De Gids. Jaargang 66
(1902)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 443]
| |||||||
Eene quarantaine op les iles du frioul.Zaterdag 14 September 1901.In zee. Om vier uur zijn wij met heerlijk weer uit de haven der Joliette van Marseille weggevaren om de XIIIde Croisière van de ‘Revue Générale des Sciences Pures et Appliquées’ te ondernemen. Na de eerste drukte bij het afvaren, verzamelden de passagiers zich op het dek, en kon men nagaan wie aan boord waren. Wij zagen tal van oude bekenden van de vorige croisière naar Sicilië. De minister uit het kabinet Hanotaux is er weer met zijnen geheelen kring, waaronder ook de gewichtige, alwetende ‘Krent’.Ga naar voetnoot1) De zéér levenslustige jonge Belg heeft dezen keer zijn vader bij zich, en moet dus van tijd tot tijd ernstig doen; de oude heer uit Rijssel, die nog niet één enkele croisière verzuimd had, was ook weer op het appèl, en telkens was het een vriendelijk wederzien, ook al herinnerde men zich elkaars namen niet meer. Er waren ten minste wel vijf en twintig oud-gasten aan boord. Dr. Louis Olivier, docteur ès sciences, de directeur der Revue, en zijn alles doende, overal tegelijk zijnde secretaris Marius Perrin, beijverden zich ieder te begroeten en zooveel mogelijk inlichtingen over het verblijf aan boord te geven. En dat was wel noodig; want ondanks goede maatregelen van orde bij het inschepen was het toch bijna ondoenlijk aan alle menschen en alle koffers tegelijk eene goede plaats aan te wijzen. | |||||||
[pagina 444]
| |||||||
De ‘Sénégal’, is een van de oudere booten van de Messageries Maritimes, toch nog een vrij goed schip, ter grootte van de gemiddelde booten der Maatschappij ‘Nederland’, 125 meter lang. Het schip is goed vol; het lijkt soms wel een mierennest. Behalve de equipage en bediening, te zamen 127 man, zijn er 174 toeristen aan boord: een twintigtal Belgen, vijf Hollanders, één Duitscher en verder allen Franschen. Het gezelschap kan over het algemeen zeer uitgelezen worden genoemd. Achttien medici zijn aan boord, waaronder mannen van Europeesche vermaardheid, professoren van de Sorbonne, leden van gerechtshoven, een president van eene rechtbank te Parijs, staatsambtenaren uit alle rangen, ja zelfs ‘Immortels’ waren vertegenwoordigd; verscheidene zeer bekende Fransche namen hoorde men noemen. Men ziet merkwaardige typen. Een bekend Parijsch schilder is van den eersten dag af steeds in khaki gekleed, waarover een lange pijjekker; op zijn hoofd een zwart zijden dames-kapothoed met keelbanden, in een punt naar boven staande, één lijn vormende met zijn scherpen, zwart-grijzen Henri IV, nijdig naar beneden uitstaande; zijn groote gebogen neus en zeer levendige oogen, overschaduwd door dikke, borstelige wenkbrauwen, vormen een komisch maar karakteristiek geheel, ondanks het harige gelijkende op een Dante-kop, zoodat hij ook met den naam van Dante wordt betiteld. Een raadsheer uit een der hoven van Zuid-Frankrijk leidt met groote zorgzaamheid zijn blinden zoon. Voor boekwinkels is in den laatsten tijd uitgestald een beeltenis van Christus, met een lijdend, donker gezicht, dunnen zwarten baard, en gesloten oogen als genomen naar een lijk; indien men die gesloten oogen evenwel eenigen tijd aanstaart, is het alsof zij opengaan en ziet men in die wijd openstaande oogen eene uitdrukking van het smartelijkste lijden, van den diepsten weemoed. Treffend is de gelijkenis van dien blinden zoon met dezen Jezuskop; hij heeft geheel dezelfde lijnen, dezelfde kleur en snit van dunnen baard, en ook zijne oogen zijn of schijnen veelal gesloten, totdat men ineens bemerkt, dat zij wijd geopend zijn, en u aanstaren met eene diepe melancholie, zonder eenig licht. Het is onbegrijpelijk hoe | |||||||
[pagina 445]
| |||||||
deze blinde de vrij moeilijke reis durft ondernemen; hij besloot er toe, hopende een beschaafd gezelschap te zullen vinden; en in dit opzicht is zijne verwachting zeker niet beschaamd.
Wij zijn op reis naar het heilige land; over de eilanden Rhodes en Cyprus denken wij eerst te gaan naar Beyrouth, en over den Libanon naar Baalbeck en Damascus, om een indruk van het zuivere Muselmansch- en het oud-Romeinsche Klein Azië te verkrijgen; en vervolgens zullen wij Jeruzalem, den Jordaan, de Doode Zee en andere bekende bijbelsche plaatsen bezoeken. Ondanks de prettige vroolijkheid aan boord zijn allen dan ook eenigszins onder den indruk, dat de reis voert naar een land zoo vol gewijde herinneringen. Men ziet veel ernstige lectuur in de handen; menigeen neemt zich voor daden van piëteit te verrichten; mijne buurvrouw aan tafel heeft moeten beloven een flesch water uit den Jordaan mede te brengen voor den doop van haren eersten kleinzoon, die verwacht wordt; anderen zullen zieken in de familie gelukkig maken door geneeskrachtige kruiden uit dat historische land. Ook voor hen, die weinig of geen beteekenis hechten aan zulke zaken, had deze reis een eenigszins ernstig karakter; het gehalte der reizigers, zeer gunstig afstekende bij eene Cook's-partij, droeg daartoe zeker veel bij. Een der passagiers heeft vergunning gevraagd tot Rhodes te mogen medegaan, daar zijn vrouw op dat eiland ernstig ziek ligt, en deze toevallige gelegenheid de snelste verbinding vormt bij eene in gewone omstandigheden zeer gebrekkige communicatie. | |||||||
15 en 16 September in zee.Het is heerlijk op zee; het schip schommelt weinig, lucht en water zijn prachtig blauw. Aan boord heerscht de meest gelukkige stemming. Wij hebben zeer goed gevaren, want na een kalmen dag te Ajaccio te hebben doorgebracht tot bezichtiging van dat mooie plaatsje, waar wij alleen onaangenaam werden verrast door een hevige donderbui, zijn wij nu reeds Maandagmiddag 4 uur voor den Stromboli, en nog hedenavond hopen wij door de straat van Messina te gaan. Allen liggen in eene zalige kalmte te lezen, te praten, te spelen, te slapen. | |||||||
[pagina 446]
| |||||||
Maar wat is dat nu? Plotseling verandert de stand van de zon, het schip verlaat zijnen koers, het draait geheel om, en na eenige minuten varen wij terug in ons eigen zog. Het geheele mierennest loopt in eens uit, alle rust is verdwenen, men hoort overal verbaasde en ongeruste uitroepen. Een matroos zegt dat het kompas geverifieerd wordt, maar niemand gelooft hem. Daar wordt een plakkaat aangeplakt op het bord der aankondigingen, en met groote ontsteltenis leest men de officiëele mededeeling, onderteekend door den kapitein, dat onder de equipage een verdacht geval, veel gelijkende op builenpest, (un cas d'adénite suspect ressemblant à la peste) is uitgebroken, en dat men onmiddellijk naar Marseille moet terugkeeren om aldaar in quarantaine te gaan. De reizigers kijken elkaar half versuft aan, zij begrijpen er niets van. Zij trekken zulke lange gezichten, dat men den weg naar Jeruzalem er wel mede kan meten. Alle illusies zijn op eens vernietigd. Het beloofde land zullen zij niet zien, geen water uit den Jordaan zullen zij putten, geen zieke echtgenoote opzoeken; neen, opgesloten zullen zij worden op het eiland Frioul bij Marseille, op het schip, of, wat nog erger is, in de zeer primitieve gebouwen van het lazareth, op eigen kosten nog extra à Frs. 10 per dag; indien de patiënt vóór de aankomst te Marseille komt te overlijden minstens voor een tijd van 18 dagen; daarna zal al hun lijfgoed gedesinfecteerd worden, totaal bedorven worden, en het reisgeld, eene niet onbelangrijke som, niet eens teruggegeven, daar het grootendeels als schadevergoeding moet worden gestort voor de bestelde excursies, welke nu niet plaats vinden. En dan na 18 dagen zonder kleeren te Marseille aan wal gezet, op het land zelfs nog onder observatie; dan is de vacantie verstreken en kan men landerig en wel naar huis gaan om te vertellen hoe men niet in Jeruzalem kwam. Als een relletje zou het door alle landen gaan, dat de ‘Sénégal’ de pest aan boord had. Men kan zich de stemming voorstellen. Van benijde reizigers in een oogwenk geworden tot overal gemedenen en besmetting brengenden. Na de eerste verslagenheid werden overal de koppen bij elkaar gestoken om te overleggen wat te doen viel. En daarbij kwam al dadelijk de Fransche vroolijkheid, met alles | |||||||
[pagina 447]
| |||||||
spottende, weer boven. Van alle kanten werden praktische raden gegeven. Een heer merkte op hoe gevaarlijk het was, dat natuurlijk uit de eerste de beste haven minstens 174 brieven van even zoovele passagiers met 174 verschillende uiteenzettingen van het geval naar alle windstreken zouden verzonden worden, en welk eene wereldverwarring dit zou veroorzaken; hij gaf daarom met allen ernst in overweging om door den kapitein zes soorten formulieren te doen gereedmaken, welke de toeristen uitsluitend en alleen zouden mogen gebruiken, en wel met het oog op verschillende gevoeligheid van zenuwen op te stellen, ter verzending aan: 1e zijne ouders, 2e zijne vrouw, 3e zijne schoonmoeder, 4e zijne maitresse, 5e zijne erftante of erfoom, 6e zijn club. Het voorstel werd in ernstige overweging genomen, doch bij gebrek aan een drukpers niet uitgevoerd. | |||||||
Dinsdag 17 Sept.Het weer is verrukkelijk, en de vaart langs Sardinië zoo schilderachtig, dat zelfs de slechtst gemutste weer komt onder de bekoring van al het mooie om ons heen. Men zegt dat de patiënt veel beter gaat, zoodat het zeer waarschijnlijk wordt, dat wij hem slechts op Frioul hebben af te zetten ter overbrenging naar het hospitaal, om dadelijk daarna weer zee te kiezen. Om twee uur ankeren wij voor den vuurtoren van Corsica in de straat van Bonifacio, en seinen met vlaggen onzen toestand, tevens verzoekende alles voor onze aankomst te Frioul gereed te maken. Met de grootste belangstelling volgen de passagiers het seinen, hoewel er niets van begrijpende; zij vormen op het voorschip alleraardigste groepen, geklauterd op zeilen, ankerspillen, in het want; en de camera's hebben druk werk. Wat eene fotografie-woede! Er zijn misschien evenveel camera's als toeristen; verschillende hebben ze in veelvouden bij zich. Tot laat in den avond blijft de zeereis een groot genot, en de stemming is dan ook zoo goed, dat wij ons niet kunnen voorstellen in een ernstigen toestand te verkeeren. Tegen den nacht verandert het weer en komt een kille damp opzetten. | |||||||
