De Gids. Jaargang 66
(1902)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 481]
| |
Onze zeemacht.Onze zeemacht, zoo langen tijd in een tijdperk van overgang verkeerende, heeft vooral in het laatste tiental jaren zeer belangrijke hervormingen en veranderingen ondergaan. Met de algemeene toepassing van groot stoomvermogen, van beschermende dekken (horizontaal pantser), van electriciteit, van snelvurend geschut en van automobiele torpedo's kan men zeggen dat het tijdperk van overgang afgesloten is, de nieuwe toestanden volledig ingetreden zijn. Het oogenblik is dus aangebroken om bedaard en zonder vooringenomenheid den nieuwen staat van zaken te overzien, een oordeel uit te spreken over hetgeen wij verkregen hebben en daaraan beschouwingen vast te knoopen, omtrent hetgeen wij in dagen van strijd van onze zeemacht zullen kunnen verwachten. In de volgende bladzijden wensch ik hiertoe eene bescheiden poging te doen, en meer in het bijzonder zal daarbij het oog gevestigd worden op den toestand in Oost-Indië, omdat wij voornamelijk met het oog op onze bezittingen aldaar schepen voor den algemeenen dienst hebben. | |
I.
| |
[pagina 482]
| |
beteekenis op zichzelf is, als omdat het een' aanzienlijken invloed uitoefent op het wel en wee van het personeel. Onze tegenwoordige oorlogsschepen zijn uitsluitend gebouwd voor oorlogsdiensten - schepen en vaartuigen voor auxiliaire diensten bestemd blijven buiten beschouwing, in den engeren en eigenlijken zin van het woord zijn deze geen oorlogsschepen - en men heeft getracht snelheid, offensief vermogen (geschut, torpedo's, ram), bescherming en grootte van het operatieveld zooveel doenlijk tot hun recht te laten komen. Naarmate aan een of meer dezer hoedanigheden de voorrang boven de andere werd toegekend, ontstond een vaartuig van bepaalde soort. Bij het pantserschip komen op den voorgrond offensief vermogen en bescherming, bij den kruiser snelheid en grootte van het operatieveld, bij de torpedoboot is de overwegende hoedanigheid groote snelheid. In het bijzonder bij het ontwerpen van pantserschepen en kruisers moest wegens specifiek Nederlandsche eischen bovendien rekening worden gehouden met diepgang, afmeting en prijs. Oogenschijnlijk zijn de ingenieurs er in geslaagd om te voldoen aan hetgeen van hen werd verlangd. Zij hebben vraagstukken opgelost, welke wegens de vele tegenstrijdigheden zeker zeer buitengewone moeielijkheden opleverden. Men zou dan ook geneigd wezen hun werk als een triomf der technische wetenschappen te beschouwen, wanneer de schepen voldeden aan de eischen welke aan iedere vechtmachine gesteld moeten worden. Groote soliditeit in alle onderdeelen, zoodat op de goede werking van het geheel steeds onvoorwaardelijk vertrouwd mag worden, wanneer de behandeling is toevertrouwd aan bekwaam personeel, mag als zoodanig genoemd worden. Ook zal het wapen zelf het voor de behandeling aangewezen personeel niet geheel of gedeeltelijk buiten gevecht mogen stellen, lang voor dat de strijd daarmede is aangevangen. Dat onze schepen voor den algemeenen dienst ook maar in de verte aan die eischen voldoen, zal wel niet beweerd worden door hen die van nabij daarmede kennis hebben gemaakt. Maar daardoor zijn die schepen dan ook veroordeeld. Niet echter de ingenieurs die de schepen ontworpen en gebouwd hebben. Zij leverden slechts wat gevraagd werd, | |
[pagina 483]
| |
ook door hen die aangewezen zijn de schepen als oorlogswapen te gebruiken. Het streven, de zucht om mede te doen in den algemeenen wedloop, alle nieuwe uitvindingen in toepassing te brengen, dadelijk, overal en op ieder gebied, heeft er toe geleid ook onze oorlogsschepen te nemen tot terrein van proefneming. De eigenlijke bestemming van het oorlogsschip wordt daarbij voorbijgezien, geraakt op den achtergrond. Men tracht slechts moderner te wezen dan anderen, geheel ‘up to date’ van een zuiver technisch standpunt bezien. Nationale ijdelheid, gevaarlijk omdat zij als alle ijdelheid kortzichtig maakt, beheerscht den aanbouw. En dat andere volken schatten verspillen om zich eene meer of minder talrijke ‘moderne’ vloot aan te schaffen, welke een ieder vreest als oorlogswapen te gebruiken, is toch geen reden hetzelfde te doen. Vooral niet waar de omstandigheden, waaronder wij onze schepen voor den algemeenen dienst moeten gebruiken, zoo belangrijk verschillen. Neen! voor dat ijdel vertoon moeten wij niets doen, maar wij moeten verlangen dat het wapen ons niet in den steek laat op het oogenblik dat wij er gebruik van moeten maken. Dit is de eenige logische grondslag ook voor een oorlogsschip, voor eene oorlogsvloot. Met eene vloot welke aan dien eisch voldoet zal men in werkelijkheid ver vooruit wezen. Men zal hierop meer kunnen rekenen, hiermede meer uitvoeren dan met een wapen hetwelk, ondanks de meest zorgvuldige behandeling, ons in tijd van vrede ieder oogenblik (doorloopend?) in den steek laat. Hoe zal dit in gevecht goede diensten kunnen bewijzen? Wie zal dan daarin vertrouwen stellen? En toch in den strijd en niet op tentoonstellingen moeten onze schepen den prijs, de overwinning behalen. Zoo noodig komen zij bij revues achteraan, daar blijkt toch niets van de werkelijke waarde, daar is alles schijn. Bij onze kruisers werd bij het ontwerpen voornamelijk gelet op groote snelheid en tevens op groot operatieveld. Men wenschte eene groote snelheid aan die schepen te geven, niet zoozeer omdat groote snelheid in het algemeen een tactisch voordeel is in gevecht, maar voornamelijk opdat het schip groote afstanden in weinig tijd zou kunnen afleggen | |
[pagina 484]
| |
en opdat het den strijd tegen eenen overmachtigen vijand zou kunnen ontwijken. Duidelijk is het dat snelle verplaatsing voor onze kruisers van veel gewicht kan wezen in tijd van oorlog. Alleen onze bezittingen in Azië toch beslaan één honderdste van de geheele oppervlakte van den aardbol. Maar zal voor het afleggen van groote afstanden in den archipel dan gebruik gemaakt kunnen worden van de groote snelheid der kruisers, welke op den proeftocht ± 20 mijlGa naar voetnoot1) was? Immers neen, want die schepen worden officieel geacht op een eenigszins lang traject niet meer dan 15 mijl te kunnen volhouden. Maar ook dit cijfer is te hoog, de praktijk heeft reeds aangetoond dat 12 mijl vrijwel als een maximum moet worden beschouwd. Ook de voorraad brandstof maakt grootere snelheid gedurende langen tijd onmogelijk of minstens ondoelmatig, want het kolenverbruik per afgelegde mijl neemt boven eene zekere snelheid - bij onze kruisers ± 10 mijl - zoo buiten alle verhouding tot de snelheid toe, dat met aanvullen van den voorraad brandstof meer tijd verloren zou gaan dan door de grootere snelheid was gewonnen, zelfs aannemende dat geen omweg gemaakt behoeft te worden om onmiddellijk kolen te kunnen krijgen; een vrijwel ondenkbaar geval. Daar oorlogsschepen en zeker onze kruisers zonder kolen niets waard zijn, zal men ook slechts een deel van den voorraad brandstof mogen verbruiken, zal men in tijd van oorlog een belangrijk deel in reserve moeten houden | |
[pagina 485]
| |
voor onvoorziene omstandigheden, b.v. eene ontmoeting met den vijand; en wel meer dan éénmaal. Zeker kan snelheid gelegenheid geven een gevecht te ontwijken, maar men bouwt toch geen oorlogsschepen met dat doel. De zwakte van den kruiser, zijn gering offensief vermogen en zijn weinige bescherming tegen vijandelijk vuur, rechtvaardigt het alleen dat in dit verband de snelheid als deugd wordt vermeld. Dit voordeel vervalt echter ook, zoodra de voorraad brandstof niet belangrijk genoeg meer is om het ontwijken langen tijd vol te houden. Waar sprake is van het tactisch voordeel van snelheid, heeft men het oog op de snelheid ten opzichte van die van den vijand, alzoo meer op eene betrekkelijke dan op eene absolute snelheid. Een krachtig schip kan in het gevecht dit voordeel wel missen en toch de meerdere blijven van zijnen tegenstander. Den vijand inhalen zal voor onze oorlogsschepen niet licht noodig wezen. Wanneer de vijand komt als aanvaller, als veroveraar, moet hij ons opzoeken of afwachten. Trouwens wanneer na het inhalen toch de strijd ontweken, van de snelheid van het schip nu in omgekeerde richting gebruik gemaakt moet worden, dan heeft het achtervolgen ook geen beteekenis gehad hoegenaamd. Wordt de groote snelheid onzer kruisers practisch alzoo teruggebracht tot zeer bescheiden afmetingen, daarmede verdwijnen ook de voordeelen, welke aan die snelheid verbonden heeten te zijn, zoodat de nadeelen nu meer op den voorgrond komen, aangezien deze niet langer in meer of mindere mate worden geneutraliseerd. Gebonden aan het gewicht, de waterverplaatsing van het schip en speciaal aan dat gedeelte hetwelk beschikbaar was voor machines met toebehooren, is alles zoo licht mogelijk gemaakt en om zooveel mogelijk voordeel te trekken van de brandstofGa naar voetnoot1) bovendien zeer samengesteld geworden. Dit laatste | |
[pagina 486]
| |
