zangeres was geworden, dan zou ik zelf gezegd hebben: Clara moet haar kunst volgen, diè is haar nu het hoogste, maar nu dit niet zoo is, wat is er dat je nù terughoudt? - Daarbij lijkt het me onder de omstandigheden ook verstandiger;... tot den tijd dat je... je scheiding zal zijn uitgesproken moet je natuurlijk voorzichtig wezen..... Je zegt niets kind, - heb je op dit alles niets te antwoorden?
...... Alleen dit ééne vader, dat ik hier niet blijven kan...
Maar waarom dan? verklaar je tenminste.
Er is zooveel... zooveel dat u nooit kunt begrijpen... dat is het wanhopige,... ik zou evengoed tot 'n doove over muziek kunnen praten... En als ik probeer het u te zeggen, zou ik u alleen verdriet doen...
Zóó, zonder te spreken doe je me ook verdriet, kind.
Ik zou 't hier niet uithouden, ik zou ziek worden, diep ongelukkig zijn, zooals ik 't hier altijd was.
Altijd? - Ik begrijp je niet. - En zelfs, àls je dat vreesde, moet je dan altijd denken aan je eigen geluk, dáárvoor alleen leven?
Ik zou slecht worden ók vader, zooals ik 't vroeger soms was,... uit wanhoop omdat ik mezelf niet zijn kon en altijd als 'n zondares beschouwd en behandeld werd.
Clara, Clara, ik vrees dat wat jou ongelukkig maakte, je eigen zelfzucht was, je gemis aan plichtbesef..... O kind, hoe kom je toch zóó verschillend van ons, van je moeder
en Truus vroeger, en van Agaath? Altijd was je koud, stug en ontevreden thuis, - geen vriendelijk, hartelijk woord hoorden we ooit van je... 't Was me soms of je geen hart, geen gevoel hadt... En nu, na die lange afwezigheid, waarin je toch veel doorleefd, veel geleden moet hebben, - nu is 't nog juist als vroeger, vrees ik, - ik merk niet, dat het verdriet je iets gelouterd, iets verzacht heeft. - Geen hartelijk woord heb ik haast nog van je gehoord, geen woord van spijt over al wat je me vroeger hebt aangedaan. En geloof me, 't is geen zelfzuchtig verdriet, dat ik hierover voel, 't is verdriet om dat koude zelf van je, dat ik niet treffen, niet ontdooien kan..... O, kind, kind en al die vijf jaren heb ik in zorg om je geleefd, heb ik om je getobd en naar je verlangd!
Nee, verlangd niet.
Ik niet verlangd?
Nee vader, heusch niet. Ja natuurlijk, u bent 'n hartelijk vader, u miste uw kind, zooals wel ieder vader z'n kind, zooals 'n dier zijn jong zou missen, maar niet mijzelf miste u. - Hoe zou dat ook kunnen? - Ik was voor u nooit anders geweest dan 'n koud, harteloos wezen, zooals u zelf me daar noemde. U kende me niet. - Ja, dat is 't, u hebt me nooit gekend, zoomin als u Frans en Riek kent. - Omdat we anders waren dan uzelf en de anderen. - Dáárom begreep u ons niet, dáárom waren we slecht. - U zegt nu, dat u zooveel geleden hebt door mij, wel, dan zijn we quitte, want ik heb 't gedaan door ù, ja dat heb ik, al zult u 't nooit begrijpen. O, die jeugd van me en van hen, van Frans en Riek! Dat woeste opgekropte verlangen van mij om mezelf te kunnen zijn, om m'n juichenden, opbruisenden levenslust te kunnen uitvieren, om net als andere kinderen eens jolig, ondoordacht vroolijk te kunnen zijn, zonder ieder woord dat ik zei vooraf te moeten wegen, of 't wel verstandig, braaf genoeg was en of ik er uw ziekelijk sensitief gevoel niet mee kon kwetsen? Hoe gingen we allen gebukt onder die knellende somberheid hier. - Hoe nerveus-bang waren we voor uw donkere, verwijtende, diep strenge oogen, die ons om 't minste vergrijpje, 't kleinste ondoordachte woord dagenlang zonder ophouden aanstaarden, ons vervolgden, zooals de oogen van een portret kunnen doen. - O, die oogen van u, ze vervolgen me nù nog soms, vooral als ik ziek ben, 's nachts....!