[pagina 448]
| |||||||
vaart tot bijna niets moesten terugbrengen. Minstens elke minuut liet de stoomfluit haar huilerig sein hooren, hetwelk in de stilte wegstierf, terwijl met inspanning naar een mogelijk antwoord werd geluisterd. Het was doodstil aan boord; alleen werd de blinde jongen met den Christuskop door een koorts en angst bevangen, en begon hij te lijden aan hallucinaties. Telkens riep hij met zijn schelle hooge stem, dat hij het schip voelde zinken, dat hij het water al aan zijne voeten voelde; de vader kon hem niet in de hut houden, en liep met hem door het schip en op het dek. Het waren akelige klanken, die schrille stem van den blinde, die schorre sirene, terwijl ieder onzer toch tegen wil en dank het woord ‘pest’ door zijn hoofd voelde deinen. Tegen den middag lieten wij het anker vallen in de haven van het eiland Frioul vóór Marseille, de gele vlag in top. De patient leeft nog en is zelfs bepaald beter, zoodat wij een levendige hoop koesteren, dat het verdachte geval geen pest is. Toch is de stemming zeer gedrukt. Wij hebben volkomen het gevoel van gevangen te zijn; wij mogen niet van boord. Het is zeer warm; de kale witte rotsen van Frioul, en de witgeverfde kolossus naast ons, de ‘Ernest Simons’, enkele dagen in quarantaine wegens vermeende gele koorts uit China, weerkaatsen een hinderlijk schel licht. De haven en het eiland zien er akelig saai uit; men ziet geen levend wezen, niet één boom op het geheele eiland. Een dagen- misschien wekenlange quarantaine alhier moet verschrikkelijk zijn, vooral als resultaat van eene vacantiereis. Het is volkomen waar, wat professor Diehl van de Sorbonne ons eergisteren avond na eene conférence aan boord zeide, dat, zoolang ons lot niet beslist is, berusting de schoonste deugd zal zijn! Langszij komt een stoombarkas waarin eenige negers, en een mijnheer in eene wonderlijke uitrusting van zakkengoed, onder een breeden hoed met achterlap ook van zakkengoed, een grooten blauwen bril op, een zonnescherm van een besteedster onder den arm. Deze vogelverschrikker, een caricatuur voor Molière, blijkt de albeschikker te zijn, in wiens handen thans ons lot is: de quarantaine-dokter. Ondanks het respect dat wij voor hem dienen te hebben, heerscht er groote hilariteit bij zijne verschijning op het dek. De vroo- | |||||||
[pagina 449]
| |||||||
lijkheid werd niet weinig verhoogd door de daarop volgende potsierlijke vertooning. Alle man werden aan dek geroepen en groepsgewijze in het gelid gesteld. Aan het hoofd de geheele equipage, flinke matrozen, mooie kerels om te zien; daarnaast machinepersoneel: arabieren, negers enz., eene verzameling gemeene tronies. Vervolgens de keuken: koks, koksjongens, bakkers, slagers, allen uit hun werk gehaald en in hun werkpak, enkelen in gedachten een utensiel medenemende, een pan, een mes. Dan de kellners: de maîtres d'hotel vol waardigheid, de garçons Fransche fatjes met hun gepomadeerde haren. En eindelijk de femmes de chambre, onder hare coquette mutsjes, bijna allen zeer dik, verre van jong, maar toch in hare verlegenheid om zoo te pronk te staan, gichelende en kirrende als jonge deernen. De koddige man in zakkengoed met zijn spuit onder den arm loopt als een kalkoensche haan langs deze gelederen, ernstig ieders uiterlijk inspecteerende, maar toch scheen zelfs hij moeite te hebben zijn lachen te houden. Dan volgt een oorverdoovend gebengel en geschreeuw: alle toeristen op het achterdek! Daar vervolgt de dokter zijne inspectie met oproeping van namen volgens de lijst, waarop mannen- en vrouwenstemmen op hun beurt een ‘ici’ of ‘présent’ in alle toonsoorten doen hooren; en wanneer als laatste toerist wordt afgeroepen: ‘Monsieur Toulemonde et sa femme,’ brult de heele verzameling onder uitbundig geschater uit ‘présent, présent, présent!’ Het was op dat oogenblik een blijspel dat voor geen Fatinitza behoefde onder te doen. Intusschen werden aanstalten gemaakt om den verdachten lijder van boord te halen en naar het lazareth te brengen. De man gevoelde zich blijkbaar heel wel, want hij was zelf uit zijn kooi gekropen, en had zich met behulp van een ander aangekleed, en liep nu op het voordek tusschen de verdere bemanning gemoedelijk te keuvelen. Deze merkwaardigheid was den reizigers toch te aantrekkelijk! Fluks werden de camera's gehaald en het corpus delicti werd van verscheidene zijden ‘genomen.’ Daar het licht onder de voortent niet scherp genoeg was, werd de zieke op een stoel in de zon gezet, en opnieuw gefotografeerd. Eindelijk, na ongeveer een uur te hebben rondgeloopen onder kameraden | |||||||
[pagina 450]
| |||||||
en passagiers, werd de man door de stoombarkas met gele vlag afgehaald ‘onder alle voorzorgen om elk contact met anderen te voorkomen.’ Weer luid gebengel en geroep: de toeristen worden uitgenoodigd wederom op het achterdek te komen. Dr. Olivier maakt bekend, dat het ziektegeval, hoewel nog eenigszins twijfelachtig, toch zeer verdacht was; dat de patient onder strenge afzondering was vervoerd naar het lazareth; dat de quarantaine-geneesheer het noodig oordeelde cultures van den zieke op ratten te maken, zoodat de toeristen geduldig den uitslag van dit onderzoek moesten afwachten. Het onderzoek zou 24 uur kunnen duren, misschien ook 48 uur. De directeur verzocht dus een ieder zijn lot zoo gelaten mogelijk te dragen en zich te troosten met de gedachte, dat men in één, hoogstens twee dagen bijna zeker weer zee zou kunnen kiezen. Intusschen zouden de passagiers ook aan de strengste isolatie zijn onderworpen; het was op de strengste straffen verboden de boot te verlaten, en met het oog op verschillende belangen was het zelfs voorloopig verboden eenige communicatie met den vasten wal te hebben, zij het per brief, zij het per telegram. De correspondentie der toeristen zou in ontvangst worden genomen en zoo spoedig het geoorloofd was, worden verzonden. Op deze woorden volgt een oogenblik van algemeene verbijstering. Maar daar breekt het Fransche temperament los. Een jongmensch met ‘ruban rouge’ vraagt of hij goed begrepen heeft, dat men hem het recht wil ontnemen om te schrijven of te seinen aan wien hij wenscht. Hem wordt geantwoord, dat hij mag schrijven en seinen aan wien hij wil, maar dat voorloopig de verzending zal worden opgehouden. Bleek van woede vliegt de jonge man op, en schreeuwt, gesteund door meerderen, dat dit een inbreuk is op zijn burgerrechten, zijne grondwettelijke rechten, en dat hij onmiddellijk per telegram een aanklacht zal indienen bij den Procureur der Republiek te Marseille. Hem wordt gerepliceerd, dat hij zijn telegram kan opmaken indien hij dat wenscht, maar dat het niet zal worden verzonden. Als een razende vliegt het jonge mensch op den directeur aan, en wil dien te lijf, hetgeen slechts door enkele omstanders wordt verhinderd. Na een uiterst heftig krakeel, waarbij de direc- | |||||||
[pagina 451]
| |||||||
teur gelukkig zich zelf in bedwang houdt, begrijpen de toeristen eindelijk, dat zij moeten berusten. Een chef d'orchestre uit Parijs, die zich als een uitnemend musicus deed kennen, had het goede denkbeeld zich aan de piano te zetten, en als Orpheus had hij weldra alle wilde geesten om zich verzameld. In korten tijd was de rumoerige vergadering omgezet in eene muzikale matinée, opleverend de aangename verrassing, dat verscheidene eerste muzikale krachten onder de toeristen te vinden waren. Voor zooverre de reizigers nog vreemd waren, was nu alle stijfheid gebroken. Men had elkaars namen hooren oproepen, had een gevoel alsof men elkander thans kende, en er heerschte een geest van solidariteit onder de gemeenschappelijke tegenspoeden. Het samenzijn werd dan ook waarlijk zeer gezellig, de goede muziek had eene sterk kalmeerende uitwerking, en na een zeer levendige tafel was het gezelschap in eene stemming zóó opgewekt, als had het de heuglijkste zaken vernomen. Overal stoeien, aardigheden vertellen; en het meeste pleizier had men nog over zich zelven, over den bespottelijken toestand van op een vacantiereis gevangen te zijn, terwijl geen sterveling buiten den kring van het eiland zulks ook maar kon vermoeden. De piano wordt op dek gesjord. Eenige mooie vrouwenstemmen zetten de bekende oud-Fransche kinderliedjes in van ‘Malborough s'en va't-en guerre,’ en ‘Frère Jacques, dormezvous,’ en een werkelijk verdienstelijk klokkenspel wordt bij het ‘Sonnez la matine, bim, bam, bom’ uit kelen van bassen en tenoren, alten en sopranen ten gehoore gebracht; zoowel de oude raadsheeren als de koks in de keuken op dek, de jonge meisjes als de dikke femmes de chambre onder den koekoek bimbammen uit volle borst mede. De heer Louis Bouelle uit Parijs klimt op een luchtkoker en vraagt een oogenblik stilte. Onder uitbundige vroolijkheid draagt hij met pianobegeleiding op eene bekende caféchantantwijs een in der haast opgekrabbeld toepasselijk lied voor, ‘La Ballade du Pestiféré.’ (Zie bijlage I). Tintelde dit gedicht van echt Franschen humor, niet minder aardig in haar soort was de volgende variant op het oud-Fransche versje: ‘Il y avait un petit navire’ ook in der haast samengeflanst door een groep heeren en jonge meisjes | |||||||
[pagina 452]
| |||||||
en voorgedragen door de twee jongsten onder de passagiers: Il y avait un grand et sale navire,
Qui n'avait que trop-trop-trop navigué.