zoowel wegens de steeds terugkeerende uitgaaf voor brandstof als om met den voorraad daarvan eenen zoo groot mogelijken afstand te kunnen afleggen. Een onmiddellijk gevolg van een en ander is, dat gebreken aan de teere en samengestelde hulpwerktuigen, zoowel als aan de hoofdwerktuigen en stoomketels, veelvuldig voorkomen; dat hoogst zelden alles in orde is. Bovendien is het verbruik van brandstof als regel zeer weinig economisch omdat eene goede machine het minste kolenverbruik heeft per indicateur paardenkracht, wanneer zij haar volle vermogen ontwikkelt. Dan toch komt eerst alles tot zijn recht. Een schip, gebouwd om 20 mijlen te loopen, zal dus bij eene vaart van 10 mijl veel meer brandstof verbruiken dan dat zelfde schip, voortbewogen met eene 10 mijlsvaart door machines voor 12 mijl ontworpen. Doorloopend zullen onze kruisers dus onder stoom meer brandstof verbruiken dan eigenlijk noodig is en hierdoor zal het operatieveld verkleind worden, dat toch al niet groot is en niet veroorlooft met groote snelheid te stoomen, wegens het dan absoluut groot verbruik van brandstof, afgescheiden dus van den geregelden aanvoer binnenboord en de krachten van het personeel. Is terwille van groote snelheid en groot operatieveld het offensief vermogen gering, weinig gewicht voor de artillerie beschikbaar geweest, ook de bescherming is gering. Deze bepaalt zich in hoofdzaak tot het pantserdek. Dit dek is echter oorzaak van belangrijke verhooging van temperatuur in de machinekamers, op de stookplaatsen en elders in het schip, speciaal onder dit dek, maar indirect ook op vele plaatsen daarboven. Wegens onvoldoende natuurlijke ventilatie heeft men kunstmatige aangebracht door verschillende werktuigen, die echter plaats innemen, gewicht hebben, stoom (brandstof) verbruiken en ten slotte plaatselijk de temperatuur | |
[pagina 487]
| |
verhoogen. Gelijk effect hebben de afkoelingsmachines en de distilleerwerktuigen die voorzien in de behoefte aan zoet water; drinkwater maar voornamelijk voedingwater voor de stoomketels. Ook de lichtmachines komen de warmte vermeerderen, ofschoon het doel van het electrisch licht gedeeltelijk ook is die in verblijven en werkplaatsen te matigen. En zeker zou de temperatuur hier ook hooger wezen bij andere wijze van verlichting. Deze en andere hulpwerktuigen kosten veel brandstof doorloopend en ook wanneer het schip niet stoomende is verkleinen zij dus het operatieveld. Maar doordat zij veelal of nagenoeg altijd te werk staan, behoeven die hulpwerktuigen veel onderhoud en geven herhaaldelijk aanleiding tot reparaties en voorzieningen van meer of minder langen duur, ook als gevolg van slijtage. In warme klimaten wordt de ijzeren romp van het schip gemiddeld gedurende twaalf uur per etmaal verwarmd door de zon, die geregeld eene aanzienlijke hoogte bereikt, somtijds op den middag in top staat. Het behoeft dan ook niet te verwonderen dat in die streken de aanwijzing van den thermometer in vele deelen van het schip dagelijks de 100o F. overschrijdt, ook wanneer het schip niet stoomende is. In machinekamers en ketelruimen is de temperatuur bijna altijd hoogeren onderstoom worden tientallen graden hoogere aanwijzing geconstateerd. De ventilators voeren tot afkoeling de buitenlucht aan, welke tusschen de keerkringen op een groot deel van den dag een temperatuur heeft van 90 à 100o F., en daarboven. Voor zoover electrische fans worden gebruikt, welke zich bepalen tot het in beweging brengen van de warme lucht, heeft geen daling van den thermometer plaats en de invloed van de temperatuur op het lichaam zal dus wel niet veel wijziging ondergaan, al wordt de warmte door de werking van de fan dragelijker voor het gevoel. Ter wille van groote snelheid en groot operatieveld, verwachtingen welke practisch onvervuld zijn gebleven, heeft men zich bij de kruisers te groote opofferingen getroost wat bewapening en beschermingGa naar voetnoot1) betreft. Het type ‘Koningin | |
[pagina 488]
| |
Regentes’ werd hierom ontworpen. Deze schepen zullen als vechtschip meer waarde hebben, maar toch ook minder geschikt zijn voor den dienst tusschen de keerkringen dan wel gewenscht. Tenminste te oordeelen naar de Piet Hein, van welk type de Koningin Regentes eene vergroote uitgaaf is. Als gevolg, waarschijnlijk van de minder hooge eischen aan de snelheid gesteld, gaven de machines van de Piet Hein minder doorloopend aanleiding tot herstelling dan de kruisers, maar ook hier komen reparaties nog te veelvuldig voor. Ook is het schip even weinig, ja misschien nog minder bewoonbaar tusschen de keerkringen dan de kruisers dit zijn. Intusschen, de Koningin Regentes is grooter en zal misschien blijken beter bewoonbaar te zijn, de verblijven zullen wellicht door betere ventilatie van het schip minder last hebben van te hooge temperatuur, wanneer het schip zich ophoudt in warme streken. Zeker is dit echter niet, want men tracht steeds de bewapening zoo krachtig mogelijk, de kolenberging zoo groot mogelijk, de bescherming zoo afdoend mogelijk te maken, alles in verband met het gegeven totaal gewicht en de beschikbare ruimte. Tot zekere grens zeer rationeel, mits er niet uit volgt dat de ruimte welke voor bewoning beschikbaar blijft een minimum is, aan de verblijven op zichzelf te weinig zorg wordt besteed en zij dikwijls gelegen zijn in de onmiddellijke nabijheid van deelen van het schip, welke om de een of andere reden een verblijf ongeschikt maken als woning. De bemanning aan boord der moderne schepen leeft hierdoor onder de slechtst denkbare hygiënische toestanden en wel speciaal bij verblijf tusschen de keerkringen, waar zelfs de nachten veelal geen beteekenende afkoeling brengen op die schepen. Aan boord van de torpedobooten is dit eveneens het geval, maar deze zijn niet aangewezen voor voortdurende bewoning en daarom is de zaak van minder gewicht. De bemanning zal zelden eenige etmalen achtereen aan boord verblijven. De teere samenstelling dier vaartuigen brengt ook mede dat het voor behoorlijk onderhoud noodig is dat zij niet lang achtereen gebruikt, maar telkens opnieuw geheel nagezien worden. Zij worden meer gereed gehouden voor den dienst, dan dat zij diensten verrichten. | |
[pagina 489]
| |
Aanhoudend en zorgvuldig onderhoud en spaarzaam gebruik zijn ook noodig voor onze pantserschepen en kruisers, wil men eenige zekerheid hebben op een gewild oogenblik onmiddellijk of binnen zeer korten tijd over die schepen volledig te zullen kunnen beschikken. Niet alleen alzoo over de machines welke het schip voortbewegen, maar ook over alle hulpwerktuigen noodig om de vaart tot een maximum op te voerenGa naar voetnoot1), dat zijn onder meer ook de machines voor ventilatie, licht, enz. En het spreekt vanzelf dat ook de stoomketels in zoodanigen staat moeten wezen, dat zij de vereischte hoeveelheid stoom kunnen leveren. De nominale snelheid dier schepen moge van weinig waarde zijn, waar het vast staat dat die snelheid practisch nooit meer bereikt zal worden, het blijft toch noodzakelijk alles aan te wenden wat tot vermeerdering van vaartsnelheid kan bijdragen. Snelheid toch is het eenige wat eenigszins de nadeelen kan vergoeden, welke het schip als oorlogsschip aankleven; die nadeelen zullen ernstiger worden gevoeld in den oorlog naarmate de snelheid meer in gebreke blijft. Beter ware het dan ook die papieren snelheid weg te laten en daarmede ook de nadeelen onafscheidelijk verbonden aan die groote (?) vaart. Men wist dan wat men had. Het zou minder wezen dan men nu denkt te hebben, maar veel meer dan men werkelijk heeft. En wee hun, die in den oorlog berekeningen en plannen maken gebaseerd op eene denkbeeldige vaart van 16 of 20 mijl, terwijl op het critiek oogenblik die vaart zal blijken niet meer dan 12 mijl te wezen! Een deugdelijk onderhoud is niet mogelijk, wanneer men de schepen altijd of te lang achtereen gereed wil hebben voor den dienst in tijd van vrede. Zelfs voor de zooveel eenvoudiger geconstrueerde werktuigen der mailstoomers wordt na iedere reis van ongeveer vier maanden gelegenheid gegeven alles na te zien en in orde te brengen. Dit wordt noodig geacht opdat eene volgende reis zonder gevaar voor groote gebreken zal kunnen worden gedaan, maar voor een oorlogsschip is de zekerheid immers nog veel noodzakelijker. Dringend noodig is het dan ook dat als regel wordt aan- | |
[pagina 490]
| |
genomen dat onze schepen voor den algemeenen dienst na zekeren tijd - als uiterste termijn zou men kunnen beginnen één jaarGa naar voetnoot1) te stellen - op een werf geheel worden nagezien en dan gedurende minstens twee maanden ook niet gereed behoeven te zijn voor den dienst. Thans worden bij herstellingen in Indië in den regel hieraan te veel voorwaarden verbonden van beschikbaarheid, tengevolge waarvan de noodige herstellingen slechts half, dus onvoldoende, of niet geschieden en de geheele gereedheid, zooals die voor een oorlogsschip geeischt moet worden, dus ook niet bereikt wordt. Zeker de schepen zullen, alles te zamen genomen, misschien langer tijd niet voor den gewonen dienst in tijd van vrede gereed wezen dan nu het geval is, maar zij zijn thans in den regel slechts gedeeltelijk gereed en dit is een zeer groot gevaar. Misschien zal men beweren dat er behoefte is aan die schepen voor verschillende diensten. Dit is mogelijk, maar mag geen reden wezen uitsluitend of voornamelijk oorlogsschepen te hebben, die slechts gedeeltelijk geschikt zijn voor de taak waarvoor zij werden gebouwd. Het aantal schepen moet dan vermeerderd worden. Trouwens het mag betwijfeld worden of er in tijd van vrede werkelijk zooveel behoefte is aan de diensten onzer groote oorlogsschepen. Veel te veel toch worden zij gebruikt voor vertoon en maken uitsluitend voor dat doel reizen. Het ware beter met die reizen spaarzamer te wezen en den vrijkomenden tijd te gebruiken om de schepen in orde te maken. Niet de tijd van de reis zelf, deze is veelal kort genoeg. Maar de reis is oorzaak dat eene noodige herstelling wordt uitgesteld of half geschiedt; door de reis wordt de herstelling belet of onderbroken en dit is | |