Ik weet 't, ik was 'n kind met veel fouten, maar harteloos was ik niet, ik die zoo smachtte naar affectie, naar iemand wien ik al m'n kleine illusies en droombeelden kon toevertrouwen... 't Zou zoo gemakkelijk geweest zijn me te leiden, als u 'n weinig getracht had me te begrijpen en met me mee te leven, - als u me niet zoo àlle zelfvertrouwen ontnomen had door me voortdurend te laten voelen: je bent slecht, je bent zondig, je bent 't verdriet van mij en van je moeder. - Ja, u bent 't zèlf geweest, die me het huis uit hebt gedreven; u alleen en dat huis zie ik in m'n herinnering altijd voor me: donker, somber en kil. - Alle warmte, alle zon is in m'n leven gebracht geworden door 'n ander, wien ik daarvoor oneindig dankbaar ben en op wien ik al in m'n liefde geconcentreerd heb.....
Ziezoo, nu heb ìk eens ièts uitgesproken van het vele dat me jarenlang op het hart heeft gedrukt. (Lang zwijgen)
't Is me zoo vreemd,... zoo heel vreemd... ik kan 't alles nog niet begrijpen... Wat is 't hier koud geworden... Als ik ooit, in eenig opzicht, verkeerd tegen je gehandeld heb, dan was het onwillens en onwetens kind, geloof dat, en vergeef het me dan... En als jij dit alles verkeerd inziet, als je verblind bent... want ach, dat moèt je zijn... denk dan later, dat ik je vergeven heb,... van harte.
Ja vader. (zij wil heengaan)
Nee wacht nog even... (De hand aan z'n hoofd brengend) Je sprak immers... wat was 't nu... ach ja, je sprak daar net van iemand wien je al je liefde gegeven had... Ik denk er niets kwaads van, nee, - maar je zult toch voorzichtig wezen Clara, er aan denken wat je jezelf verschuldigd bent, nietwaar?
Zeker vader, dat zal ik... Maar wat ik hèm verschuldigd ben in de eerste plaats.....
Nee, blijf nog even... ik ben zoo bang... Is 't met hem, dat je... zooveel gereisd hebt?
Ja vader, met hem heb ik gereisd en met hem ga ik morgen heen; hij heeft me gezegd dat ik komen moet.
O kind, toch niet als.....?
Hij is m'n alles vader... (gaat naar hem toe en kust hem op 't voorhoofd) Ik heb u geen verdriet willen doen, waarlijk niet... maar... ik moèst me nu uitspreken, u zelf lokte het uit...
Ja, ja, ga nu maar. (Clara gaat heen door de deur links achter, bijna op hetzelfde oogenblik dat Betty er door binnenkomt) (hij kreunt) O, dat kind, dat kind!.....
8e Tooneel.
... Nee, liever niet schat, ik wou alleen zijn... Agaath is zeker... vergeef me Betty... ik moet mijn gedachten zien... bijeen te brengen... tot straks... (hij gaat heen met gebogen hoofd).
Wat zou zij gezegd hebben?... Weer nieuwe zorg...! (Zij gaat bij de verandah staan en staart uit in 't donker). (Frans komt binnen, gaat naar 't tafeltje bij het raam, zoekend naar de teekening, die hij daar gelaten had).
Hier is ie...! (kijk er naar en kust ze hartstochtelijk) O arme, arme Betty! (Betty maakt 'n beweging). (Opeens kijkt hij op. Betty en hij zien elkaar aan).
O Frans!
Ik wist niet... vergeef me Betty...
Dat óók nog!... Je moet gauw heengaan Frans, vèr weg...
Ja vèr weg... (hij laat de teekening liggen en gaat heen).
Derde bedrijf.
1ste Tooneel.
(Betty staat rechts bij den muur en kijkt lang, aandachtig naar 'n plaat, die er hangt, 'n vrouw voorstellend; v. Roessem die juist is binnengekomen en papieren op de tafel heeft gelegd, ziet Betty nu.)
Waar kijk je zoo naar, schat?
De nieuwe teekening van Frans, die hij gegeven heeft, in plaats van de andere, die je zoo hinderde... Vindt je deze niet prettig om naar te kijken?
Veel aangenamer... ze is heel mooi...
Die vrouw herinnert me aan iemand... wie is 't ook?... wel, nu zie ik 't, ze lijkt op jou...
Vindt je dat?
Bepaald schat... iets in de houding en in de oogen,... hoe meer ik er naar zie, hoe meer 't me treft...
Dat zal zeker toevallig geweest zijn.
En wat heb je met de andere gedaan?
In m'n kamer gehangen.
Zou je ze niet liever in 'n portefeuille leggen?
Nee, ik vind ze mooi... Je ziet moe, ben je eindelijk eens uitgescheiden met werken?
Ja, ik heb de lijsten klaar voor Agaath.
Als je maar niet te veel doet.
Nee, nee, bezigheid is nu goed voor me. 't Is Agaath's recept tegen m'n tobberijen, 't beste weermiddel om den boozen wolf, zooals ze mijn gedruktheid noemt, van me af te houden.