Il partit pour une croisière
Dans la mer mé-mé-méditerranée.
Comme il arrivait en Sicile
Il attrapa-pa quelques bacilles.
La faculté de médecine
Fit arrêter la-la machine.
Ils firent signe au sémaphore
Qu'ils avaient la-la-la peste à bord.
On dût en revenir bien vite
Pour éviter une-une adénite.
Mais comme ils n'étaient pas veinards,
Ils tapèrent dans le noir brouillard.
Il fallut revenir bredouille
Au lazaret-ret-ret de Frioul.
On tira à la courte paille
Pour savoir qui serait le chansonnier.
Le sort tomba sur les plus jeunes
Qui n'avaient ja- ja- jamais versifiés.
Si cette croisière vous embête
Nous allons la-la-la recommencer.
Wij gingen dien avond naar bed onder den indruk van dolle opgewondenheid. | |||||||
Donderdag 19 September.Er zijn twee ratten gevangen in de vallen, welke des nacht waren uitgezet. De beide knijpvallen met prooi worden tentoongesteld op dek voor de hut van den kapitein. De toeristen hebben al niet beter te doen in den vroegen morgen, dan die ratten te bekijken. Een der dieren is blijkbaar al versuft door den slag van de val, de andere is springlevend en spartelt hevig. Door een onvoorzichtigheid van een van de omstanders ontsnapt zij | |||||||
[pagina 453]
| |||||||
uit den val en dadelijk maken een twintig man jacht op die eene rat. Eén is zoo gelukkig het dier met zijn hak te raken, en wel zoo hard, dat het bloed er uit spat naar alle zijden, en in een straal over het dek loopt, waar de rat eenigen tijd blijft liggen. Iets later worden de ratten opgehaald door de stoombarkas met de gele vlag voor het onderzoek van den quarantaine-dokter. Wij vervelen ons doodelijk aan boord, ondervinden bepaaldelijk eene reactie op de uitgelatenheid van gisteren avond. De hitte is groot en het witte naakte eiland blinkt ons onaangenaam schel tegen. Des middags komt de stoombarkas met de gele vlag weer langs zij. Geheimzinnig wordt een man daarin gestopt, en weggevoerd naar het lazareth in de verte. Vreemd! Het consigne luidde toch, dat niemand van boord mocht. Het gerucht gaat, dat een tweede verdacht geval zich zou geopenbaard hebben. Van den eersten patient vernemen wij nog niets naders. Er begint groote onrust onder de passagiers te komen; niemand weet iets; de kapitein en officieren houden zich van den domme. De lunch wordt onder groote gedruktheid gebruikt. Tegen drie uur komt de stoombarkas met de gele vlag weer langs zij. Nu is de quarantaine-dokter zelf er in. Hij blijft lang beneden in conferentie. Eindelijk komt het bericht van de bevindingen. De eerste patient heeft werkelijk de pest, en gaat slecht. Zijn hutgenoot, die hem gisteren hielp aankleeden, heeft ook de pest. De twee ratten, des morgens zoo bekeken en betast, hebben ook de pest. De bacil is microscopisch aangetoond. De tijdingen vallen op ons als zoovele donderslagen. De gefotografeerde zieke dus, zoo lang vrij rond loopende, was ernstig besmet geweest; het rattenbloed, dat over het dek gespat was, was besmet bloed geweest. Den volgenden morgen zouden wij allen het schip moeten verlaten; tot zoolang zouden wij in deze besmette omgeving op elkaar gepakt blijven. Men wist niet of men iets van zijn goed zou mogen medenemen naar wal. Het schip was vol ongedierte; kakkerlakken zag men overal; ik ving dien middag nog twee vlooien; hare beten staken geweldig, maar ik dorst het niemand te zeggen. Wij gevoelden ons heel klein. | |||||||
[pagina 454]
| |||||||
De tafel was slecht bezet. Des avonds zagen wij verscheidene ratten langs dek loopen.Ga naar voetnoot1) | |||||||
Vrijdag 20 September.Reeds vroeg in den morgen heerscht een groote drukte aan boord. Men moet zich gereed maken om aan wal te gaan. Maar niemand weet iets. Hoe laat zullen wij gaan? Waar gaan wij heen? Mogen wij wat goed medenemen? Allen zijn zenuwachtig, gejaagd, onzeker. Van de patienten geen stellige berichten maar men mompelt, dat het hun slecht gaat. Eindelijk komen de stellige instructies. Op staanden voet moeten de passagiers zich gereed maken voor de ontscheping; zij mogen slechts de uiterst noodige handbagage voor enkele dagen medenemen. Een gepak, een gestommel, een geloop, een gesleep met handkoffers, tasschen, zakken, en wat niet al; het geheele mierennest is in beroering, en ieder loopt den ander in den weg, totdat bij de beide zij-uitgangen van het schip dikke klompen menschen zich opeenhoopen, dringende voor een uitgang, die er nog niet is, in eene koortsige haast om het besmette hol te verlaten, ofschoon de gelegenheid tot verlaten nog niet eens geboden wordt. Men kan zich nauwelijks voorstellen onder zulk een uitgelezen gezelschap te zijn; veeleer schijnt het een troep landverhuizers. Velen hebben zich gestoken in het aanbevolen costuum voor het heilige land, in geel khaki linnen, niet mooi maar zeer practisch; bijna alle heeren en enkele dames dragen ‘casques coloniaux’, de bekende witte helmhoeden; in bonte doeken geknoopt dragen zij nachtgewaad en toiletgerei; ieder torst in de handen en op den rug gebonden, wat hij kan mededragen. Monsieur le Chanoine, op zijn breeden rug een roode doek met goed, boven op zijn toque balanceerend een groote helmhoed, draagt te zamen met zijne oude onafscheidelijke marquise *** een karabies met blijkbaar zeer gewaardeerde zaken. De wereldberoemde hypnotiseur uit Nancy kijkt met een paar half verglaasde oogen in gelaten verveling naar eene zware dame voor hem, die hem haast | |||||||
[pagina 455]
| |||||||
zijn klein beetje staanplaats beneemt. Langen tijd blijven wij daar zoo staan en hangen op en tegen elkaar, nog geheel onzeker wat ons nu te wachten staat; alleen ‘Krent’ weet weer alles, is over-druk en ratelt met zijn halfdichten gladgeschoren mond, waarin als altijd een bengelende cigaret, streelt zijn favorietjes, en verveelt blijkbaar zijn geheele toevallige auditorium, ook al is zijn gezwets tot zekere hoogte eene afleiding voor het wachten. Eindelijk komt er wat beweging. Aan de twee kanten langszij schip is eene lijn gespannen naar den wal, en hierlangs wordt een overhaal in reddingsbooten gemaakt. Met eenige moeite sukkelen de bepakte toeristen de scheepstrap af, en worden klompjes menschen afgezet op den kademuur van het eiland. Daar heerscht nieuwe onzekerheid, en als een troep makke schapen volgt men eenige vooruitloopenden, niet wetende waarheen. Eindelijk daar ziet men den directeur, Dr. Olivier, in vol koloniaal ornaat; allen dringen om hem op, en de altijd hoffelijke en bereidwillige directeur belegt eene open-luchtvergadering als in de ‘Schipbreuk’ van den Schoolmeester. In eene korte inleiding vertelt hij, dat er vijf pavillons in gereedheid zijn om de toeristen op te nemen, dat het comfort wel is waar niet groot zal blijken, maar de toeristen met eenigen goeden wil zich wel hierover heen zullen zetten; hij wijst eerst aan verschillende dames en ouderen van jaren hunne plaatsen aan, en deelt als groote concessie aan eene dame mede, dat hij nog in staat is geweest voor haar, haar man en twee zoons allen te zamen één afgeschoten ruimte te vinden, mits de zoons voor lief wilden nemen op één matras te slapen. Dit gaf al geen groot denkbeeld van de te verwachten comfort. Nadat buiten de dames eenige gelukkige stervelingen zijn uitverkoren voor de ‘afgezonderde ruimten’, wordt aan de groote menigte overblijvenden gezegd, dat ieder maar voor zich een goed heenkomen moet zoeken in de paviljoens daarboven. En op deze woorden rennen allen zoo hard hunne beenen hen dragen kunnen de rotsen op, uit vrees geen plaats te krijgen. Met een tiental te gelijk stormden wij een der kazernen | |||||||
[pagina 456]
| |||||||
binnen, links benedenzaal, om ongekeurd en ongezien het eerste het beste bed te veroveren. Onze buit eenmaal beet hebbende, dringt het tot ons door, dat wij zijn aanbeland in een kazernegebouw, met vier groote zalen op twee verdiepingen, in iedere zaal vier en twintig bedden of liever kribben. De luxe is niet groot. Op iedere krib eene bonte matras, gevuld met houtspaanders; daarop eene vuile paardendeken. Verder eenige matten stoelen, en voor vier en twintig bedden eenige kleine tafeltjes, twee kapotte lampetkannetjes, en twee heel kleine waschkommetjes, nauwelijks groot genoeg om de handen te wasschen. Verder niets. Geen spiegel, geen verlichting, geen karaffen noch glazen, geen andere zeer nuttige voorwerpen; eenvoudig eene totale afwezigheid van het eerst noodige, een ameublement voor een hondenhok, waarin alleen een matras om op te liggen. Van de rest, W.C. enz. zullen wij maar niet eens gewagen; gelukkig dat in de vrije natuur geen Amsterdamsche agenten rondliepen! Enfin, wij hadden niet veel tijd om naar het niet aanwezige te zoeken, want weer ging de bel om ons uit te noodigen beneden aan het dejeuner in de restauratie te komen. Er was werkelijk eene ‘restauratie’, beneden in de vlakte op eenige minuten afstand van de rotsen, waarop onze kazernes. Maar men denke zich even eene restauratie, door de regeering verpacht aan den meest biedende, op een eiland waar niemand vrijen toegang heeft, waar alleen mogen komen de gedwongen slachtoffers van eene quarantaine, en dan nog wel van eene zeldzaam voorkomende, waar de passagiers niet aan boord mogen blijven; waar dus de restaurateur zelf ook een gevangene is, die slechts zelden een gast verwachten kan, soms in een vol jaar niet één, doch waar ze, eenmaal komende, hem op het onverwachtst in grooten getale overvallen; - dit alles bedenkende stelt men zijne eischen niet hoog. Maar zoo slecht, zoo infaam slecht als wij het daar hebben gehad, was zelfs onder deze omstandigheden niet te vergoelijken. Die mate van vuilheid is voor ons Hollanders ongelooflijk, als men haar niet heeft ondervonden. Ieder zocht zich eene plaats te veroveren aan lange houten tafels, van wit hout, door langdurig gebruik geverfd met korsten van koffie, suiker, wijn, vet, enz. enz.; planken op | |||||||
[pagina 457]
| |||||||