[pagina 491]
| |
niet te rechtvaardigen. Beter is het dat de schepen in orde zijn, al moet een koning van Siam, een Deensche prins, een Japansch eskader of een Duitsch oorlogsschip te Batavia of elders komende, dan ook de begroeting door een Nederlandsch oorlogsschip missen. Wenscht een bezoeker van onze bezittingen zulk een schip te zien, dan kome hij daar waar het schip zich ophoudt. Niet omgekeerd moet een schip zich naar die plaats begeven. Wanneer die plaats geen oorlogshaven is, heeft die begroeting ook geen zin en in Oost-Indië kan alleen Soerabaija geacht worden eene oorlogshaven te zijn. Dat ijdel vertoon is een groot nadeel voor de gevechtsgereedheid der schepen en deze moest nooit aan dat vertoon ondergeschikt gemaakt worden. Is het noodig dat meer de hand wordt gehouden aan het in orde brengen onzer schepen voor den algemeenen dienst, zoodra zich gebreken voordoen, er zal ook beter gezorgd moeten worden dat de schepen, eenmaal in orde zijnde, zoolang mogelijk in orde blijven. Hiertoe moet alles vermeden worden wat de gevechtsgereedheid noodeloos in gevaar kan brengen. In de eerste plaats zullen hiervoor de periodieke proeven omtrent volle kracht en maximum vermogen behooren te woren nagelaten. Er wordt dan evenals bij de proeftochten vóór de oplevering te veel van ketels en machines gevergd. En het resultaat is als regel niet dat de gewenschte vaart behaald wordt, maar dat het schip na den proeftocht reparatie behoeft, soms eene zeer langdurige; alzoo als onmiddellijk gevolg ophoudt geheel gereed te zijn voor den dienst in tijd van oorlog, tot tijd en wijle er gelegenheid is geweest de ontstane gebreken te herstellen. Men zal beweren dat men dan niet weet of het schip b.v. nog 18 mijl kan loopen. Maar wat heeft men aan die wetenschap? Onderstel het schip loopt op zulk een tocht 18 mijl. Heeft men dan eenige waarborg dat dit de volgende week nog het geval zal wezen? Immers niet de minste, tenminste niet meer dan vóór den proeftocht. Is meerdere of mindere herstelling noodig als gevolg van den proeftocht, dan weet men alleen zeker dat die 18 mijlsvaart voorloopig niet andermaal zal kunnen worden bereikt. En is de gewenschte vaart niet bereikt, wat leert de proeftocht dan? Hoogstens dat het schip in reparatie moet komen of blijven, tenzij men | |
[pagina 492]
| |
tevreden is met het zeer negatief resultaat. Men zal op die groote snelheden onzer schepen nooit mogen rekenen, omdat een klein gebrek, oogenschijnlijk onbeteekenend en dikwijls moeielijk te ontdekken, oorzaak kan wezen van zeer belangrijke vermindering. En waar nu de proeftochten niet alleen het materieel - hieronder zal ik aantoonen, ook het personeel - sloopen, maar dikwijls oorzaak zijn van het ontstaan van gebreken, daar late men die geweldproeven na. Een hardlooper oefent zich wel steeds, maar zal zijne uiterste krachten besparen tot den dag van den wedloop. Immers indien hij anders handelde zou hij reeds overwonnen wezen, buiten gevecht gesteld zijn vóór den gewichtigen dag, precies als onze oorlogsschepen die reeds vleugellam zijn voordat de oorlog nog uitgebroken is. Neen! evenals bij proeftochten vóór de oplevering of na eene groote herstelling, verge men gedurende den tijd dat het schip in dienst is nooit het uiterste van ketels en machines. Men doe het schip nu en dan eene flinke vaart loopen, maar zonder eenige overdrijving en bepale er zich verder toe te hopen dat het schip in critieke oogenblikken de vaart nabij zal komen, waarvoor het ontworpen werd. Practisch zal men dan beter afwezen dan thans en het schip zal langer beschikbaar zijn voor alle diensten. Mogelijk zal na den strijd een ‘breakdown’ in de machinekamer plaats hebben, zooals nu zoo veelvuldig voorkomt bij proeftochten, maar dan heeft het schip zijne diensten gepraesteerd. De tegenwoordige wijze van doen waarborgt niet daartegen, is alleen oorzaak dat een schip in Indië zelden gevechts-gereed is, ondanks vele en langdurige - bijna schreef ik nooit eindigende - reparaties. Schepen met eene berekende snelheid van 14 mijl, practisch te blijken uit eene vaart van 12 mijl, te behalen op eenen proeftocht, onder omstandigheden als hierboven aangegeven, zouden voor onze vloot van meer waarde wezen dan de bestaande pantserschepen en kruisers. De werktuigen zouden solieder en eenvoudiger van samenstelling kunnen wezen, in gewonen dienst bij eene vaart van 10 à 12 mijl zou het kolenverbruik per indicateur paardenkracht minder zijn dan bij de bestaande schepen. Het operatieveld zou hierdoor vergroot worden of de ruimte voor kolenberging kleiner kunnen wezen. Ook op ketels en machines zou bespaard | |
[pagina 493]
| |
worden en niet alleen zou die besparing aan gewicht en ruimte ten goede moeten komen aan bewapening en bescherming, maar ook aan het logies voor de bemanning. Wanneer men den diepgang dan opvoerde tot 60 d.M., waardoor de schepen ook wat grooter konden worden, zonder daarom kostbaarder te wezen dan thans - snelheid maakt kostbaar - dan zou men wellicht schepen kunnen krijgen eenigszins geschikt voor woning van Europeanen tusschen de keerkringen. (Tenminste wanneer het mogelijk is op voldoende wijze ooit het probleem op te lossen één schip te hebben bewoonbaar in de Noordzee en tusschen de keerkringen.) De tegenstander van die schepen moet ook niet te zwaar worden geschat, op de papieren gegevens moet daarbij niet te veel en vooral niet te uitsluitend worden gelet. De snelheid der meeste moderne schepen zal gemiddeld niet beter wezen dan van onze thans bestaande, want ook hun aangegeven vaart is slechts eene rekenwaarde. Ook blijven bij den tegenstander stoomketels, machines, enz. niet altijd nieuw en komen gebreken ook bij hem veelvuldig voor. En de snelheid van zijne vloot zal bepaald worden door die van den slechtsten looper. Als aanvaller - onderstellende dat de vijand schepen brengt in den archipel - zal de vijand misschien zijne beste schepen kunnen uitkiezen, maar hun aantal is beperkt en ook op deze komen tegenvallers voor. Onze schepen zijn door bijzondere omstandigheden een compromis tusschen te veel uiteenloopende eischen, maar ook de zijne zullen veelal schapen wezen met vijf pooten. De bemanning zal physiek krachtiger kunnen wezen, maar, eenmaal tusschen de keerkringen, te meer lijden door de overbevolking, welke op de oorlogsschepen van verschillende vreemde naties wordt aangetroffen. Alvorens van het materieel af te stappen moet ik er nog op wijzen dat ook de finantieele regeling omtrent de zeemacht in Oost-Indië (Koninklijk besluit van den 27n Juli 1896, Staatsblad no. 141) van nadeeligen invloed schijnt te zijn op de gevechtsgereedheid der schepen. Die regeling leidt er toe dat het bedrijf ondergeschikt wordt gemaakt aan de boekhouding. Omtrent in Indië noodig gebleken voorzieningen wordt eerst de toestemming uit den Haag gevraagd, waarschijnlijk | |
[pagina 494]
| |
omdat de uitgaven gedaan zullen worden ten laste der Staatsbegrooting. Weinig kostbare veranderingen, misschien gecompenseerd door eene jaarlijksche besparing van het viervoudig bedrag, worden op deze wijze langen tijd tegengehouden. Aan de goedkeuring gaat dan eene uitgebreide correspondentie vooraf en gedurende dat geschrijf over en wêer komt de zaak niet verder. Niet alleen is deze dus minder goed, maar de uitgaven zijn bovendien noodeloos vergroot, grooter geworden dan noodig ware geweest om de zaak reeds dadelijk in orde te hebben. De boekhouding is misschien onberispelijk; maar wat te zeggen van eene boekhouding die tot zulke dwaasheden voert? Zou die misschien ondanks al het onberispelijke toch niet den naam van slecht te wezen verdienen? Intusschen er moet hier dadelijk bijgevoegd worden dat iedere regeling waarbij bepaalde kosten ten laste van de Staatsbegrooting, andere uitgaven bepaaldelijk ten laste van Indië komen, overeenkomstige gevolgen zal kunnen hebben. De fout ligt in de toepassing en men behoorde niet angstvallig te vragen of zekere uitgaaf gedaan in het belang van Nederland en zijne bezittingen uit den rechter of uit den linker zak betaald zal worden. Bij eene eenigszins ruime opvatting zou de zaak beter gediend wezen en de verdeeling van uitgaven in doorslag vrijwel op hetzelfde neerkomen als thans met veel omslag, veel geschrijf en veel tijdverlies bereikt wordt. Maar hiertoe zou de centralisatiegeest minder groot moeten zijn, de regeering meer vertrouwen behooren te stellen in de officieren en ambtenaren door haar zelf aangesteld en ter vervulling van bepaalde betrekkingen geroepen. | |
II.