Zeker, werken is goed, als je 't maar niet overdrijft en je hoofd te moe maakt.... (kort zwijgen). En is het je nu ook gelukt den boozen wolf van je af te houden, zie je zelfs niet eens zijn grimmigen kop uit de verte?
Nu, dat zou ik niet durven zeggen, dat is wel wat veel verlangd.... Ik mag al blij zijn, als ik het dier zelf van me afhoud, als hij me niet beetpakt.... (mompelend) Ja, ja, 't is moeilijk.... heel zwaar.... (komt naast haar zitten) Van één grooten angst ten minste heeft Aagje me verlost....
En wat is die angst?
Dat ik mezelf iets te verwijten zou hebben, ten opzichte van Clara, van haar opvoeding.
Agaath heeft gelijk. Je hebt altijd volkomen conscientieus volgens je beste willen en weten gehandeld, en wie dàt doet, hééft zich niets te verwijten....
Dat zei ze ook. 't Is anders wel triestig, als 'n mensch, die dàt gedaan heeft, er zoo treurige resultaten van ziet....
Maar om daarover na te denken of te tobben zal Agaath je heel zeker verboden hebben.
Dat heeft ze ook vrouwtje, je spreekt heel verstandig tegen me.
Ik tracht Agaath's plaats bij je te vervullen.
Wat goed hoor, wat goed. 't Is anders toch niet te eischen wel, dat ik m'n gedachten opeens heelemaal van 't kind af zou zetten....?
Nee, dat natuurlijk niet.
Ze was zoo kort hier.... en nu alweer op de wijde zee, zoo vèr weg, waar m'n gedachten haar heelemaal niet meer vinden kunnen... En dan te weten dat zij, m'n eigen kind.... (meer en meer in zijn tobberijen wegzinkend) Goddank dat haar moeder 't niet beleefd heeft.... dat is 'n zegen waar ik dankbaar voor moet wezen....
(Kreunt nu zacht in gedachten) Och....
Beste, nu heeft de wolf je toch niet beet?
De wolf!!! Nee, nee, zeker niet, ik tob niet.... 't is geen zelfverwijt, 't is verdriet over haar.... en dat is niet weg te nemen, dat kan niemand, dat kan geen arbeid, niets.... (Betty streelt zacht z'n hand) Ze is me niet alleen ontvreemd, ze voelt zich m'n kind niet meer; dat kon ik merken aan de manier waarop ze ‘vader’ zei en me zoende. Dat ‘vader’ was een klank geworden. Ik gaf er wat voor als ik twintig jaar terug kon gaan.... zij 'n kind.... als ik haar nog eens in m'n armen kon voelen, zoo heelemaal van mij.... Ze was 'n allerliefst kind.... echt lief.... dat zou je misschien niet denken....
Ja, haar portretje uit dien tijd is zoo lief....
Ja, juist, haar portretje.... Zoo wàs ze, vriendelijk en aanhalig - en lachen als ze kon.
Dat kan ze nòg wel, Clara.
Ja hè? 't Schijnt, dat ze dat nog wel doet,.... niet met mij... Toen hadden we dikwijls grapjes samen.... Ja, ik speelde wel met haar.... 's Ochtends aan 't ontbijt, dan keerde ze dikwijls haar leege ei om in 't dopje (wijzend) - ze was zóó'n kleuter toen, vijf jaar - en dan zette ze het voor me en zei ‘vader, dat is voor u’.... En dan moest ik me natuurlijk houden of ik dacht dat 't vol was en er op kloppen. En dan had ze 'n plezier.... Dat zou je niet gedacht hebben, dat ik zoo vroolijk zijn kon, hè? Toen hadden we de minste zorgen in die jaren, (half verontschuldigend) en ik was ook niet altijd zoo.... Ja, ja, ik had toen groote verwachtingen van haar,.... dat ze net als
Agaath zou geworden zijn.... En nu.... wat is er van haar geworden?
Zij is gelukkig geworden, Hendrik.
Gelukkig? Hoe kàn ze 't zijn? Juist dat pleit zoo tegen haar. Terwijl ze leeft op die wijze....
Je denkt aan haar verhouding tot dien man...?
Ja, dat doe ik....
Ik zou haar daar niet te sterk om veroordeelen.... nee laat mij nu eens uitspreken.... Denk toch eens hoe diep ongelukkig en verlaten ze zich gevoeld moet hebben, toen zij jaren geleden van haar man was heengegaan.... Wij weten immers niet, wat zij toen al doorgemaakt heeft. En ze was héél alleen en had zoo'n groote behoefte aan steun en aan iemand, die haar begreep en met haar meeleefde.
Deden wij dat niet? Kon ze niet tot ons zijn gekomen, waar zij al de liefde, die ze behoefde, zou gevonden hebben?