schragen dienden tot zitplaats voor zooverre men niet zoo gelukkig was geweest een wankelenden stoel te vinden; er waren vele plaatsen te kort. De keuken lag te midden van eenige ‘eetzalen’. Voor de reinheid was zaagsel op den grond gestrooid, dat weldra in de leemige koekige massa op den nimmer geboenden grond werd ingetrapt; trouwens koks, meiden, enz. verschaften uit hunne pruimende monden de overigens onnoodige kleefstof. Van orde geen zweem. Er waren veel te weinig handen voor de menigte gasten; groote zenuwachtigheid en opwinding onder de bedienden, die meer tegen elkaar raasden, dan op hun werk letten; in de gejaagdheid kijlt één een schotel met lappen vleesch tegen den grond, een schurftige hond op drie pooten sleept wat mee; tierende schiet de meesteres toe, rukt den hond den lap af, en kijlt den heelen rommel weer terug in de pannen, en verder wordt gebakken in een croûte van zaagsel enz. Maar genoeg over die details, alles was naar rato; het was in één woord ellendig; de lucht alleen uit de keuken maakte iemand zeeziek te land. Er zijn passagiers geweest, die gedurende het geheele verblijf niets anders dan kaas hebben gegeten; het overige walgde hun te veel. Levensmiddelen van boord, hoewel in groote voorraden aanwezig, waren ten strengste verboden, als besmet. Na tafel komt een zolderschuit met koffers en dekstoelen van boord. Wij herkrijgen dus weer de beschikking over onze bagage. Maar voor die honderden koffers zijn slechts twee man om te dragen. Ieder moet zich zelf redden; dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. De een trekt aan een oor, de ander duwt tot de koffer omtuimelt, maar rood van krachtsinspanning onder die tropische zon komen ze nauwelijks enkele meters vooruit; met wanhopige blikken kijken de onhandige stumperds naar den grooten afstand tot hun logies langs het steenige, gloeiende bergpad. Eindelijk eene goede invallende gedachte! Een dekstoel wordt omgekeerd, de bagage er opgestapeld en triomfantelijk tillen twee die geïmproviseerde draagbaar omhoog. Het voorbeeld wordt dankbaar gevolgd, en weldra gaat een eerste stoet van zes draagbaren door toeristen twee aan twee getorst, in statigen stap onder het zingen van den treurmarsch van Chopin naar boven. Onder groote hilariteit wordt de stoet van alle zijden | |||||||
[pagina 458]
| |||||||
genomen. Gelukkig bleef onder alle omstandigheden een groote dosis goed humeur. Daar zaten wij nu op het eiland, een waar duivels-eiland, zonder eenige schaduw, op verblindend witte kalkrotsen, ingesloten door de baai en hooge steenen muren. Wat nu? Daarop wist niemand een antwoord te geven. Er was niet veel meer te doen dan te lanterfanten. Het werd avond, en weer werden wij genoodigd aan een walgelijk maal; thans in twee afdeelingen wegens gebrek aan ruimte. Een petroleumlamp zonder kap gaf te weinig licht voor al die menschen; daarom werden er kaarsen in flesschen gezet; maar buiten woeien de kaarsen uit. Trouwens aan het diner was het maar beter geen licht op zijn bord te hebben. Dus bleven wij den avond ook maar lanterfanten in het donker. Menigeen liet zich een hartig woordje ontvallen, geen salontaal; maar als ergste vloek op dat oogenblik gold wel: sacré Sénégal, sacrée croisière! Dat sloot het summum van verwensching in. Enfin, dan maar naar bed gegaan. De bedden waren beroerd, hard; en lieve hemel wat werden wij gebeten! Den volgenden morgen haalde een der heeren in een oogenblik zeventien van die lieve platte beestjes uit zijn bed. Ons beklag doende bij den bewaker van de kazerne, had deze nog de brutaliteit te beweren, dat wij ze natuurlijk zelven medegebracht hadden, daar hij in maanden er niets van bemerkt had. Licht mogelijk, daar ook in maanden het gebouw niet open was geweest, en het slechts ongereinigd zijne deuren had geopend voor onze luisterrijke ontvangst. Vermoeidheid doet evenwel zelfs de platste wezens der wereld dulden en vergeten. Zoo kwam de slaap der rechtvaardigen over ons. Maar slapen in eene groote zaal met zooveel menschen is nog zoo gemakkelijk niet. Een, zeker de rechtvaardigste van ons allen, begon zoo hoorbaar te slapen, deed zoo meesterlijk een slecht geoliede zaag na, zoowel op- als neergaande, dat het dreunde door de zaal en een algemeene opstand kwam. Een kuchen, een stommelen in bed, een sst! in vele toonsoorten. Aan zulke zachte verwijten stoorde de slaper zich niet. Eh bien donc, qui est ce qui fait ça? De toehoorders werden al onvriendelijker: taisez-vous donc, animal; een ander nog meer op den man af: tais ton bec! De rechtvaardigste zette met de meeste ongestoordheid een versche | |||||||
[pagina 459]
| |||||||
plank aan. Nu werd het gebrul algemeen, tot de oudste en wijste opstaat, den zager zachtjes op den rug klopt, zeggende: hé, hé! et bien mon père - zou je niet eens... de rechtvaardigste springt woedend op, zegt dat het niet te pas komt nachtwandelingen te maken, dat het eene flauwe aardigheid was leven te maken op een zaal waar zoovelen slapen, dat hij zich stil moest houden, dat hij.... dat hij.... De man was den volgenden morgen nog verontwaardigd over die nachtelijke stoornis. | |||||||
Zaterdag 21 September.Het is noodweer; storm, regen, mist, men kan geen tien pas vooruit zien. Wij hebben slecht geslapen. Wat in hemelsnaam dien dag te doen? Men kan de kazernes niet verlaten. De waker komt op de zaal. Een derde matroos ziekgemeld. Meer dan twee honderd doode ratten zijn bij het doorzoeken van den Sénégal gevonden, dood aan pest. Het linnengoed is ook besmet gevonden. De afzondering wordt verscherpt. Gisteren konden enkele toeristen nog buiten de muren komen; nu zijn alle uitgangen door gendarmes bewaakt. Op verbreking van de afzondering staat de doodstraf. Wij zijn in hooge mate landerig, te lam om te lezen; hongerig, te vies om te eten. Vuil gootwater voor koffie of thee opgediend, maakt wee wie er zich aan waagt. Intusschen wordt nog niets voor ons gedaan; geen enkele sanitaire maatregel in ons belang; wij blijven opgepakt, rustig uitkijkende wie van ons nu het eerst verschijnselen van pest belieft te vertoonen. Er heerscht eene algemeene malaise, een niet te zeggen mismoedigheid, nog erger schijnende in dat akelige weer. Landerig lummelen wij den geheelen dag door, van het eene been op het andere. De slechte stemming uit zich in allerlei kleinigheden; het toilet wordt met den dag minder verzorgd. Het is merkwaardig om te zien: slechts zij die niet lang geleden in een leger hebben gediend, poetsen zelven hunne schoenen. Er komt bericht, dat pest-serum beschikbaar is. Eindelijk eene eerste sanitaire maatregel. Daar hebben wij nu vier dagen te Frioul op moeten wachten, zes dagen na het uitbreken van het eerste geval. Dr. Jacques zal in het damespaviljoen inspuiten wie het | |||||||
[pagina 460]
| |||||||
wenscht. De dokter zegt: de inspuiting is absoluut afdoende. Medici onder de passagiers betwijfelen het nut van de inoculatie, zeggen dat deze zeer ernstige gevolgen kan hebben. Sommigen beweren: men mag het niet nalaten; anderen: het is onverantwoordelijk zich aan zulk een onbekend middel bloot te stellen. Opnieuw groote beroering in het mierennest, te zamen geloopen in het damespaviljoen; boven allen uit geeft Krent weer college. In een bovenzaaltje zit Dr. Jacques met één bewaker als eenig assistent voor een groote elliptische tafel. De inoculatie moet op zijde in den onderbuik geschieden. De Hollanders zijn onder de eersten, die zich vrijwillig aanbieden. Om de tafel heen vormt zich een lange rij, in ganzen-orde, de broek eenerzijds half afgestroopt, het hemd omhoog, de buik half ontbloot, in zenuwachtige spanning gereed voor de operatie, lang vóór men aan de beurt is. Nummer één, een kranig kapitein van het Fransche leger, valt niet flauw of dood, en dus krijgt het verdere gelid der blootbuiken meer vertrouwen. Eén spuit is voldoende voor drie personen; ieder krijgt na eene antiseptische afwassching met in sublimaat gedoopte watten eene inspuiting van 7 kubieke centimeter serum Yersin. Op den buik vormt zich onder de opperhuid een dikke bobbel; men moet met zijn vinger een watje op den prik houden, ongeveer vijf minuten lang, en de prikhoudende blootbuiken vormen een nieuw gelid langs de andere zijde van de tafel. Na de twintig eersten plaats voor de dames! Eerst alle heeren weg vóór de damesbuikjes bloot komen. Toch hebben wij ze gezien, die damesbuikjes, op eene fotografie, doch hierover later. Het is vreemd, maar dadelijk na de inspuiting gevoelden wij ons andere menschen. Dr. Jacques verzekerde ons dat hij reeds meer dan tweehonderd personen had geïnoculeerd en nog nimmer eenig onaangenaam gevolg geconstateerd had. Wij gevoelden ons zeer opgelucht, en geen slecht weer noch slecht eten waren dien middag in staat ons humeur verder te verstoren. De aanwezige voorraad serum was echter bij lange na niet voldoende voor alle passagiers. Het grootste gedeelte moest dus den volgenden morgen terugkomen, wanneer eene nieuwe bezending uit Parijs verwacht werd. | |||||||
[pagina 461]
| |||||||