| |
[pagina 495]
| |
materieel overwonnen als gevolg van de mindere bekwaamheid of bruikbaarheid van het personeel, waarmede het was bemand. Evenals bij het ‘Materieel’ zal ik hier niet in details treden, doch mij bepalen het gebruik te bespreken dat van het personeel wordt gemaakt aan boord der actieve schepen, speciaal tusschen de keerkringen. Werd er reeds op gewezen dat onze tegenwoordige oorlogsschepen voor den algemeenen dienst zoo weinig geschikt zijn voor bewoning in warme streken, dat de bemanning daar aan boord moest leven onder de slechtst denkbare hygiënische voorwaarden, dan volgt daaruit reeds dat die bemanning door het verblijf aan boord lichamelijk gesloopt wordt. Op de bestaande schepen is hier niet veel aan te veranderen en het blijft de vraag of het mogelijk zal wezen op nieuw aan te bouwen schepen afdoende verbetering aan te brengen. Het staat echter vast dat verbetering mogelijk is, wanneer men den eisch van bewoonbaarheid maar meer tot zijn recht laat komen, hem meer gewicht toekent. Bij andere Europeesche mogendheden kan geen voorbeeld worden genomen, want bij geen enkele - Portugal uitgezonderd, maar Portugeezen zijn bijna kinderen der tropen - zijn de condities voor het Europeesche personeel zoo ongunstig als bij ons. Dat personeel brengt veel minder tijd in warme klimaten door en is daar meestal voor korten (korter) tijd. Het Europeesch personeel der Nederlandsche Zeemacht brengt gemiddeld de helft van den tijd tusschen de keerkringen door, gerekend van het oogenblik dat iemand voor het eerst den Noorderkeerkring passeert tot het tijdstip waarop hij den zeedienst verlaat. Het is dus duidelijk dat bij schepen voor den algemeenen dienst de eisch van bewoonbaarheid hooger moet worden gesteld bij ons dan elders, omdat de mate van de bewoonbaarheid in hare gevolgen voor de Nederlandsche zeemacht van grooter gewicht is. Zal aan de bestaande schepen niet veel te verbeteren wezen in dit opzicht, zeker is het mogelijk den gezondheidstoestand der bemanning te verbeteren en den weerstand tegen de zeer ongunstige invloeden te verhoogen, door schadelijke invloeden niet noodeloos te doen drukken, niet langer en niet meer dan onvermijdelijk is. In deze richting wordt weinig gedaan tijdens het verblijf in Indië. Misschien omdat Indië | |
[pagina 496]
| |
zoo weinig de gevolgen ondervindt, ten minste zoolang het vrede is, van den slechten gezondheidstoestand der Europeanen, van het ontijdig verslijten van de overgroote meerderheid. De zieken sterven of worden teruggezonden en de overigen keeren officieel gezond, maar voor het meerendeel feitelijk verzwakt en uitgeput naar Nederland terug. Het Marinebestuur (in Nederland) moet maar voor vervanging van de eersten zorgen en afwachten wat er terecht komt van de, naar het heet, gezond teruggekeerden. Van het kolossale verloop onder de Europeanen heeft men in Indië geen last; werving, opvoeding, opleiding en nog veel meer gaat buiten Indië om. Maar juist omdat zulks het geval is, moest het Marinebestuur eischen dat er meer zorg werd gedragen voor het personeel tijdelijk afgestaan voor den Indischen dienst. Dat bestuur behoorde er voor te waken dat in Indië maatregelen werden genomen om het aantal lijders aan bloedarmoede, hartkloppingen, malaria, zenuwziekte, algemeene lichaamszwakte, enzoovoort, te beperken. En zulks niet uitsluitend in het belang van den individu, maar in de allereerste plaats in het belang van de bruikbaarheid der zeemacht ook buiten Indië. Want ook hier oefent de zwakte van het personeel - verzwakt door den dienst in Indië - een' zeer ongunstigen invloed uit. Het Marinebestuur behoorde daarbij in de eerste plaats zelf te toonen dat het ernst was met het streven naar verbetering van het physiek gehalte - en hiermede hangt zooveel zamen - van het personeel. Het moest eindelijk inzien dat het te gek is doorloopend in opvoeding en opleiding te hebben een aantal koppen, buiten alle redelijke verhouding staande tot dat in werkelijk actieven dienst. Het moest niet blind willen zijn voor den feitelijken toestand, dat zeer velen te boek blijven loopen als valide, terwijl bij de eerste vermoeiende dienstverrichting zal blijken dat zij zulks in de verte zelfs niet zijn. Wat toch mag men verwachten in tijd van oorlog van de velen, die in tijd van vrede eigenlijk nooit den vollen dienst doen? Waarschijnlijk zullen zij oorzaak wezen dat dan in een minimum van tijd een enorm incompleet ontstaat. En hier is niet sprake van hen die tijdelijk ongesteld of ziek uit Indië teruggekeerd zijn, doch wier volledig herstel na zekeren tijd, desnoods een tweetal jaren, verwacht mag worden, | |
[pagina 497]
| |
maar van degenen voor wie het vast staat dat zij nooit meer geheel geschikt zullen wezen voor de waarneming van hunne betrekking. De militaire dienst ter zee eischt gezonde en krachtige mannen; door dien eisch niet te handhaven daalt de waarde van het oorlogsschip in zeer groote mate, kan het materieel onmogelijk tot zijn recht komen, want bekwaam en volkomen geschikt personeel werd bij ontwerpen, bouwen en uitrusten der schepen ondersteld aanwezig te zullen zijn. In Indië is gewoonlijk 10% of meer der Europeesche bemanning officieel vrij van alle of nagenoeg alle diensten, terwijl er bovendien steeds verscheidenen zijn, die niet dit of niet dat kunnen doen, maar in naam gezond, tenminste niet geregeld onder geneeskundige behandeling zijn. De leeftijd is hoogst zelden de oorzaak van mindere bruikbaarheid, want slechts bij hooge uitzondering is een officier 50, een onderofficier 45, een mindere 40 jaar oud. Maar de zeeman en speciaal hij, die het voorrecht had bij Hr. Ms. zeemacht in Oost-Indië te dienen, is vroeg verouderd, spoedig versleten. Veelal nauwelijks 35 jaar oud, somtijds nog jonger, zijn zij die er uitzien als zestigers. Zelden is tegenwoordig losbandig levensgedrag de oorzaak van dien vroegtijdigen ouderdom. Het aantal mannen dat jaarlijks verplicht is op jeugdigen leeftijd, beneden - en veelal ver beneden - den leeftijd waarop recht verkregen wordt op pensioenGa naar voetnoot1), den zeedienst al dan niet met toekenning van eenig pensioen te verlaten, is zeer groot en zulks ondanks het aantal invalieden, dat mede blijft loopen om dat cijfer niet nog grooter te doen zijn. Van dit laatste zijn de voorschriften der vigeerende pensioenwetten gedeeltelijk ook oorzaak. Voor zoover pensioen, onderstand of gratificatie wordt toegekend drukt dit verloop ook direct de begrooting van marine. Veelal niet lang ten name van den zelfden persoon, want ook bij de gepensionneerden is het verloop - door versterf - zeer groot, maar steeds opnieuw voor opvolgers. Is de physieke toestand van het marinepersoneel treurig | |
[pagina 498]
| |
te noemen, wellicht dat de volgende maatregelen belangrijke verbetering zouden aanbrengen. 1o. Niemand moest voor het volbrengen van het achttiende levensjaar worden aangewezen voor een eenigszins langdurig verblijf tusschen de keerkringen. Alle medici zijn het er over eens, dat het verkeerd is voor een jongmensch in Indië te komen (speciaal om aan boord te leven) in de jaren van krachtigen wasdom. Als grens aan te nemen den twintigjarigen leeftijd zou nog beter wezen. Velen komen thans reeds op zestien- en zeventienjarigen leeftijd in Oost-Indië, uit gebrek aan personeel. 2o. Niemand zou voor een langdurig verblijf tusschen de keerkringen in aanmerking moeten worden gebracht dan na voorafgaand geneeskundig onderzoek. Zulk onderzoek wordt nu niet algemeen toegepast. 3o. Het verblijf tusschen de keerkringen, beter nog de afwezigheid uit Nederland, zou tot hoogstens drie jaar beperkt moeten worden. Het langdurig verblijf zou dan 5 à 10% korter van duur wezen. Geen onbeteekenend verschil, wanneer men er op let hoe zwaar veelal de laatste maanden in Indië wegen. Misschien dat men er geleidelijk toe zou kunnen komen het verblijf tusschen de keerkringen tot twee jaar te beperken. Daarentegen is er weinig tegen, den tegenwoordigen termijn van drie jaar te brengen op vier jaar, voor hen die in Indië geplaatst zijn in eene betrekking aan den wal en dus niet onder de ongunstige conditie verkeeren, van een bij uitstek slecht logies te moeten bewonen. Voor de waarneming van zulk eene betrekking is de termijn van drie jaar ook kort, meer stabiliteit gewenscht. 4o. In Indië behoorden de schepen als regel gestationeerd te zijn op gezonde, nooit zonder noodzaak te verblijven op bekend ongezonde plaatsen als Batavia, Soerabaija en andere. De groote schepen, die voor den algemeenen dienst waarvan sprake is, verblijven nu als regel juist op deze plaatsen. Waarschijnlijk is dit een gevolg van de omstandigheid dat men aan de divisie, waartoe die schepen zijn vereenigd, den naam heeft gegeven van Java-divisie. Die naam bindt de schepen aan Java, ofschoon zij niet speciaal bestemd zijn voor de verdediging van dit eiland. Integendeel, zij werden gebouwd om los van de plaatselijke verdediging, van Java, | |