Zij was zich die liefde niet bewust, geloof ik, ze was vervreemd van je allen.... en juist omdat ze die ellende, tegen je waarschuwingen in, over zich zelf had heengebracht, was 't immers natuurlijk, dat ze die niet bij jòu wou komen uitklagen.... Clara is trotsch.
Te trotsch, dat is haar fout.
En hij moet een heel krachtige persoonlijkheid zijn, die 'n zeldzame macht uitoefent over de menschen. Clara is zoo gevoelig voor indrukken.... Nee, hoeveel ze ook mag gezondigd hebben, harteloos, zooals je haar vroeger wel eens genoemd hebt, is ze waarlijk niet. Haar liefde voor dien man is zoo sterk, zoo diep opofferend als echte liefde maar zijn kan.
En toch is 't een zelfzuchtige liefde, want terwille van die liefde heeft ze alles, haar plicht, haar gevoel van eigenwaarde, haar kuischheid vergeten.
Niet terwille van zichzelf, maar van hèm - heeft ze alles geofferd.
O Betty, 't is me zoo pijnlijk, dat we hierin zoo verschillen, dat we elkaar niet begrijpen. 't Is niet dat ik hard ben, geloof dat niet, geen hard woord haast heb ik haar gezegd.... Ik erken volkomen haar goeie eigenschappen, haar oprechtheid,
haar gulheid.... maar wat is dat alles waard? wat helpen 'n mensch zijn deugden, als hij niet er mee strijdt tegen z'n zwakheden? en dat heeft Clara nooit gedaan.... (krachtig). We moeten woekeren met onze talenten, dáárvoor zijn ze ons gegeven; alleen wat we door strijd hebben verkregen heeft waarde.
Niet ieder heeft de kràcht gekregen om te strijden.
Wie strijden wìl, die krijgt de kracht (korte stilte).
Krijgt ieder die?.... Hendrik.... heb jij ook de kracht gekregen om je zwaarmoedigheid te onderdrukken, om den boozen wolf te overwinnen?
Den boozen wolf te overwinnen?....
Nee, nee, 't is waar... je hebt gelijk.... (langzaam) Ben ìk nu onrechtvaardig geweest?
O Hendrik vergeef me, ik wou niet wreed zijn.... toe kijk niet zoo droevig.... je hebt jezelf niets te verwijten.... je bent zoo goed, zoo oneindig veel beter dan ik... je eenige fout is je te groote nauwgezetheid.... Je vraagt zoo heel veel van je zelf en daardoor ook van anderen... Ik wou je waarlijk niet kwetsen.... ik pleitte alleen voor je kind,.... ik had haar beloofd 't te zullen doen....
Je hebt 't goed gedaan.... misschien ben ik tòch te hard geweest....
Nee, nee, denk daar nu niet aan, toon je kracht eens en zet het van je af, - zie aan andere dingen te denken.
Ja, ja, ik moet sterk zijn, denken aan iets anders.... Frans.... waar is Frans nu? Die rust zeker hè? (Betty knikt) Je moet toegeven vrouwtje - en 't spijt me ook voor jou - dat er op dit oogenblik niet veel licht en zon is om naar uit te zien.... Frans zei me gisteren dat hij weer heen zou gaan.... z'n koffers zijn al gepakt... een dezer dagen, misschien morgen al.... Hij ook al weg!
Misschien is 't beter voor hem. (Riek zingt achter de schermen, een vroolijk, jubelend liedje).
Hè, wie is 't die daar zingt - Riek?
Ja, ze heeft 'n lieve stem, let je 't wel op?
Dat is weer iets voor haar om te zingen, tewijl we allen in zorg zijn. (Betty gaat naar de deur). Zij trekt zich Clara's vertrek niet hard aan.
Riek, zing wat zachter, wil je? (tot v. Roessem). Ja, dat doet ze wel, ze houdt veel van Clara, maar Riek is optimist gelukkig, ze kijkt nu al uit naar de brieven en photografiën, die Clara haar zal zenden. Clara zal haar trouw schrijven, heeft ze beloofd.
Geloof jij, dat dat goed voor Riek kan zijn? Ik vrees van niet, ik wou, dat Clara 't niet deed.... 't Kind heeft al 'n onrustigen aard en ik ben bang, dat die door Clara's verhalen van haar avontuurlijk leven nog aangewakkerd zal worden.... Ja, 't was juist over Riek, dat ik eens spreken wou. (hij kijkt rond) Agaath is nog niet thuis, hè?
Nee, ze zal wel gauw komen.... Maar kan je 't met mij misschien niet bespreken?