Het noodweer had ons gedwongen dien dag een onderkomen te zoeken, en wij vonden dit door zelven een gereedschapsschuur te openen, waaruit zoo goed en zoo kwaad het ging het ergste vuil werd verwijderd. Van af dat oogenblik zou deze schuur onze groote salle à manger en salle de conversation worden. Dien middag werd dan ook reeds aan drie lange tafels gedekt; met eenige moeite werd aan alle toeristen eene plaats verschaft. Voor het meerendeel dienden planken op schragen voor zitplaats; licht was er niet, dus werden een aantal kaarsen op leege flesschen over de tafels verspreid. De zaal had werkelijk iets fantastisch in al hare armoede en vuilheid. Voor het eerst waren weder alle toeristen op die wijze vereenigd, en de gelegenheid was te mooi om haar niet te gebruiken voor eenig overleg. Eenige heeren besloten dus na onderling beraad het samenzijn in eene vergadering te herscheppen en eene volksstemming uit te lokken over onze te volgen gedragslijn. Aan het einde van het maal verzocht dan ook de waardige, sympathieke raadsheer uit Bordeaux een oogenblik stilte, en stelde in eene keurige improvisatie, zooals haast alleen een beschaafd Franschman die kan houden, eenen modus vivendi et operandi voor. Hij wees er op, hoe in deze aangelegenheid eigenlijk de eenig schuldige was de Compagnie des Messageries Maritimes, welke niet geschroomd had ter onzer beschikking te stellen een stoomschip, dat eerst kort geleden was gekomen uit door pest besmette havens, dat blijkbaar onvoldoende was gedesinfecteerd gedurende zijne rust te Marseille, dat last not least, weer uitgaande, onder de equipage een man had opgenomen, die niet volkomen gezond was geweest en nu het slachtoffer van de vreeselijke ziekte maar tevens de oorzaak van onze gevangenschap was geworden. Evenwel de toeristen hadden niet gecontracteerd met de Compagnie des Messageries, doch met Dr. Olivier, den directeur der Revue, die op zijn beurt weder een contract met de Stoomvaart Maatschappij afsloot. In deze omstandigheden dienden wij dus de schuldige Maatschappij aan te spreken in den persoon van of liever via den directeur der Revue. Hoe sympathiek Dr. Olivier ons ook kon wezen, hoezeer wij ook zijne uitstekende zorgen waardeerden, wij zouden toch hem in de eerste plaats als onzen contractant aansprakelijk dienen te stellen. | |||||||
[pagina 462]
| |||||||
Dit betoog was ongetwijfeld volkomen logisch. Maar kom eens met logica in eene vergadering van zeer verschillend aangelegde, ontstemde en zenuwachtige menschen, elkander bijna volslagen onbekend. De rede werd uitbundig toegejuicht, het meest door enkele dames. Dicht bij ons zat eene dame, die in vele opzichten zeer sterk ontwikkeld was; het sterkst evenwel waren wel ontwikkeld haar spreekorganen, hare lippen en hare handen. Zij klapte met die dorschvlegels, dat eene Parijsche claque jaloersch op haar moest zijn. Niet zonder moeite werd dan ook stilte verkregen voor een ander spreker, die betoogde, dat wij niet de minste reden hadden op Dr. Olivier ontevreden te zijn, en hij het zou betreuren, indien den zorgzamen directeur onaangenaamheden zouden worden aangedaan van wege de toeristen. Deze opmerking was volkomen overbodig, daar de raadsheer juist vooropgesteld had, dat men in geen enkel opzicht eenige onvriendelijkheid tegen Dr. Olivier op het oog had. Toch verwierf ook deze spreker uitbundig applaus, en de claque klapte zoo mogelijk nog harder. Eene onoverkomelijke verwarring van begrippen was evenwel door de laatste woorden in de vergadering geslingerd. Eenigen beweerden, het ging hier vóór of tegen Dr. Olivier; ondersteuners van den raadsheer betoogden, niemand was tegen Dr. Olivier, maar men kon dezen niet voorbijgaan als eenig contractant met de reizigers. Het culminatiepunt werd bereikt, toen eene dame luide hare verontwaardiging te kennen gaf, dat men Dr. Olivier voor alles aansprakelijk zou willen stellen, den directeur, die niets dan zorgen voor zijne toeristen had over gehad; en na elke woordvoering werden de teekenen van goed- of afkeuring hartstochtelijker; de claque was vuurrood van het klatsen. Eindelijk stelde één voor, dat men op die wijze onmogelijk tot een besluit kon komen, en dus eene commissie van rechtsgeleerden uit de passagiers zou benoemen; hij noemde er drie. Nieuw applaus. Neen maar dan moest ook een medicus er bij zitten. Neen maar dan die ook; en die ook. Goed wie men wil, als maar niet de geheele vergadering gecommitteerd wordt. Neen, geen commissie, ieder moet voor zich zelven weten wat hij doet, ieder moet zijne vrijheid behouden. Dan maar stemmen vóór of tegen eene commissie. Wie vóór eene commissie is steke de handen op. | |||||||
[pagina 463]
| |||||||
Onder groot misbaar steekt claque, gevolgd door vele anderen de handen op; de raadsheer constateert, dat eene meerderheid zich vóór de commissie heeft verklaard. Neen geen meerderheid, neen dat is niet waar. Dan overstemmen. Wie tegen eene commissie is steke zijne handen op. Claque steekt paarsch van emotie met vele anderen de handen op. Neen handen niet opsteken, alleen wie tègen is moet handen opsteken. Handen gaan omlaag, andere weer omhoog; het lawaai is oorverdoovend. Met veel moeite maakt de raadsheer zich verstaanbaar en verklaart, dat eene meerderheid zich vóór eene commissie en eveneens eene meerderheid zich zich tegen eene commissie heeft verklaard; dat ieder dus maar vrij moet blijven om te doen, wat hij goed vindt. Heeren mompelen, dat het ondoenlijk is om met die dames te vergaderen; en zelfs een beslist voorstander van vrouwenbeweging had daar wel moeten erkennen, dat nog niet met alle dames vergaderen mogelijk is. De tafel loopt leeg en verspreidt zich in groepen over het eiland, druk gesticuleerend en betoogend over deze juridische quaestie, of liever voor het meerendeel juist niet over de quaestie, welke alleen van belang was en ook volkomen zuiver gesteld was. | |||||||
Zondag 22 September.Het weer is gelukkig goed. Wij hebben ons meester weten te maken van eenige zinken emmers, kunnen nu zelven ons water halen uit den put om den hoek der kazerne en een stortbad nemen in caoutchouc reisbaden, door enkelen wijselijk medegenomen, welke onschatbare diensten bewijzen. De tocht naar den waterput gaat in een négligé, dat wel heel profond is. Voor wien zouden wij ons ook geneeren boven op die rots? en de gène onder lotgenooten is niet groot meer. Maar, o wee, het is Zondagmorgen en niet ver van daar staat een kleine kapel. Eenige vroeg ter kerke gaande dames van de paviljoens beneden loopen uit nieuwsgierigheid de kazerne om en komen om den hoek onverwacht te staan voor eenige waterputters. Groote wederzijdsche ontsteltenis! Men kan beseffen hoe gekleed Adam zich moet gevoeld hebben in zijne eerste paradijskleedij! Wat deden die dames daar ook! In het kleine kapelgebouw, in den vorm van het Parthenon, | |||||||
[pagina 464]
| |||||||
las de Kanunnik de mis. Eenige dames zongen à capella het Panis Angelicus van Cesar Franck, verrukkelijk mooi, met heerlijke reine stemmen, zeer goed geschoold. Met het oog op de aanwezigheid dier mooie stemmen wordt besloten eene collecte te houden ten einde eene piano te doen komen van Marseille. Equipage en bediening zijn moeten blijven aan boord van den Sénégal, liggende beneden ons in de baai, omdat in de kazernes op het eiland geen plaats meer voor hen was. Nu die menschen zooveel langer in het hol van besmetting waren gebleven, mochten zij ook om die reden niet meer onder de andere geïsoleerden komen. Maar aan boord was eveneens uitgelekt hoevele doode ratten waren gevonden, en het was hoogst natuurlijk, dat die arme achterblijvers verlangden op veiliger territoir te komen. De sanitaire overheid verbood echter ten strengste ieder contact met den vasten wal. Wie zich in levensgevaar waant, stoort zich weinig aan voorschriften. Zoo kwam dan ook een formeel oproer aan boord, en met geweld wilden de schepelingen aan land. Op dit punt liet de overheid niet met zich spotten, en aan de uitgangen werden gendarmes geplaatst met geladen revolvers en gestreng consigne. De arme menschen moesten zich dus wel onderwerpen. Intusschen werden ook zij allen ingespoten met de versche bezending serum, juist uit Parijs aangekomen. De inoculatie van de toeristen, nu verplicht voorgeschreven, werd eveneens voortgezet, en allen onderwierpen zich daaraan, met uitzondering van slechtstien, die door geen dreigementen van nog gestrengere afzondering tot toegeven te bewegen waren. | |||||||
Maandag 23 September.Wij ontvangen bericht dat de eerste pestlijder Zaterdag nacht is overleden; de tweede is zeer ernstig; van het derde geval verneemt men niets naders. Het weder is wederom buitengewoon slecht, en de stemming onder de passagiers houdt gelijken tred daarmede. Zij zitten als druipnatte kippen op elkaar gepakt, zich doodelijk vervelend; zelfs voor lezen was bijna geen gelegenheid. De Compagnie des Messageries zendt een oude vrachtboot, den ‘Ortégal’, om de schepelingen van den Sénégal over te nemen. De Ortégal, een groot schip, kiest zijn plaats in de baai op eenige meters naast den Sénégal. | |||||||
[pagina 465]
| |||||||
De eerste post komt aan. Dat is eene verkwikking; gemeenschap per geschrift is dus weer mogelijk, verzacht eenigszins het gevoel van opsluiting. Op eenige minuten afstand van de restauratie en damespaviljoenen is onze wandelplaats afgesloten door een laag lang gebouw, in het midden een groote poort. Aan de linkerzijde van binnen zijn de woningen van den dokter en zijne assistenten, en daar achter het lazareth; aan de rechterzijde de administratiegebouwen en de spreekkamers. De doorloopende rij spreekkamers is verdeeld in drie vakken: het binnenvak, waar de in quarantaine opgeslotenen toegang hebben, afgesloten door een sterk traliewerk, nog ondoordringbaarder gemaakt door kippengaas; dan eene ledige ruimte van twee meter, waarachter weder een zelfde sterk traliewerk, en aan de andere zijde van het traliewerk weder gelijkvormige spreekkamers, toegang hebbende van buiten de afsluiting. Er zijn gezelschapskamers en cabinets particuliers. Men kan zich moeilijk een somberder parodie op een cabinet particulier voorstellen, waar de beide sprekenden ieder in een kooi zitten, gescheiden door eene leege getraliede ruimte van eenige meters, zoodat zelfs contact met stokken onmogelijk is. Wanneer het kleine postbootje van Marseille in het zicht is, begint een van de bewakers een klokje te luiden, en in grooten getale komen de passagiers daarop aanloopen. Voortaan zal dit postluiden tweemaal per dag een onzer voornaamste afleidingen zijn. In menige illustratie zijn wij afgebeeld, wachtende voor de poort op de uitdeeling van de post, als apen in een kooi gedrukt tegen het hek, in hoopvolle verwachting de handen uitstrekkende of de post ook ons iets brengen zal. | |||||||