[pagina 499]
| |
den vijand te bestrijden overal waar hij zich in den archipel mocht vertoonen. Eene geschikte plaats als hoofdstation voor de divisie zou zeker wezen Makasser, meer dan Batavia of Soerabaija gelegen in het midden van den archipel en op korten afstand van Java, waarmede het bovendien door de telegraaf is verbonden. Ook de gelegenheid tot oefening der equipage is daar en in den omtrek gunstig. Op Java is die vooral slecht; daarom wordt nog al eens gebruik gemaakt van de gelegenheid welke Lombok aanbiedt. Maar Makasser is evenver van Lombok verwijderd als Soerabaija en veel dichter bij dan de meer westelijk gelegen plaatsen van Java. 5o. Wanneer een schip te Soerabaija komt op het marine-etablissement (éénmaal per jaar) om de noodige reparaties te verrichten en geheel weder in orde gemaakt te worden, dan moest de equipage debarkeeren, ook omdat dan de schepen volmaakt ongeschikt zijn voor bewoning. Niet om, zooals thans in geval van debarkement geschiedt, te worden gehuisvest in de gebouwen aldaar. Neen, van dien reparatietijd moet gebruik gemaakt worden om aan de geheele Europeesche bemanning, nadat zij ongeveer een jaar onder slechte condities geleefd heeft, gelegenheid te geven in een koel klimaat gezondheid en kracht op te doen voor een volgend embarkement van ongeveer een jaar. Daartoe zouden de noodige inrichtingen gemaakt moeten worden, b.v. te LawangGa naar voetnoot1), voor de bemanning van twee groote schepen (± 600 man). Gedurende het verblijf aldaar zou het doel niet uit het oog verloren mogen worden en voor zoover noodig wel bezigheid verschaft, maar geen vermoeiend werk verricht moeten worden. Men beginne het geheel te beschouwen als reconvalescent en eerst na een langdurig verblijf - wegens buitengewone herstellingen aan het schip zou het verblijf langdurig kunnen worden - zouden vermoeiende exercities, marschen, enz. geoorloofd moeten zijn. Daar het wenschelijk is bij sommige voorzieningen eigen personeel als toezicht te hebben, andere door eigen personeel te laten verrichten, zooals onderhoud van geschut en torpedo's, | |
[pagina 500]
| |
nazien van inventarisgoederen, enz. zou een klein deel der bemanning, b.v. 40 matrozen met enkele onderofficieren en een tweetal officieren benevens eenige stokers met een tweetal machinisten en een officier-machinist te Soerabaija kunnen achterblijven voor hoogstens eene maand. Na verloop van dezen termijn zou dit detachement tot den laatsten man door een ander vervangen behooren te worden en zoo vervolgens. Die menschen zouden niet aan boord moeten logeeren, maar aan den wal en liefst in betere gebouwen dan de thans bestaande. Eene geschikte ruimte is hiervoor op het marine-etablissement gemakkelijk te vinden. Alle werkzaamheden zullen, en gros genomen, door personeel van de werf, tenminste niet door personeel van het schip, moeten geschieden. In het bijzonder de machinisten en stokers mogen daarvoor niet gebruikt worden; niet minder dan anderen zullen zij behoefte hebben aan verblijf in het koele klimaat. De commandant of de eerste officier zal zich nu en dan naar Soerabaija kunnen begeven om op de hoogte te blijven van den stand van zaken, de noodige aanwijzingen te geven en het noodige overleg te plegen met den directeur van het marine-etablissement. Van Lawang uit kan dit gemakkelijk geschieden. De afstand is slechts drie uur sporen en de reis heen en weêr op éénen dag te doen, terwijl men toch voldoende tijd heeft te Soerabaija. 6o. Even als nu moeten de schepen voor een deel inlandsche bemanning krijgen bij aankomst in Oost-Indië. Wat de stokers betreft ter vervanging van Europeanen, maar die vervanging verder doorgevoerd. De Europeanen die van boord gaan vormen de reserve voor het schip en kunnen gebruikt worden op de werf te Soerabaija. Zoolang men niet besluit ook de schepen der Indische militaire marine om de drie jaar naar Nederland te zenden, kan een gedeelte dezer stokers tijdelijk geplaatst worden op die vaartuigen. Die te Soerabaija wonen aan den wal of op het wachtschip, mits dit zoo goed bewoonbaar is als het tegenwoordige en niet overbevolkt. De inlandsche matrozen zijn aanvankelijk bovenrol en nemen de plaatsen in van Europeanen (matrozen en mariniers), naarmate deze uitvallen gedurende het verblijf van het schip in Indië. Zij moeten meerdere bekwaamheid en bruikbaarheid | |
[pagina 501]
| |
hebben dan thans, nu zij aan boord der groote schepen voor niets of nagenoeg nietsGa naar voetnoot1) geschikt zijn. Groot behoeven deze eigenschappen echter niet te wezen omdat zij, tengevolge van bevordering van matrozen en mariniers na afgelegde proef, steeds vervangers zullen wezen van de laagste klassen dier kwaliteiten, waar tenslotte het incompleet zal wezen. Daar de inlandsche vervangers minder logies noodig hebben dan de Europeanen, grootendeels aan het dek leven, zal geleidelijk de conditie van de Europeanen iets gunstiger worden omdat hun aantal afneemt. 7o. Men vermijde zooveel mogelijk in Indië het stoomen met volle kracht of met maximum vermogen. De buitengewoon hooge temperatuur waarbij dan zeer zwaar werk verricht moet worden is moordend voor het personeel. Nog lang daarna blijft de temperatuur in machinekamers en ketelruim - en hierdoor in het geheele schip - buitengewoon hoog. In critieke oogenblikken, wanneer alles op haren en snaren gezet wordt, zullen deze nadeelen zich ook wel voordoen, maar dan is het noodig. Juist om in zulke gevallen het uiterste te kunnen verkrijgen, moet men in tijd van vrede de menschen niet ongeschikt maken om in tijd van oorlog buitengewoon inspannenden arbeid te verrichten. Dat in tijd van oorlog de man sneuvele of physiek ongeschikt worde voor den dienst, in tijd van vrede zij men spaarzaam met het kostbare en moeielijk te krijgen personeel. Oefening onder alle omstandigheden is zeer gewenscht, maar zeer buitengewone inspanning eischende oefeningen doe men in gematigde luchtstreken. Wanneer het in de warmte moet, dan gedurende den nacht alleen. In moeielijke oogenblikken zal de meerdere kracht, het grootere weerstandsvermogen ruim opwegen tegen eenige mindere geoefendheid. En wat geeft die graad van kennis, van geoefendheid, wanneer bij den besten wil de krachten te kort schieten? 8o. De kleeding make men zoo doelmatig mogelijk voor het leven in de warmte aan boord. Zoo is b.v. invoering van de witte jas voor de machinisten en onderofficieren nood- | |
[pagina 502]
| |
zakelijk. Bezwaren zijn hiertegen niet aan te voeren, want kostbaar zal die kleeding voor hen niet wezen; integendeel minder uitgaven vorderen dan thans en bovendien de zindelijkheid zeer bevorderen. Nagenoeg ieder Europeaan in Indië is in het wit gekleed, gedurende den tijd dat de zon aan den hemel staat. Alleen de Europeaan aan boord der oorlogsschepen, dat is hij die in de meest ongunstige conditie verkeert ten opzichte van de warmte, maakt eene uitzondering.