Zeker vrouwtje.... Ik maak me bezorgd over Riek, ik vind haar veranderd sedert Clara hier is geweest, meer opgewonden, luidruchtig.... En ik voel, dat ik geen vat heb op 't kind.... Agaath ook niet, ze erkent 't zelf,.... en jij vrouwtjelief, met je warme genegenheid voor Riek, jij bederft haar wat, vrees ik.... die kleine Riek windt jou om haar vinger.... En dat deugt niet voor haar. Ik moet alles doen om te maken, dat zij niet denzelfden weg uitgaat als Clara.... Al ben ik zelf zwak geweest misschien, háár wil ik sterk maken. En dàt wordt ze niet hier. Daarom heb ik van nacht bedacht en vroeger al trouwens, dat het 't beste, ja noodzakelijk zou zijn om het kind naar kostschool te zenden.
Dat meen je niet Hendrik?
Ja zeker, vrouwtje, dat meen ik waarlijk.
Nee, nee, doe dat niet,.... ik kan haar niet missen, neem haar niet van me weg!
Maar vrouwtjelief, wat scheelt je? (Agaath komt op dit oogenblik binnen; zij ziet hen beiden ontdaan).
2e Tooneel.
Wat is er, vadertje?
Ik weet 't niet Aag, die goeie mama is heelemaal overstuur door het idee dat Riek misschien naar kostschool zal gaan....
Ja, dàt niet.... (smeekend, nog buiten zichzelf) Agaath, je hebt zooveel invloed op vader.... Zie jij er hem toe te bewegen, dat dat niet gebeurt.... (ze begint krampachtig te schreien).
Maar Betty!.... ik kan me begrijpen dat je haar missen zoudt, maar.... Riek maakt toch je geluk niet uit.... haar gaan of niet gaan is geen levenskwestie voor je, wel?
Ja, dat is 't wèl.... ik kàn niet buiten 't kind... Zij is de eenige, die me noodig heeft, voor wie ik wat zijn kan....
Stil toch, denk aan vader.
Ik begrijp heel goed vrouwtje, dat 't je hard zou vallen haar te missen.... mij ook waarlijk.... ja, 't zou erger zijn voor jou, dat geef ik toe.... maar als het nu haar welzijn geldt.... Geloof jij ook niet Aag, dat het goed zou zijn voor 't kind? Die juffrouw bij wie jij geweest bent is 'n uitstekende vrouw, beschaafd en heel superieur; zij zou er onder 'n tucht staan, die hier ontbreekt.... (Agaath antwoord niet).
O ik zie 't al, jij denkt als vader natuurlijk; - dan moet 't zoo zijn.
Nee Betty, spreek zoo niet en zie me niet zoo verwijtend aan... 't Is haast of ik je vijandin ben, die graag zou bewerken wat jou verdriet moet doen. Dàt doe ik waarlijk allerminst. Maar 't geldt hier 'n meening, niet waar?
Je meening is dat het goed voor Riek zou wezen?
Ja, dat geloof ik werkelijk.
Dan zal ik probeeren me aan het idee te wennen. Laat mij 't haar in ieder geval vertellen, wil je?
Zeker schat, zeker... en kom, neem dit nu zóó zwaar niet op... Moet ik je dat nu zeggen? De verkeerde wereld hè?... De tijd gaat zoo snel en in de vacanties zal je haar immers zien (met 'n zucht). 't Zal geen afscheid zijn, zooals dat wat we van Clara genomen hebben.
Nee, gelukkig niet.
Kom, kom, 't zal zoo meevallen. M'n arme vrouwtje, je bent ook wat overstuur geworden door Clara's bezoek en vertrek;
'n rustig verblijf in de bergen dezen zomer zal je zeker wel goed doen. We moeten allemaal ons zien te verzetten en sterk trachten te zijn; ikzelf in de eerste plaats. Kijk Aagje, ik heb je lijsten overgeschreven...
Dank u wel, vadertje... en heeft 't den wolf op 'n afstand gehouden?
Ja, ja, kind... niet heelemaal uit 't gezicht, maar toch ver, ver weg... ik ga nu nog even een paar brieven schrijven op m'n kamer.
(tot Betty). Tot straks schatlief en courage! (hij gaat heen) (Agaath blijft aarzelend staan, onzeker of ze tot Betty zal spreken of niet).
Nee, laten we niet praten er over, dat geeft niet... Laat me even alleen, wil je? (Agaath neemt de lijsten van de tafel en gaat heen.)
3e Tooneel.
(Als Betty alleen is, legt ze wanhopig haar hoofd op haar armen). Arme Riek!... Wat zal m'n leven dàn zijn!
(Frans komt na 'n oogenblik binnen. Als hij haar zoo ziet, weifelt hij even of hij weg zal gaan of blijven; ten laatste komt hij naderbij.)
Betty, wat scheelt er aan? Ik kàn je niet zoo zien...
't Is niets, laat me maar... (na 'n oogenblik stoot zij er uit): Riek gaat naar kostschool!
Naar kostschool?... Wil vader dat?...
Vader en Agaath. Er is niets aan te veranderen, ik voel 't...