Dinsdag 24 September.De morgenpost is deze keer buitengewoon belangrijk. De piano uit Marseille, en de eerste comfort komen aan: een aantal tinnen emmers, een reuzen collier van nuttig wit aardewerk, tot nu toe eene ongekende luxe, postpapier, inkt, een tennisspel, enz., alleen nog niet de aangevraagde goede eetwaar. Een woord van oprechte waardeering zij hier gebracht aan het kantoor van de heeren Ruys & Co. te Marseille, agenten van de Rotterdamsche Lloyd en Nederlandsch Consulaat, voor de bereidwilligheid, | |||||||
[pagina 466]
| |||||||
waarmede zij hebben getracht ons Hollanders de allernoodigste zaken te bezorgen. Ook de directie van het hôtel du Louvre et de la Paix verdient grooten dank voor de hartelijke zorgen, waarmede zij poogde den reizigers tegen zeer billijk tarief allerlei nuttige zaken als eetwaren, handdoeken enz. te verschaffen; het was niet haar schuld dat de expeditie zoo slecht was, dat de verzendingen of niet of eerst zeer laat aankwamen. Dank zij de dringende verzoeken van den oud-minister en enkele andere invloedrijke passagiers wordt ook het consigne wat milder. Onder geleide van gendarmes mogen wij baden in zee en wandelen op het eiland buiten de muren onzer opsluiting. Nu eerst kunnen wij gaan genieten van het mooie, dat zelfs op dit duivelseiland te vinden is. In een oogwenk vliegen de toeristen aan alle zijden de omheining uit, en overal op de scherpe rotspuntjes ziet men ze zoo klein als mieren opklauteren. Het eiland is zeer grillig gevormd; als een inktvisch steekt het lange rotsarmen in zee uit, en de puntige graatvormige kammen, meermalen te smal om op te staan, bieden eene prikkelende gelegenheid tot klauteroefeningen. Van de twee tot driehonderd meter hooge toppen heeft men een verrukkelijk mooi uitzicht op de baai van Marseille, haar drukke havens, en de mooie bergglooiing der maritieme Alpen. Voor alles trekt de aandacht de Notre Dame de la Garde, het kerk-fort met het groote vergulde Madonna-beeld op den toren. Op vijf uiteenstaande hoeken van het eiland zijn vijf forten gebouwd, voorzien van kanonnen, groot kaliber. Volgens verklaring van deskundigen is het eiland onneembaar, eene geduchte versterking voor Marseille. Juist midden in de baai van Marseille gelegen bestrijkt het alle toegangen tot die haven. | |||||||
Woensdag 25 September.Het is werkwaardig welk een invloed het veranderde consigne op onze stemming heeft. Men mag nu vrij uit over het geheele eiland loopen, en de gendarmes, in hooge mate voorkomend, zijn onze beste vrienden. Een der Franschen merkt op, dat dit door geheel Frankrijk het geval is; de gendarme is de vriend van het volk, dat in hem niet zijn vrijheidbeperker, doch zijn beschermer ziet. Als de gendarmes door het geheele land zoo | |||||||
[pagina 467]
| |||||||
beschaafd zijn als degenen, die ons moeten bewaken, is deze opvatting best te begrijpen. Zij dienen ons veeleer tot gids. De uiteinden van het eiland zijn verbonden door eenen breeden, militairen weg en zoo kunnen wij op die uiterlijk zoo beknopt schijnende rotsen urenlange wandelingen maken, gezichten opleverend, als liepen wij op de mooie Corniche van Salerno naar Amalfi. Iedere nieuwe wandeling op het eiland biedt nieuwe verrassingen. De lichteffecten, de grillige rots- en baaivormingen zijn wonderlijk mooi; een gloedroode zonsondergang, vervend met vlammend rood de sterk reflecteerende witte kalkrotsen, met donker rood de duisterende berggroepen om Marseille, beschaduwd door loom aanklevende zwarte regenwolken, en al deze kleuren weerkaatsende in het breede water tusschen beiden, met kleurwisselingen van zilver en lichtblauw tot purpergroen, vormen een schitterend schouwspel. Telkens hoorden wij mompelen van ziektegevallen, welke onder de passagiers zouden uitgebroken zijn; wij gevoelden ons langzaam aan al slapper worden, en bemerkten, dat lichamelijke inspanning sterk afmatte; want de vertering bleef even slecht, en de vuile kost bezorgde ons een niet uit te drukken gevoel van lichamelijke onbehagelijkheid; niettemin werd de stemming met den dag beter. De fijne beschaving van de meeste der reizigers verkreeg de overhand over de depressie van het slechte materieele leven. Beschaafde Franschen zijn wel buitengewoon aantrekkelijke menschen. Des morgens werd een mis gelezen voor den overleden contre-maître, door ongeveer alle passagiers, ook niet-Katholieken, met groote aandacht en deelneming gevolgd. De chef d'orchestre uit Parijs had het initiatief genomen voor een concert ten voordeele van de nagelaten betrekkingen van den pestlijder, en met grooten ernst werden de muziekpartijen opgemaakt, overgeschreven, ingestudeerd. Men had opeens de handen vol werk, en men hoorde telkens een aanslag muziek, een stuk aria, een uitzoeken van quatremains, welke reeds in die enkele verspreid opgevangen tonen eene hooge verwachting vestigden van de aanstaande uitvoering. Men gevoelde, dat velen samenwerkten om hoogere gedachten in dit oord van ellende te doen zegevieren, en ondanks de lichamelijke beproevingen begon een bewustzijn | |||||||
[pagina 468]
| |||||||
van geestelijk welbehagen over ons te komen. Dit neemt niet weg, dat, toen heden voor het eerst extra bestelde etenswaren uit Marseille waren aangekomen, de touristen elk begrip van eigendom verloochenden. Als hongerige raven vielen zij aan op blikken biscuits, plunderden in hunne behoefte aan zuiver eten de bezending, en de ongelukkige bestellers vonden slechts voor zich de leege blikken en de nota. | |||||||
Donderdag 26 September.De groote avond was daar. De vuile schuur was in een minimum van tijd herschapen in een concertzaal. Van Marseille had men doen komen een aantal kleine ganglampjes, die van de zijwanden een vrij wel voldoend licht uitstraalden; de muren waren behangen met geschilderde programma's, zeer verdienstelijke caricaturen van ons verblijf, waaruit een meesterhand bleek. Versche bloemen en bouquetten waren overvloedig aanwezig, en achter in de zaal was een buffet opgericht, ditmaal werkelijk vrij goed voorzien. Men vroeg zich af, waarom dit niet vóór dien dag mogelijk was geweest. Weldra was de zaal tot achterin gevuld; er was vrij veel toilet gemaakt. Het programma omvatte negentien nummers. Men vond er van alles op; quatre-mains, solo's voor zang, piano en andere instrumenten, voordrachten, koren. Een echte Marseillaan droeg op vermakelijke wijze met een Marseillaansch accent: ‘les Animaux malades de la Peste’ van La Fontaine voor. De blinde jongen speelde met groot gemak eenige preludes van Bach en Chopin; een koor uit Iphigénie en Tauris van Glück en Noël des Marins van Chaminade werden voorgedragen door een koor van twaalf dames, afgewisseld door solo's van heerlijk mooie stemmen, welke ons aller oprechte bewondering verdienden. De quarantaine-dokter, dr. Jacques, de Monsieur de marque en beau paletot, die ons allen zoo gestreng onder handen had gehad, ontpopte zich hier met een paar humoresken als een verdienstelijk musicus. Een mr. Autran, een aantrekkelijke oude heer, liet in eene: ‘Ballade des Rats Morts’ (zie bijlage II), een van de aan pest overleden ratten haar wedervaren verhalen. Het uitbundige succes van de uitmuntende voordracht van den heer Autran werd misschien nog overtroffen door den heer Louis Bouelle, auteur van de ‘Ballade | |||||||
[pagina 469]
| |||||||
du Pestiféré’, die thans op de melodie van Cadet-Roussel op allergeestigste wijze voordroeg een nieuw spotdicht: ‘La Frioularde’ waarin hij de inrichting op Frioul hekelde, onder het refrein: ‘Oh! oui vraiment, Le touriste est un bon enfant’.Ga naar voetnoot1) Het concert werd op waardige wijze besloten door het duo d'Eve van Massenet, waaraan alle heeren- en dameszangstemmen afwisselend in solo, duo en koor medewerkten. De uitvoering was waarlijk voortreffelijk; zij bood een hoog muzikaal genot. Een van de leiders, een type boulevardier, een figuur voor Mars, cynisch kalm, monocle in het oog, staat op en vraagt nogmaals stilte, om over te gaan tot publieke veiling van geschilderde programma's enz. ten bate van de familie van den overleden pestlijder. Maar vóór de kunstwerken onder den hamer komen, wil hij eenige zeer curieuse zaken aanbieden, welke men nergens anders zal kunnen krijgen; niet alleen van kunstwaarde, neen zaken die op uw gevoel werken. Het zijn de slachtoffers van de wetenschap, die zich hier aan onze oogen zullen vertoonen, neen meer nog, het is de wetenschap zelve, die zich hier aan u zal openbaren in een harer meest ernstige, harer meest delicate verrichtingen. Als een onverbeterlijke Kakadorus legt hij heel voorzichtig uit, hoe de kunst in het geheim kans heeft gezien om de dames te vereeuwigen op het oogenblik, dat zij - hm hm - dat zij werden geinoculeerd - en dat wel niet op hare japonnen, neen veel dieper, nog onder hare chemise, op haar - hm, hm, nu, men zal hem wel begrijpen. En dat wonder zal men hier zien, hier kunnen verkrijgen! - Hij haalt eenige miniatuur fotografieën van slechts enkele centimeters oppervlakte te voorschijn; en tot de dames: Oh, n'inquiétez-vous pas, Mesdames, les foto's sont très petits, afin qu'on ne puisse pas trop bien voir les détails! Komaan heeren, wie biedt er wat? Een, drie, vier, vijf, tien francs! Kom niemand, niemand meer? Mais Messieurs c'est impossible! Ces dames ne se font pas inoculer à dix francs! - Quinze francs - | |||||||
[pagina 470]
| |||||||
ah ben ben, vingt francs, vingt-cinq francs. Une fois, deux fois, trois fois, vingt cinq francs - en daarop met groote waardigheid: ‘Ces dames sont irrévocablement adjugées à vingt cinq francs’. Op die wijze gaat de verkoop voort, onder uitbundige hilariteit van het publiek; het grootste en mooiste programma, van den schilder Clairin, gaat voor zeshonderd francs. In het geheel komt er ruim vier duizend francs bijeen, en ook de piano wordt voor de familie bestemd.