Tegen enkele der bovengenoemde punten zal aangevoerd worden dat de toepassing veel geldGa naar voetnoot1) zal kosten. Dit is mogelijk, maar niet waarschijnlijk. In ieder geval is het de weg om iets van onze schepen in Indië te mogen verwachten in tijd van oorlog. Met eene physiek zwakke en wegens verblijf in de hospitalen bovendien veelal onvoldoend talrijke bemanning, zal men in critieke tijden slechts teleurstelling ondervinden. Het is dus noodzakelijk te zorgen dat de menschen geheel valide zijn. Hun goede wil is alleen niet voldoende en,..... de wil is ook al weinig krachtig bij physiek zwakken. Een krachtige wil huist in den regel alleen in een gezond lichaam. Zullen de aangegeven maatregelen genomen moeten worden om de overige uitgaven tot hun recht te laten komen, het geld hiervoor uitgegeven niet te maken tot weggeworpen geld, het is best mogelijk dat de uitgaven zullen blijken feitelijk eene bezuiniging te zijn. Directe uitgaven zullen gedaan moeten worden; maar zullen deze niet ruim worden vergoed door besparing op andere punten? Immers het buitengewoon groot verloop is oorzaak dat veel meer personeel opgevoed, opgeleid en geoefend moet worden dan anders noodig zou wezen voor het verkrijgen en behouden van een zoo weinig talrijk personeel als dat onzer zeemacht. | |
III.Werd er hierboven gewezen op de zeer ongunstige hygiënische | |
[pagina 503]
| |
voorwaarden waaronder speciaal de bemanning der groote schepen in Indië dient en hoe daarin verbetering gebracht kan worden, nog een gewichtig punt eischt bespreking omdat het eveneens oorzaak is dat veel te weinig nut van het personeel wordt getrokken, in oorlogstijd veel minder daarop gerekend zal kunnen worden dan wenschelijk is en bij doelmatig gebruik ook geoorloofd zal wezen. Bedoeld wordt de weinige stabiliteit van het personeel, de altijddurende verwisseling zonder dat deze noodzakelijk is. Die aanhoudende verwisseling is een vloek voor de gevechtsgereedheid onzer oorlogsschepen. Wanneer men bedenkt dat het niet voldoende is dat het materieel in orde zij maar dat het ook bemand moet wezen met, behandeld moet worden door zooveel mogelijk bekwaam personeel, dan is het duidelijk dat die gereedheid niet te bereiken is, niet verwacht worden mag zelfs, zoolang op een schip van ± 300 koppen, jaarlijks 600 à 800 menschen dienen. Hoewel in regeeringsstukken herhaaldelijk wordt gewezen op de noodzakelijkheid om de bemanning van een schip zoo min mogelijk te verwisselen, is er tot op heden van stabiliteit in werkelijkheid geen sprake. In een jaar, soms binnen 3 maanden, treft men op één schip achtereenvolgens drie of meer Commandanten en evenveel eerste officieren aan en zoo gaat het door in alle rangen en kwaliteiten. Hoe kan het mogelijk wezen dat onder zulke condities een schip ooit een goed bestuurd en goed geoefend geheel wordt, dat in den oorlog op een maximum resultaat gerekend mag worden. Een ieder, eenigszins op de hoogte van de vele eischen welke tegenwoordig gesteld moeten worden, zal inzien dat dit eene onmogelijkheid is, dat geen bevredigend resultaat verwacht mag worden. Wat zou er terecht komen van eene industrieele inrichrichting - en met eene zeer groote industrieele inrichting, bestemd nog wel om onder buitengewoon moeielijke omstandigheden te werken, mag een oorlogsschip, eene oorlogsvloot tegenwoordig zeker vergeleken worden - indien in den loop van een jaar nagenoeg het geheele personeel met inbegrip van den directeur en zijn staf een of meermalen werd omgewisseld. Een ieder zou zulk een toestand veroordeelen. Toch bestaat hij bij onze zeemacht zonder noodzaak. Onnoodig omdat hoofdzakelijk, zoo niet uitsluitend, sleur en | |
[pagina 504]
| |
gemis aan vooruitziendheid de oorzaken van dien vicieusen toestand zijn. En dat hij vicieus is, allerlei nadeelige gevolgen heeft en ten slotte de gevechtsgereedheid van schip en bemanning altijd veel te wenschen moet overlaten, zal reeds blijken uit het wijzen op enkele dier gevolgen. De groote wisseling van personeel maakt dat niemand die aan boord van een schip komt, een redelijken grond heeft om te onderstellen dat hij daar langen tijd zal blijven. Immers zelfs voor commandanten en eerste officieren komt het nog voor dat zij gedurende een driejarig verblijf in Oost-Indië op negen verschillende schepen dienen. Waar zoo weinig ernstig gewaakt wordt voor stabiliteit bij hen die eenen overwegenden invloed op het geheel zullen hebben, behoeft niet gevraagd te worden hoe de wisselingen van het overige deel der bemanning geschieden. Een eerste gevolg is dat menigeen zijn verblijf aan boord van een bepaald schip beschouwt als iets dat wel niet lang zal duren en van den aanvang af dienovereenkomstig handelt. Dat is verkeerd, maar tevens zeer verklaarbaar. Immers hoe ontmoedigend is het niet ergens mede bezig te zijn en dan plotseling dat werk te moeten laten liggen, om weêr met een ander te beginnen, dat men ook al niet zal afmaken. Er is eene groote mate van wilskracht en plichtsbesef noodig - en het Indisch klimaat kweekt die karakter-eigenschappen niet precies aan - om telkens weêr met frisschen moed te beginnen. De behoefte aan stabiliteit om deze reden wordt dan ook zoo gevoeld, dat bij vele auxiliaire diensten stabiliteit gevonden wordt, men terwille dier stabiliteit sommige diensten heeft losgemaakt van alle wisseling, door de personen in die diensten geplaatst permanent te handhaven, bv. bij loodswezen, hydrographie, enz. Alleen op de actieve oorlogsschepen, doel en dus hoofdzaak van alles, bemerkt men niets van stabiliteit. Zou critiek hier verder misschien overbodig wezen? Veel tijd en veel studie wordt er vereischt om aan boord van de nieuwere schepen geheel thuis te geraken en te weten hoe de dienst aan boord van een bepaald schip zich heeft moeten voegen of wijzigen naar plaatselijke omstandigheden en persoonlijke opvattingen van een der vele gezaghebbenden. Allicht zijn daar eenige maanden voor noodig, maar..... | |
[pagina 505]
| |
dikwijls blijft men niet eens zoo lang aan boord, officieren zoomin als onderofficieren en minderen. Het gevolg is dat menigeen niet op de hoogte is van hetgeen hij onder verschillende omstandigheden zal kunnen doen, alleen aan boord thuisgeraakt voor zoover routine in tijd van vrede hem dit maakt. En dat zijne bruikbaarheid niet verder gaat zal zijnen meerderen als regel niet blijken, door toevallige omstandigheden komt zulks eerst aan het licht. En ook de man zelf zal het eerst dan ontdekken; men is toch in den regel niet juist op de hoogte van de kennis welke men mist. Zelfs de ijverigste ondervindt nog herhaaldelijk, dat er voor hem geheimen aan boord zijn, welke hij toch in zijne betrekking behoorde te weten. Alleen ervaring kan in dat gemis geleidelijk verbetering brengen, maar de meesten hebben geen tijd, dus geen gelegenheid veel ervaring op te doen. Zij zijn, van den hoogste tot den laagste, telkens weder nieuweling. Nu zijn er wel vele zaken dezelfde, maar ook de verschillen zijn vele; zelfs op schepen van één type. En die verschillen kunnen op de behandeling, bij het gebruik van het schip van zeer groot, ja van overwegend belang zijn. Het is dan ook absurd te beweren, dat iemand na korten tijd aan boord van een schip geweest te zijn, berekend kan wezen voor zijne taak, wel te verstaan ten volle berekend. En dit geldt zelfs voor vele minderen, stellig voor alle officieren en de meeste onderofficieren. Dank zij de aanhoudende wisseling leeren de menschen elkaar niet kennen en dus ook niet waardeeren. Wederzijdsch vertrouwen tusschen meerderen en minderen, speciaal in critieke oogenblikken zoo noodzakelijk voor eenen goeden gang van zaken, is dan ook uitgesloten, kan slechts bij uitzondering voorkomen. In het bijzonder voor de zwakkeren (in gedrag, ijver, bekwaamheid, physieke geschiktheid, enz.) is dit een groot nadeel. Het duurt voor hen soms zoo lang alvorens zij - op een bepaald schip - aanlanden op de plaats waar zij het werk doen waarvoor zij het meest geschikt zijn, waarin zij den meesten lust hebben. Toch zal wel niemand tegenspreken, dat het wenschelijk is ieder man zoo te gebruiken dat hij het meest tot zijn recht komt en zeker is dit ook op gedrag en ijver van den betrokken persoon van | |
[pagina 506]
| |