Maar...
Nee heusch, ik heb liever niet dat je er met hen over spreekt. Ze vinden 't allebei noodig voor Riek. Dan heeft mijn gevoel immers geen recht van spreken meer... Dat is 't wanhopige van hen,... je kunt hun nooit iets verwijten, hoeveel pijn ze je ook doen, ze handelen altijd met de beste, de onzelfzuchtigste bedoelingen... 't Is misschien ook zwak en kinderachtig van me. Ik wist wel, dat ik van Riek hield, niet dat ik zóó aan haar
gehecht was... zij is de eenige ook, voor wie ik noodig dacht te zijn...
O Betty en nu ga ik ook van je heen... Ik heb 'n gevoel of 't laf van me is...
Dat moet immers Frans.
Misschien niet... als ik sterk genoeg kon zijn om je nooit m'n gevoel te toonen...
Nee, dat gaat niet... En 't màg ook niet... je hierzijn maakt me onrustig... 't is me alsof dat gevoel van jou den atmosfeer hier besmet....
Vindt je 't zóó leelijk?
Ik weet niet... je mòcht 't niet hebben...
Weet wel, dat ik voor lang heenga; het zal niet 'n vertrek van maanden zijn zooals vroeger, maar een van jaren, vijf, tien jaar, misschien voor altijd... Ik zal alleen na 'n paar jaar eens terug komen, ter wille van vader.
Zóólang?
Als ik ga, mòet het voor lang zijn...
Waar ga je heen?
Naar Madeira denk ik, 'n vriend van me gaat er heen.
Ik ben blij, dat je niet alleen zult gaan.
Je bent bleek geworden Betty.
Niets... Je zult het vader toch niet zeggen?
Nee.. hij zal 't langzamerhand wel begrijpen... Betty, je maakt me angstig, je ziet zóó héél bleek... Luister eens; zul je werkelijk niet te eenzaam wezen, als Riek en ik van je weg zullen zijn?
Nee, 't zal wel wennen.
Want ik kàn blijven, ik kàn sterk zijn om jou; kijk nu niet zoo verschrikt, ik ben toch geen verleider uit 'n drama of 'n roman, dat is immers te dwaas, daar heb ik niets van waarachtig... 't Is ook geen zwakheid, dat ik nu zoo tot je spreek. Ik kan je alleen niet ongelukkig zien, ik wìl 't niet... Weet je nog dat je 'n tijd geleden tegen me zei: O Frans! 't is heerlijk je weer hier te hebben? (Betty knikt). Wat heb ik dat dikwijls nà gehoord, 's nachts, overdag... 't Was zoo'n genot voor me dat te weten, en ik zou je dat kleine geluk nog graag zoo dikwijls geven...
Dat kan nu niet meer... toen wist ik nog niet...
Tracht 't te vergeten Betty... Ik geef je m'n woord, dat niets 't je meer in herinnering zal brengen... Ik ben niet goed als vader; maar m'n gevoel voor jou is goed, dat is het beste in me.
Nee, nee...
Probeer 't Betty... Ik kan 'n paar weken nog blijven en dan zien...
Nee, Frans, dat kan niet, je móet gaan. (Zij gaat van hem af, en staart zwijgend heen door 't raam in moeilijken zelfstrijd). Je moèt heengaan! niet voor kort, maar voor jaren, jaren lang, zooals je zelf zei (heel zacht). Ook... om mij...
Betty!
Sst... (Zwijgen) Jij bent me verwant, jij begrijpt me, meer dan iemand vroeger ooit gedaan heeft... En, al weet je 't zelf niet, je hebt me véél gegeven deze jaren, veel sympathie en vertrouwen... Je hebt m'n oogen ook geopend voor het mooie, je hebt me leeren zien... en het genot daàrvan, m'n betere oogen, die houd ik...
O Betty, wat 'n geluk! ik dank je, ik dank je.....
Nee, ik heb jou te danken... Maar voel je nu ook, dat 't noodig is, dat je heengaat? (eenvoudig) We zijn toch maar menschen nietwaar? en we willen vóór alles hèm sparen.
Ja, hèm sparen...
En... er is nog iets... Ik had gemerkt, dat je op oogenblikken scherp tegen hèm was, dan was er 'n hatelijke klank in je stem!...
Dat is zoo, ik haatte hem soms, als ie je... als ik dacht, dat ie...
Stil... dat mag niet, en 't hoeft ook niet. Ik zal m'n leven lang 'n trouwe vriendin voor hem blijven, meer en meer zien te worden wat Agaath voor hem is... z'n gedachten raden, alle moeilijkheden van hem wegnemen,... méér niet...
(knikt).
En ga nu, wil je? dat is beter.
Ja. Wanneer wil je dat ik voor goed zal vertrekken?
