Bibliographie.
Den Gulden Winckel. Maandschrift voor de boekenvrienden in Groot-Nederland. Onder leiding van F. Smit Kleine. Eerste jaargang. Nos. 1-3. Hollandia Drukkerij, Baarn.
Al wat zich stelt onder de schuts van Vondel, of aan den dichter en zijn tijd herinnert, heeft steeds kans, en in onze dagen van hernieuwde Vondelvereering meer dan ooit, met belangstelling ontvangen te worden. Een goedgevonden reclame is daarom het uithangbord Den Gulden Winckel, dat dienen moet om de boekenvrienden voor dit maandschrift te winnen. Het herinnert aan de verzameling bijschriften bij mythologische en geschiedkundige prenten, door Vondel op verzoek van den dichterboekverkooper Dirck Pietersz Pers opnieuw berijmd en onder den naam ‘Gulden Winckel’ uitgegeven.
Van dit maandschrift zijn nu drie afleveringen verschenen, die gelegenheid geven om te oordeelen over de wijze waarop de heer Smit Kleine zijn taak als leider opvat.
‘Rechtstreeksch verkeer tusschen boekenkenner en boekenvriend, liefde tusschen hen en de voorwerpen hunner minne levendig onderhouden, ziedaar het doel van onzen Winckel’, lezen wij in het eerste nummer. Dat doel zal de leider zeker bereiken wanneer hij, zooals in de verschenen nummers geschiedt, de schrijvers zelf over het ontstaan en de strekking van hunne boeken laat schrijven, anderen hunne herinneringen aan boeken, schrijvers en uitgevers laat te boek stellen, portretten geeft van schrijvers en uitgevers, levende en doode, fragmenten publiceert uit boeken die binnenkort het licht zullen zien, en daaraan een uitvoerigen beredeneerden catalogus van nieuwe boeken in verschillende talen toevoegt. Daar mogen nog bijkomen opstellen en mededeelingen uit de geschiedenis van het boek, wenken en inlichtingen omtrent de inrichting van boekerijen, omtrent het binden van boeken, en zoo meer. De stof behoeft niet te ontbreken.
Liefst zouden wij een tijdschrift als dit van eigenlijke letterkundige critiek zich zien onthouden. Maar waar het zich op dit gebied waagt, daar heeft het goed toe te zien, dat enkel zeer bevoegden hun oordeel zeggen. In dat opzicht hebben de verschenen afleveringen, die voor het overige zooveel goeds en belangrijks bevatten, ons teleurgesteld. Boekbeoordeelingen als die slordig geschrevene en oppervlakkig gedachte critiek op den roman ‘Het kind’ van Jeanne Reyneke (niet Reineke) van Stuwe, als die andere, welke aldus aanvangt: ‘Ik weet niet meer waar ik eens heb gelezen dat - 't was een Franschman die het zei - de kunst om te vervelen is alles te zeggen’, of de aankondiging van een verzenbundel van Albert Samain, hadden niet of niet zóó mogen worden opgenomen. De heer Kleine, wien wij met zijn nieuw maandschrift alles goeds toewenschen, lette wel op, dat hij niet door aan onbevoegden het woord te gunnen, zijn goede voornemens te schande make. Titel verplicht. Zijn tijdschrift worde en blijve een ‘Gulden Winckel’.