grooten invloed. Dat zulks zoo is, blijkt ook aan boord herhaaldelijk. Menschen over wie altijd geklaagd werd, die steeds opnieuw zich schuldig maakten aan tekortkomingen, veranderen plotseling. Zij zijn aan boord thuis geraakt, hebben zich leeren schikken in dingen welke hun persoonlijk onaangenaam waren, zijn terechtgekomen in eene min of meer speciale betrekking - deze zijn er tegenwoordig aan boord haast evenveel als er menschen zijn - welke hun bevalt en van nu af houden alle klachten over hen op. Bij iedere overplaatsing hebben zij echter op nieuw een' moeielijken tijd door te maken en hoe sneller deze op elkaar volgen, hoe grooter de kans dat zoo iemand eindigt met voor niets meer te gebruiken te zijn. Zij worden de ontevredenen, die eenen verderfelijken invloed uitoefenen op hunne omgeving. Zij klagen, en van hun standpunt tot zekere grens terecht, dat niemand zich aan hen gelegen laat liggen. Maar hoe is het ook mogelijk de belangen te behartigen van de menschen die men niet kent? Immers persoonlijke bekendheid is daartoe noodig, want nevens belangen welke allen van eene bepaalde rubriek gemeen hebben, heeft ieder nog zijne zeer speciale wenschen en belangen. En hoe meer ook hiermede rekening wordt gehouden, des te beter voor den dienst in het algemeen, deze en de menschen profiteeren daarvan gelijktijdig en de laatsten worden aan den zeedienst verbonden, wat juist wegens het groote verloop zoo gewenscht is. Bovendien vinden menschen eenen nuttigen werkkring, die anders later wellicht een last worden voor de gemeenschap. Een noodzakelijk maar zeer ongewenscht gevolg van de eindelooze wisseling van bemanning is niet alleen dat de menschen noch het schip noch de andere menschen voldoende leeren kennen, maar dat ook voldoende oefening eigenlijk onmogelijk is. En aangezien alleen eene goed geoefende bemanning het oorlogsschip als wapen tot zijn recht kan laten komen, zal dit succes nooit bereikt worden. Ter wille van de nieuw aangekomenen treedt individueele oefening steeds weêr op den voorgrond, komt men eigenlijk nooit verder, of hebben, algemeene oefeningen plaats zonder voldoende voorbereiding, ten minste onvoldoende om met recht goede resultaten te kunnen verwachten. Door het systeem - is het een systeem? - dat thans wordt gevolgd, krijgt | |
[pagina 507]
| |
iedereen wel is waar overal eene zekere mate van bekendheid, maar de overgroote meerderheid is nergens op de hoogte van hare taak. Alles te zamen genomen zijn de eindelooze overplaatsingen een bron van ontevredenheid, van gemis aan belangstelling in schip en bemanning en van den dienst bij de zeemacht in het algemeen. Dat onder die omstandigheden menigeen zich spoediger en gemakkelijker van zijne taak afmaakt dan hij anders zou doen, is duidelijk. Even duidelijk, dat de gevechtsgereedheid van het oorlogschip en hierdoor van de vloot, minder is dan zij kon en behoorde te zijn en dat ten slotte niemand aan boord in billijkheid aansprakelijk mag worden gesteld voor dien hoogst onbevredigenden stand van zaken. Wil men recht hebben te vertrouwen op onze oorlogsschepen, dan moet die toestand veranderen, dan moet voor die eindelooze wisseling groote stabiliteit in de plaats komen. En gelukkig is dit mogelijk. Er behoeft slechts gebroken te worden met den sleur en verder gezien te worden dan tot den dag van morgen. Men moet niet leven bij den dag, maar bij indienststelling van een schip of bij het gereedmaken van dit schip voor eene nieuwe bestemming op den voorgrond stellen dat de bemanning intact zal moeten blijven voor zoover zulks maar eenigszins mogelijk is. Dit in toepassing brengende zal het aantal overplaatsingen met 85%, misschien met 95% verminderen, zal een schip na eene afwezigheid van drie jaar binnenvallen met de bemanning waarmede het uitging, met menschen die al dien tijd aan boord waren, hart hadden voor het schip en medewerkten om van het geheel een goed oorlogsschip te maken, hierbij aannemende, dat gedurende het verblijf in Oost-Indië gezorgd is voor de gezondheid der bemanning, in den geest als boven werd aangegeven. Wat de sleur aangaat, moet gebroken worden met het verderfelijk begrip, dat de een bevoorrecht moet worden boven den ander, omdat hij hooger in de ranglijst staat; zoowel bij officieren als onderofficieren is dit een bron voor aanhoudende wisseling. Thans geeft het vertrek van B uit Indië aanleiding hem door C te vervangen, in wiens plaats dan D komt, terwijl de juist in Indië aangekomen E als vervanger | |
[pagina 508]
| |
van D wordt aangewezen in plaats van als vervanger van den vertrekkenden B. Komt nu iets later A in Indië dan gaan C en D wêer terug naar hun vorige plaats, terwijl E wêer een ander gaat verdringen en dit alles om A de plaats te geven vroeger door B ingenomen. Het is op deze manier een eindeloos chassez-croisez. Waar finantieele verschillen geen aanleiding tot de verplaatsing zijn, kent de sleur nog grooter schip, beter logies, aangenamer station, enz. Zeer wenschelijk is het dat de bezoldiging geen verband houde met de plaatsing, enkel gebaseerd zij op rang en ancienniteit en, eenmaal die gelijkheid aanwezig zijnde, behoorden de andere factoren buiten beschouwing te blijven, tenminste nooit aanleiding te geven tot verplaatsing, tenzij in het belang van den dienst. Bij gelijktijdige plaatsing van verschillende personen kan er zonder bezwaar rekening mede worden gehouden, maar overigens zie men alleen toe dat een ieder worde geplaatst overeenkomstig zijnen rang, - of daarboven, maar dan ook met de bedoeling hem te handhaven, zelfs al blijft bevordering langer uit dan verwacht werd. De sleur eischt ook dat zooveel mogelijk de aanwezige bemanning overeenkomt met de bemanningslijst. Die bemanningslijst is echter slechts een punt van uitgang, een gemiddelde. Een schip is niet beter bemand met 3 sergeant-konstabels en 3 korporaal-konstabels, dan met 2 sergeanten en 4 korporaals van die kwaliteit. Niet beter bemand met 24 matrozen der 1e kl. en 36 matrozen der 2e kl. dan met 20 matrozen der 1e kl. en 40 der 2e kl. Toch zijn tijdelijke of toevallige verschillen met die vastgestelde bemanning een bron van verplaatsing, heden van A naar B, de volgende week terug van B naar A. Dit angstvallig vasthouden aan cijfers is verkeerd, omdat het wel nadeelen maar geen enkel voordeel medebrengt. Bij eene zelfde kwaliteit beteekent het verschil in rang tot zekere grens niet anders dan een positief verschil in bezoldiging, maar geen meerdere kennis of geschiktheid voor de betrekking. Immers, om bij het gegeven voorbeeld te blijven, onder die sergeant-konstabels kunnen zwakke, onder de korporaals uitstekende elementen wezen. De laatsten kunnen ook geëxamineerd wezen voor den hoogeren rang en alleen wegens gemis aan vacature nog niet bevorderd zijn. En in hunnen dienst aan boord bestaat feitelijk geen verschil; | |
[pagina 509]
| |
alleen wordt van den sergeant meerdere kennis verwacht, welk surplus misschien echter juist bij den korporaal is te vinden. Gelijke redeneering geldt voor de meeste onderofficieren en ook voor de matrozen en mariniers. Het is echter duidelijk dat die verschillen niet iedere denkbare afmeting mogen aannemen. Zij zullen echter zelden belangrijk worden, wanneer aanvankelijk de bemanning met zorg is samengesteld, rekening is gehouden met de bemanningslijst in dien geest, dat eerst na eenigen tijd door bevordering de aangegeven cijfers in werkelijkheid zullen worden bereikt. Door overlijden of ernstige ziekte zullen er wel eens verwisselingen noodig wezen, omdat niet altijd aanvulling of vervanging in de bemanning zelf zal kunnen worden gevonden, wanneer iemand uitvalt. Ook wettelijke en andere voorschriften kunnen daartoe verplichten, evenzeer als bijzondere omstandigheden. Geheel verdwijnen zullen de overplaatsingen dus niet, maar de vermindering kan zoo aanzienlijk wezen dat eene overplaatsing eene uitzondering wordt. Bij de samenstelling der bemanning moet er daartoe slechts op gerekend worden, dat gedurende den vermoedelijken duur der reis (een verblijf in Oost-Indië inbegrepen) niemand tengevolge van bevordering het schip zal moeten verlaten. Met eenigen goeden wil kan dit best, en eene kleine misrekening behoeft ook al geen overwegend bezwaar te wezen. Wordt iemand iets spoediger bevorderd dan aanvankelijk verwacht was, dan is er als regel ook geen bezwaar dat hij in den nieuwen rang nog eenige weken of maanden zijnen vroegeren dienst blijft doen, wanneer er geen vacature in den nieuw verkregen rang aan boord is. Zoo iemand is toch niet in eens een ander persoon geworden en hij kan met het hoogere tractement in die oude omgeving dus zonder bezwaar nog eenigen tijd dezelfde diensten blijven doen, wanneer het belang van den dienst zulks medebrengt. Natuurlijk moet het naar Nederland terugkeeren van eenig schip ook niet tengevolge hebben dat daar op geplaatst worden, zij die het langst in Indië zijn. Thans valt dit veelal zamen met eene totale verwisseling van bemanning, dikwijls wegens betrekkelijk korte verschillen van verblijf in Indië. Keert een schip b.v. na een tweejarig verblijf in Indië naar Nederland terug, dan is de bemanning eenvoudig zooveel korter | |