Buiten is het heerlijk mooi. De volle maan verlicht de witte kalkrotsen als met een magisch verzacht daglicht. In de verte ziet men de bergen van Marseille scherp afgeteekend tegen een staalkleurigen hemel vol sterdiamanten. De vredige rust wordt alleen verbroken door het loome opklotsen tusschen de rotsblokken aan den oever van eene deining, om eenige minuten onmerkbaar komende aanzwellen uit zee, onzichtbaar van waar zij komt, onbegrijpelijk waarom zij komt in het spiegelgladde zilverglanzende water. In den loop van den avond hebben wij de verrassende en heuglijke tijding vernomen, dat wij morgen worden vrijgelaten. Lang zitten wij op de rotsblokken aan den oever, turende in die prachtige verlichting, nog onder den indruk van de mooie muziek; en waarlijk, het gaat ons nu aan het hart deze plek te moeten verlaten, naar alle windstreken uiteen te vliegen. Schichtig schieten telkens ratten langs onze voeten over de kalkrotsen. Hare gevreesde aanwezigheid laat ons volkomen ongevoelig. Welk een mooie macht gaat er toch uit van goede muziek, van een met talent gesproken woord, van werkelijke beschaving! | |||||||
Vrijdag 27 September.Na dejeuner komen de beide kleine postbooten van Marseille om ons af te halen. Wij moeten eerst op eene lijst onzen naam teekenen, aangevende waarheen wij denken te vertrekken, en krijgen een gelen pas mede, dien wij gedurende de eerste tien dagen moeten vertoonen bij de politie van onze verblijfplaats, en nog gedurende een maand bij ons moeten houden voor mogelijke onderzoekingen. De uittocht was minder opgewekt, dan men kon verwachten. Velen zagen er slecht uit, en vooral later is uitgekomen, dat | |||||||
[pagina 471]
| |||||||
er niet weinig zieken onder de passagiers waren. Na twintig minuten stoomen waren wij in Marseille. Welk een genot in het hotel een keurig schoon tafellaken, een schoon bord, goed glaswerk voor zich te hebben. En wat smaakte dat eten, en die wijn! Een extra trein was voor de besmette reizigers door de Paris-Lyon-Méditerranée gereed gemaakt met extra bewaking, de compartimenten reeds van te voren gedesinfecteerd, sterk riekende naar carbol..... die trein was zeer slecht bezet; onder de enkele reizigers bevonden zich zieken, eene dame zelfs, die ernstige verschijnselen van pest had! Maar verreweg het grootste deel der toeristen bleef in Marseille genieten van vrijheid, netheid en goeden kost, en menigeen liep des avonds over de Cannebière met erge zeebeenen. Was het een gevolg van de zeereis of van het diner? Laten wij maar niet verder vragen; het was hun van harte gegund.
Bezien wij deze geschiedenis nu nog een oogenblik uit een ander oogpunt dan dat van een toerist. Er waren vele mannen van wetenschap onder de reizigers; onze avonturen zijn daardoor aan een ernstig onderzoek onderworpen. Dat in vele bladen interviews en protesten zijn opgenomen, vele illustraties ons hebben afgebeeld in ons kommervol verblijf, dat eene interpellatie door den oudminister Poincaré in de Fransche Kamer is aangekondigd, zal van direct nut zijn voor de ongelukkige slachtoffers, die na ons tot een verblijf op le Frioul zullen veroordeeld worden. Maar van meer belang voor het algemeen zijn de wetenschappelijke onderzoekingen naar oorzaak en gevolgen van deze quarantaine. Dr. M. Bucquoy heeft in de zitting van 29 October 1901 der Academie de Médecine een voordracht gehouden over den oorsprong van de ziekte (zie bulletin de l'Académie, en Revue Générale des Sciences van 15 November 1901 No. 21) en Dr. Charles Leroux heeft in de Gazette hebdomadaire de Médecine et de Chirurgie du 8 Décembre 1901 den uitslag medegedeeld van een onderzoek naar de gevolgen der quarantaine op de reizigers die zich wèl en de reizigers die zich niet lieten inspuiten met serum. Onder verwijzing van belangstellenden naar de bronnen zelven moge hier een kort overzicht van de bevindingen dier medici volgen. | |||||||
[pagina 472]
| |||||||
Het gewone incubatie-tijdperk voor pest wordt op tien dagen geschat. De Sénégal was laatstelijk in Alexandrië geweest en had daar twee dagen voor de reede moeten liggen, terwijl gevallen van pest in die stad voorkwamen. Sedert dien was het schip teruggevaren naar Marseille zonder dat zich een geval van pest - wel van andere ziekte - had geopenbaard, en eerst na een verblijf van zeventien dagen in de haven van Marseille was het uitgevaren in dienst der croisière. In Marseille was geen enkel geval van pest bekend; het was zeer de vraag of de gestorven contre-maître, ofschoon onwel op reis gegaan, bij het vertrek reeds pest onder de leden had. Sedert het vertrek van Marseille is in die stad niet een enkel geval van pest geopenbaard. Niettegenstaande het schip dus kwam uit een onbesmette haven, na een verblijf in die haven, het gewone incubatie-tijdperk verre overtreffende, openbaart zich twee dagen na vertrek, zonder tusschentijds contact met eenige andere besmette haven, een geval van pest. De oorzaak moest dus eene andere zijn dan men gewoonlijk zoekt; bij menschen was zij niet te vinden. Bij doorzoeken van het ruim is echter het gewenschte licht verkregen. Onder in het schip, vooral bij de bergplaats van vuil linnen, werden honderden ratten gevonden, zoowel levend als cadavers. Al die ratten zijn besmet bevonden, en uit de cadavers bleek het, dat de epidemie onder de ratten reeds weken lang moest gewoed hebben. Vermoedelijk zal dus reeds een paar maanden geleden een met pest geïnfecteerde rat in de haven van Alexandrië langs een touw, of een ankerketting of langs welken weg dan ook aan boord van den Sénégal zijn gekomen en aldaar de epidemie onder hare rasgenooten gebracht hebben. Hoewel de mogelijkheid van dit feit zeer wel geweten werd, heeft eenvoudig niemand er aan gedacht. Men heeft alle voorzorgsmaatregelen tegen menschen genomen, doch niet tegen mogelijk aan boord zijnde ratten. Verzuimt men deze maatregelen tegen ratten, dan zijn alle verdere maatregelen tegen menschen vrij wel overbodig. Zoo staat dus iedere haven over de geheele wereld, van IJsland tot Kaap de Goede Hoop en Australië, bloot aan eene plotseling opkomende epidemie van pest, ook zonder dat één | |||||||
[pagina 473]
| |||||||
schepeling is aangetast, indien het schip in zijn ruim òf ratten verbergt, welke aan die ziekte lijden, òf zelfs slechts cadavers, bezweken aan die ziekte, of andere overblijfselen van pestzieke ratten waarmede plaatselijke ratten in aanraking kunnen komen. Zoo is het ook te verklaren, dat op wijd uiteenliggende punten ongeveer tegelijkertijd pest uitbreekt, zonder aanwijsbare oorzaak van overbrenging, en dat de ziekte zich doorgaans het eerst in de havenkwartieren openbaart. Wie zich dus tegen de pest wil hoeden, were niet alleen menschen herkomstig uit besmetting, maar richte zijne maatregelen in de eerste plaats tegen ratten en tegen voorwerpen, koopwaren, enz. waarin overblijfselen of uitwerpselen van met pest besmette ratten kunnen voorkomen, welke zaken op hare beurt de ziekte aan plaatselijke ratten kunnen overbrengen.Ga naar voetnoot1) Medici komen hoe langer hoe meer tot de overtuiging dat pestbesmetting van mensch op mensch direct vrij onwaarschijnlijk is. Het ongedierte op ratten, het vuil dat deze achterlaten in eetwaren etc. zijn veeleer de overbrengers. Verdelging van ratten zal dus meer afdoende zijn dan opsluiting van onschuldige schepelingen in lazareths. Zoo was het feitelijk een groote domheid in de haven van Frioul den Ortégal op eenige meters afstand van den Sénégal te leggen ter opneming van de equipage. Een rat, overgezwommen of geklommen langs kabels van Sénégal naar Ortégal kon van dit laatste schip een nieuw pesthol maken. Zoo kan het eiland Frioul met zijne vele ratten ook geheel besmet zijn; slechts komt het den verblijvenden ten goede, dat de ratten in de slaapzalen weinig te eten vinden, en allicht zich daar niet zullen ophouden. Die zekerheid konden de toeristen echter evenzeer in een goed hotel aan den vasten wal gevonden hebben. In ons bepaald geval waren de groote tekortkomingen: dat op een schip geregeld varende op besmette havens, geen | |||||||
[pagina 474]
| |||||||
pestserum aan boord was; dat aan boord met ongelooflijke lichtzinnigheid met de besmetting werd omgesprongen, niettegenstaande men de groote waarde van maatregelen van ontsmetting en afzondering erkende en deze zelfs ten deele toepaste; dat men bij aankomst op Frioul in vijf groote paviljoens voor 174 passagiers in het geheel slechts 6, zegge zes bedienden had; dat de verpleging erbarmelijk en juist ziektebrengend was; en last not least, dat men, de inspuiting beslist noodig achtende, zes dagen na het seinen uit de straat van Bonifacio en vijf dagen na aankomst te Frioul eerst voldoende serum voor allen aanwezig had, en eerst na vier dagen begon in te spuiten met het weinige nog aanwezige serum; en dat wel in een haven als Marseille op een speciaal quarantaine-etablissement, terwijl het Instituut Pasteur ten allen tijde serum voor ten minste 10,000 inspuitingen in voorraad heeft. (Zie Revue des Sciences van 15 November 1901.) Het feit, dat men achterna de inspuitingen niet noodzakelijk heeft geacht, doet niets af aan de tekortkoming, dat men geen serum had op het oogenblik, waarop het groote nut van, ja zelfs de verplichting tot de inoculatie openlijk werd verkondigd.