Vanavond nog, 't is noodig (zij geeft hem de hand, ziet hem aan en zegt langzaam met groote innigheid:) Lieve, lieve Frans.
Betty....
Je moet maar denken, als we eens dwaas en slecht waren, we lieten dat gevoel groeien en ons beheerschen, tot we alles voor 'n oogenblik vergaten en samen weg liepen, dan zouden we, zelfkwellers als we zijn - na 'n dag al verteerd worden door wroeging. Dat leert berusten, niet waar? We willen toch ook niets wat leelijk of slecht is, wel? Daarvoor heb jij me te veel 't mooie leeren zien...
Ja, de ware zondaar ben ik niet - zelfs dàt niet eens compleet!
Gelukkig niet. - En zend Riek nu even bij me, wil je? (Frans knikt en gaat af).
4e Tooneel.
O, wat is 't noodig voor me, dat ie heengaat! (Even later komt Riek binnen).
Frans zei me, dat u me riep.
Ja, kindje, dat is zoo.
U hebt weer gehuild. (Betty knikt). Dit is geen vroolijk huis, is 't wel moeder?
Ik wou eens ernstig met je spreken, lieverd. Ik beschouw e niet meer als 'n kind en dat zul je ook merken.... Ik heb j'n groot verdriet Riek en ik wou, dat jij 't me hielp dragen...
O moeder, zoo graag,... ik wil alles doen!
Ik zal je affectie misschien op een heel zware proef stellen.
Zeg u 't maar, gauw...
Geef me je hand eens, zóó... Er is besloten Riek, dat je naar de kostschool zult gaan.
Naar de kostschool?
Ja...
Wou ù dat? (Betty zwijgt). O ik zie 't al... Papa en Agaath willen het en daarom gebeurt het. (hevig) Hoe leelijk van hen, hoe...
Riek...!
Was dàt uw verdriet? Dat ik weg zou gaan?
Ja...
Er is nog iets...
Stil kindje, vraag niet verder.
U hadt me gezegd, dat ik geen kind meer was en dat ik u helpen moest om uw verdriet te dragen.
Dat is ook zoo, je hebt gelijk. Ik heb nòg 'n verdriet Riek, ik zeg je dit in groot vertrouwen... noch vader noch Agaath weten er van.... en niemand is er schuld aan dan ik alleen - ikzelf heb 't over me gebracht, begrijp je wel?
Ja.
En nu zou je me erg helpen dat verdriet te verlichten, als je dit eigen verdriet van je flink en moedig droeg en er noch vader, noch Agaath iets onvriendelijks over zei.
't Is heel moeilijk wat u me vraagt, ik zou liever alles anders gedaan hebben.
Dat weet ik lieverd, 't is ook heel moeilijk - maar 't zal mij helpen, heusch. Hier niet over klagen, en goed zijn tegen vader, dàt is wat je voor mij kunt doen... Och kindje, weet wel, dat je heengaan me even zwaar zal vallen als jou... Maar nu moeten we 't vooral niet te tragisch opvatten... Denk eens aan de vacanties en al de brieven die we elkaar zullen schrijven.
U schrijft me iedere week?
Vast, misschien wel tweemaal in de week... En vooral als je weg bent, niet te veel aan huis denken,... je verdriet niet koesteren, zul je niet? Erg je best doen om vroolijk te wezen, je leven te genieten met je vriendinnen... wie weet, wat aardige meisjes je er treft...
En iederen dag haal ik 'n schrapje door - ik zie 't papier al... dat is 'n dag minder die me scheidt van de vacantie en van u.
En in de zomervacantie, dat beloof ik je, gaan jij en ik samen 'n veertien dagen naar buiten, wat denk je daarvan schatje?
Zalig, moeder, daar zal ik het heele jaar naar uitzien...
En nu, nu denk je aan je belofte, niet?
Ja, moeder, vast. O lief moedertje-mijn, wat houd ik van u en wat zal ik naar u verlangen. Ik voel 't nu al in me, het verlangen.
5e Tooneel.
Stil kindje, daar komt vader... (v. Roessem komt binnen, Betty gaat naar hem toe). Ik heb 't haar verteld, Hendrik, zij nam 't heel flink op..
Zoo, zoo, dat doet me genoegen. (Betty gaat naar de varandah). Zóó vreeselijk is 't ook niet, wel, beste meid, om naar dat mooie Utrecht te gaan? Agaath vond 't er heerlijk in der tijd. Wie weet hoe plezierig jij het er zult vinden, dan zal 't je nog moeite kosten om thuis te komen... Je zult wel je best doen, niet waar Riek?
Ik zal mijn best doen, om moeder.
Niet 'n beetje ook terwille van mij....?
Ik zal trachten heel goed en vriendelijk tegen u te zijn, terwille van moeder.