[pagina 510]
| |
in Indië en dit behoeft het verblijf van anderen niet te doen stijgen boven den eenmaal voor allen als uiterste grens gestelden termijn. Ook dan moet als regel gelden dat schip en bemanning één onverbreekbaar geheel vormen, omdat alleen dan een modern oorlogsschip in werkelijkheid een oorlogsschip kan wezen. Wanneer zal deze axioma ook in de praktijk worden gehuldigd? Het is duidelijk dat op thuisvarende schepen de plaatsen, gedurende het verblijf in Oost-Indië opengevallen, kunnen worden aangevuld door een deel van hen die aan den wal geplaatst zijn geweest of aan boord van niet terugkeerende schepen der Indische Militaire Marine, of met particuliere gelegenheid in Indië zijn gekomen; in het algemeen zij die niet met hun schip kunnen terugkeeren. | |
IV.Met een enkel woord moet nu nog gesproken worden over het weinige nut dat in het algemeen wordt getrokken van de kennis en ervaring der officieren (van de ouderen in het bijzonder) en van hunne karakter-eigenschappen. In alle beschaafde landen neemt de inmenging en invloed van de administratie op ieder gebied steeds grootere afmetingen aan. Veel is hier voor te zeggen, in het bijzonder waar het betreft organisatie en regelmatig beheer. De keerzijde van de medaille is echter dat de inmenging zoo gemakkelijk ontaardt in bemoeizucht. Vooral verkeerd, ja nadeelig is deze daar waar wellicht eenmaal zooveel van het initiatief, van de doortastendheid en voortvarendheid, van de ervaring en het zelfvertrouwen gevorderd zal worden van hen, die juist onder de moeielijkste omstandigheden geroepen zullen wezen geheel zelfstandig op te treden. Ontegenzeggelijk behoort bij de Regeering de organisatie en moet ook zij aangeven in welken zin gehandeld en gewerkt moet worden. Moeielijk is het echter met juistheid de grens aan te geven, waartoe met dit laatste moet worden gegaan, maar stellig behoort de Regeering te waken dat die inmenging niet te ver ga; zij wachte zich te veel in details te treden. Zij moet geen instructies en voorschriften geven berekend voor het peil van bruikbaarheid van den minst geschikte, of liever: | |
[pagina 511]
| |
zij zorge dat die minst geschikte nog zeer geschikt zij. De Regeering stelle hooge eischen voordat zij iemand geschikt oordeelt voor zelfstandige en gewichtige betrekkingen, hem bevordert tot eenen hoogen rang. Door anders te handelen, alles te regelen naar de bruikbaarheid van den minst (lees: zeer weinig) geschikte, komen de karakter-eigenschappen van de meer en meest geschikten niet alleen niet tot hun recht, maar zullen in waarde achteruitgaan. En men telle den invloed van te groote centralisatie voor de gevechtsgereedheid van eene vloot, een schip, niet te licht. Het is toch een feit: het gevolg van al dat papier is dat velen meenen dat, ten minste handelen alsof, alles in orde is, wanneer de papieren maar kloppen. Op die wijze wordt, ook daar waar het bedrijf wordt uitgeoefend, de voorrang gegeven aan de boekhouding. De feitelijke toestand wordt bijzaak, niet het essentieele van eenig op papier behandeld onderwerp. Alles bestaat, leeft en handelt ten behoeve der administratie, ja dikwijls schijnt het dat niet wordt beseft dat hierdoor de rollen volkomen worden omgewisseld, dat men verwacht dat de alwetende en onfeilbare administratie ook in ernstige en moeielijke oogenblikken alles in orde zal weten te brengen met karrenvrachten papier, gedoopt in eene zee van inkt. Waar het eene militaire marine geldt is het kweeken van zulke verwachtingen hoogst gevaarlijk, omdat de ondeugdelijkheid van het systeem plotseling zal blijken, daar niet tijdig gewaarschuwd wordt dat men op een' verkeerden weg is. In tijd van oorlog worden verkeerde toestanden proefondervindelijk bewezen, doordat hunne gevolgen zich in hunnen geheelen omvang toonen, misschien door een volslagen débacle. Vele commissies zullen na zulk eene ontknooping een aantal verslagen kunnen indienen, een aantal nota's zullen daarbij worden gevoegd en men zal uit al die papieren trachten te bewijzen, dat door de minder juiste rapporten van A. de toestanden niet nauwkeurig bekend waren; dat door de onvoldoende zorg van B. niet naar behooren was gehandeld; dat de weinige doortastendheid van C. oorzaak is geweest, dat op een gegeven oogenblik niet flink en doelmatig werd opgetreden, enzoovoort. Redenen genoeg zullen worden aangevoerd om het gebeurde te verklaren, maar dit wordt daarmede niet | |
[pagina 512]
| |
ongedaan gemaakt. Wel zal men dan mogen vragen of er veel reden was van A. steeds volmaakt ware rapporten te verwachten, waar meermalen de indruk werd verkregen dat deze weinig welwillend waren ontvangen, of veel zorg van B. verwacht mocht worden, waar de administratie steeds voor alles heette te zorgen, of doortastend handelen van C. te wachten was, waar zijne taak steeds was, ontvangen instructies slaafs na te komen. Waar in tijd van oorlog zooveel gevorderd zal worden van het initiatief en van de karakter-eigenschappen van de bemanning onzer oorlogsschepen, zooveel van die eigenschappen zal afhangen, daar is het noodig die deugden aan te kweeken, inplaats van ze geleidelijk te vernietigen. Men breke met eene inmenging in ondergeschikte zaken, welke oorzaak is dat ook de militaire autoriteiten van hoogeren en minderen rang veelal afdalen in, zich te veel bemoeien met het werk hunner ondergeschikten, hun dit uit de hand nemen. Het wantrouwen in hen gesteld wordt alzoo op overeenkomstige wijze op de ondergeschikten overgedragen en dat terwijl wederzijdsch vertrouwen de kracht moet uitmaken van iedere militaire macht. Neen! het bestuur der marine (zoowel in den Haag als te Batavia) herzie zichzelf. Het stelle vertrouwen en verwachte dit wederkeerig - het wantrouwen is zeer ten nadeele van den goeden gang van zaken thans ook wederkeerig -; opvoedende kracht behoort van dat bestuur uit te gaan, niet een kracht welke alle initiatief en zelfvertrouwen doodt of verlamt. Bedoeld bestuur organiseere, geve den geest aan waarin gewerkt moet worden en zoeke een waarborg, dat dienovereenkomstig gehandeld zal worden in de eischen welke het aan de mannen van de daad stelt. Het verwijdere hiertoe, zonder aanzien des persoons en zonder overwegingen van anderen aard, hen die niet of niet meer geschikt zijn, benoeme niet hen die geen voldoenden waarborg geven dat gehandeld zal worden zooals het bestuur noodig oordeelt. Maar het kweeke tevens zelfstandigheid, wilskracht en zelfvertrouwen, opdat onze vloot, onze schepen, in tijd van oorlog niet in gebreke blijven wegens gemis van die eigenschappen bij de bemanning. Het kan niet genoeg herhaald worden dat de overwinning zal wezen aan die zijde waar, nevens eene zekere | |
[pagina 513]
| |
mate van kennis, bekwaamheid en plichtbesef, die karaktereigenschappen het meest ontwikkeld, in de grootste mate aanwezig zijn.
Evenmin als de schrijver zal de aandachtige lezer in den waan verkeeren dat alle hierboven geschetste bezwaren van den tegenwoordigen toestand geheel zijn weg te nemen. Zoo zullen aan ieder te bouwen oorlogsschip gebreken kleven, en een verblijf te verschaffen aan de bemanning, dat evenzeer voldoet in warmte als in koude, zal wel tot de onmogelijkheden behooren. Maar het hier medegedeelde zal de overtuiging kunnen vestigen, dat veel gedaan kan worden om de nadeelige gevolgen minder ernstig te doen zijn; dat het mogelijk is onze schepen veel strijdvaardiger te maken; dat meer dan tot nu toe gezorgd moet worden voor het physiek en moreel gehalte van de bemanning.
Soerabaija. J.P. van Rossum. |
|