Goed kind, goed.
Hebt u me nog iets te zeggen?
Nee, kindje niets. Alleen dat 't mij ook spijten zal je te missen. (Riek gaat heen) (zuchtend). Zij houdt óok niet van me!....
6e Tooneel.
(Agaath komt binnen.)
Ah Aagje ben je daar? Ik heb al lang naar je verlangd....
Ik sprak juist met Frans vader... Hij vroeg me of ik u zeggen wou, dat hij straks al heen gaat... Hij scheen wat onrustig... hij maakt zich nu klaar...
Straks al...?
Ja, Hendrik, ik geloof heusch dat 't verstandig is;... beter, zoowel voor hem als voor ons allen. Hij voelt zich heel gedrukt en heeft daardoor behoefte om alleen te zijn... Hij is ook bang, dat zijn gedruktheid verkeerd op jou en ons allen zal werken.
Zoo..., zoo...! En dus... hier,... thuis kan hij niet blijven... Ik, zijn vader en zuster kunnen hem niet helpen, kunnen niets voor hem zijn...
(op anderen toon) De arme jongen! 't Is goed van hem, dat hij aan ons denkt, dat hij ons niet gedrukt wil maken, niet waar Aag? (tot Betty) Ik had al gedacht, - hij is zoo vertrouwelijk met jou Betty - of 't ook goed zou zijn als jij eens 'n maand lang met hem meeging naar buiten.. 't zou jezelf ook goed kunnen doen...
Nee, beste, dat zou heel verkeerd zijn, dat gaat niet.
Geloof je waarlijk? 't Is me zoo pijnlijk den jongen alleen te weten met zijn zwaarmoedigheid. Als het je niet te veel zou kosten om van ons af te gaan...
Ja, 't zou me te veel kosten,... ik ben er niet sterk genoeg voor, ik zou ook zwaarmoedig worden. (smeekend) Zend me niet weg, Hendrik.
Je wegzenden? Maar vrouwtje, alsof ik dat graag zou doen. Ik heb je zoo noodig, nu al m'n kinderen me gaan verlaten.
Ben ik heusch noodig voor je? Kan ik iets voor je zijn?
Zeker, schatlief, twijfel je daar nog aan? Wat zou er van me worden zonder jou en Agaath. Jij tweeën verlaat me nooit, niet waar?
Nooit vadertje, nooit... en samen zullen we den wolf van u afhouden. (Frans komt binnen, reisvaardig).
U hebt zeker gehoord, dat ik heenga vader, we zullen het afscheid maar niet te lang maken, dat dient nergens toe....
't Is zoo plotseling jongen, ik kan nog niet wennen aan het idee... Waarom wacht je niet tot morgen? Ik begrijp niet die plotselinge haast...
't Is noodig, ik voel me ziek vader... Er is 'n gejaagdheid, 'n onrust in me, die me wegdrijft; (glimlachend) 't is de wolf die me op de hielen zit.
Ook al de wolf? Door reizen zul je hem niet ontvluchten.
O zeker, maak u niet ongerust, - ik heb hem al meer ontvlucht, - dan verliest hij m'n spoor. Over 'n paar weken ben ik weer kalm en normaal. (Zijn vader de hand gevend) Dag vader, het beste nu, tot later...
Je blijft niet te lang weg, niet waar, beste jongen?
Zoo lang als het noodig is, langer niet. Dag Aag, houd je goed (hij kust haar).
Beterschap beste Frans; 't kost me veel, je nu heen te laten gaan. (Betty en Frans drukken elkaar stom de hand).
Maar zoen je moeder toch eens hartelijk, jongen... Ze houdt zooveel van je, dat weet niemand beter dan ik.... (Beiden aarzelen in moeilijke verlegenheid; dan licht Betty haar gezicht naar hem op en hij kust haar wang).
Betty...
Dag...
En nu nog...
Riek kom je even? (Even later komt zij binnen).
Dag Riek, beste zusje... ik moet afscheid van je nemen (hij kust haar hartelijk; zacht) zul je goed zijn voor mama?
Ik beloof 't je... ik ga met je mee, ik breng je de deur uit (beiden gaan heen). (Een kort zwijgen. Betty is naar het raam gegaan om uit te zien, Agaath gaat naar v. Roessem toe).
Ook al weg (hij zucht). O, kinderen, kinderen!... Wat is het huis leeg geworden...! (Agaath slaat haar arm om z'n hals en kust hem vertroostend. Ook Betty, haar smart beheerschend, komt naar hem toe en vat z'n handen. Terwijl zij beiden vertroostend om hem heen staan, valt het scherm).
I.N.A.
- voetnoot1)
- Het recht von vertooning voorbehouden volgens de wet op het Auteursrecht van 28 Juli 1881 (Staatsbl. No. 124).