Dr. Charles Leroux heeft de bevindingen kunnen verzamelen van 143 passagiers. Van de overige 31 kon hij geen inlichtingen verkrijgen. Van die 143 hebben 10 beslist de inspuiting geweigerd; deze allen hebben niet het minste gevolg ondervonden van hun verblijf op Frioul. Van de overblijvende 133 zijn de bevindingen gedeeltelijk door hen zelven, gedeeltelijk door bij hen practiseerende geneesheeren opgeteekend. Die 133 personen zijn voor een deel op 21 September ingespoten met serum, reeds twee maanden oud, voor het andere deel op 22 September met serum, juist versch uit Parijs aangekomen. Het schijnt dat de al of niet verschheid van het serum van geen verschillenden invloed is geweest, maar afdoende duidelijkheid is op dit punt niet verkregen. De hoeveelheid serum was voor allen dezelfde: 7 kub. centimeter serum van Yersin. Op die 133 ingespoten personen hebben 74 geen enkel gevolg ondervonden, doch hebben 60, | |||||||
[pagina 475]
| |||||||
zijnde 44,7 %, te lijden gehad van min of meer ernstige aandoeningen. Dr. Leroux verdeelt die aandoeningen in drie groepen:
Onder de gevallen van a zijn voorgekomen: plotselinge hevige diarrheën (door de toeristen spottenderwijze genoemd: la Frioularde), hevige hoofdpijnen, koorts, groote loomheid, plaatselijke of algemeene jeukerigheid, al of niet met uitslag, deze verschijnselen bij den een zich afzonderlijk, bij den andere gezamenlijk zich voordoende; verder klierzwellingen (adénites) eenigszins gelijkend op pestbuilen, aan den kant van de inoculatie, welke bij de meeste personen rechts, bij eenigen links op den onderbuik geschiedde. Deze aandoeningen, twintig in getal, zijn van weinig ernstigen aard geweest en verdwenen na enkele dagen. Dr. Leroux schrijft ze niet toe aan het zeer slechte eten, omdat zij allen ongeveer tegelijkertijd zich openbaarden, en de niet-ingespotenen geen enkel merkbaar gevolg van die slechte voeding ondervonden. Onder de gevallen b, zich openbarende eerst na 10 dagen, vermeldt Dr. Leroux: 1o. 13 gevallen van erythemateus uitslag, sommige van weinig beteekenis, plaatselijk op den onderbuik, andere verspreid over het geheele lichaam, met uitslag als van netelroos, soms zoo groot als duiveneieren, op armen, beenen, enz. met hevigen jeuk in de handpalmen, zwelling en verdooving van vingers enz. De verschijnselen duren slechts enkele dagen. 2o. 21 gevallen van pijn in de gewrichten, in de spieren en pseudo-rheumatisme. Sommige patiënten hebben zeer pijnlijke aanvallen; 8 van hen zijn reeds vroeger jichtlijdend geweest. De verschijnselen duren van 10-15 dagen. 3o. 5 onderscheidene gevallen, die minder duidelijk zijn, van infectieuse ontsteking van de periphere zenuwen, bij enkele groote pijnlijkheid, bij andere totale gevoelloosheid van ledematen; bij eene dame een voet gedurende 14 dagen ‘comme mort’; een plotseling opkomend asthma met sterke belemmering van de ademhaling, enz. enz. De verschijnselen duren van 3 tot 5 weken. | |||||||
[pagina 476]
| |||||||
Eindelijk onder c vermeldt Dr. Leroux één geval van eene dame, vrouw van een geneesheer, die haar zelf behandeld heeft. Deze geneesheer heeft meermalen den overleden pestlijder bezocht en zich eerst na eenige dagen kunnen desinfecteeren; onderwijl heeft hij de hut met haar gedeeld. Reeds den nacht na de inspuiting gevoelt de patiënte zich onwel, de volgende dagen lichte buikpijnen, algemeene zwakte; Vrijdagnacht in den nachttrein van Marseille vrij hevige pijnen met gevoel van een zwelling in de lies; Zaterdagmorgen bij aankomst zeer veranderd in uiterlijk en hard ziek, met vorming van een pijnlijke adénite; de medicus-echtgenoot verklaart er zelf van: ‘l'aspect des trainées et des plaques rouges de la peau, les caractères de l'adénite ressemblaient terriblement à ce que j'ai vu sur le pauvre matelot du Sénégal, mort au Frioul d'une peste incontestée.’ Infectie met de naald van de serum-spuit wordt wegens de genomen voorzorgen ten eene male onmogelijk geacht. Na 8 dagen kan de patiënte weder voor het eerst uitgaan en thans is zij geheel genezen. Het geval is zeer onduidelijk; het heeft den schijn van eenen lichten vorm van pest. Niettemin beschouwt Dr. Leroux het niet als pest, maar veeleer als een gevolg van het serum, daar dezelfde verschijnselen, hoewel in veel lichtere mate, zijn waargenomen onder de gevallen van klierzwellingen van groep a, eenige dagen na de inspuiting. Dr. Leroux komt tot het besluit: dat vermoedelijk overbrenging van pest van mensch op mensch zeer zeldzaam voorkomt; dat dus eene afzondering in pestvrije streken of gebouwen eene vrij groote zekerheid aanbiedt om van die ziekte verschoond te blijven, ook indien men al in een gebied van besmetting is geweest; dat het grootste gevaar schuilt bij ratten en goederen, waarin overblijfselen van ratten zich kunnen bevinden; dat dan ook inspuiting met serum volstrekt niet noodzakelijk is na verwijdering der personen uit het milieu van besmetting; dat die inspuiting eerst gebiedend wordt, indien die afzondering niet spoedig genoeg kan plaats vinden (bijv. door gedwongen verblijf op een schip als met de equipage van den Sénégal het geval was), of indien nà de afzondering mocht blijken door uitbreken van nieuwe gevallen, dat pestkiemen in die afzondering zijn medegenomen; | |||||||
[pagina 477]
| |||||||
dat de inspuiting met serum voornamelijk vroegere aandoeningen als jicht en dergelijke weder opwekt; dat men met het oog op de vrij ernstige gevolgen eener inspuiting zelfs voor gezonde menschen zeer voorzichtig moet te werk gaan met eene preventieve inspuiting van serum, en althans niet deze verplichtend moet stellen in omstandigheden, waaronder het pestgevaar nog niet onmiddellijk dreigend is; eindelijk dat de medicus niet uit het oog mag verliezen hoe verschillend een zelfde dosis serum werkt op personen van onderscheiden aard en physieken toestand.
Het kan eene kleine troost voor ons zijn, indien mannen van wetenschap door ernstige onderzoekingen nog nuttige lessen kunnen putten uit onze mislukte reis.
G. Vissering. | |||||||
[pagina 478]
| |||||||
Bijlage I (zie blz. 451).La ballade du pestiféré.
Nous partions de France
Tout pleins d'espérance,
Le coeur en vaillance,
Sur le ‘Sénégal’.
Les eaux étaient belles,
Et les ribambelles
Des vagues rebelles
Dansaient au mistral.
Nous passons en Corse,
Où le ciel se corse,
Et, juteuse écorce,
Nous inonde un peu.
Mais bientôt l'espace
Sourit, et fugace
Le nuage passe,
Laissant le ciel bleu.
Puis, à pleines voiles,
Dessous les étoiles,
Que fixe à ses toiles
Hécate ou Vénus,
La troupe joyeuse
S'envole rieuse
Vers la rive heureuse
Si chère à Phébus.
Mais soudain tout change,
Craque, se dérange,
C'est un bruit étrange:
La peste est à bord!
Notre coeur se serre,
S'en va vers la terre;
On songe à sa mère,
Chacun se croit mort.
Vite on se rassure,
Au fond, la nature
Du mal est obscure,
Pensent nos docteurs,
Qui, seize, et plus graves
Que les vieux burgraves,
Tiennent des conclaves
Devant les tumeurs.
Le premier médite,
Dit: grande ou petite,
C'est une adénite,
Pourquoi s'affecter?
Le second réplique:
Peste bubonique,
Le cas est typique
On n'en peut douter.
Du deux au troisième,
Du quatre au cinquième,
Tous, jusqu' au quinzième,
De se rétorquer.
Mais pour le seizième,
Un homme à système,
Le cas est extrême:
Il faut disséquer!
Ne sachant que faire,
Craignant fort à terre
L'agent sanitaire
Qui règne à Stamboul,
L'un d'entre eux conseille
D'aller à Marseille
Et l'on appareille
Pour le gai Frioul.
Au fond de la rade,
Le bâteau malade,
Finit sa ballade,
Et vers nous bientôt
Arrive une barque,
D'où leste débarque
Un monsieur de marque
En beau paletot.
L'appel il préside,
Voit le bord valide,
Puis d'un oeil rapide,
Vite a constaté:
Qu'au cours du voyage,
Chacun fut très-sage,
Et que l'équipage
N'a pas augmenté.
| |||||||
[pagina 479]
| |||||||
Après il ordonne
Que l'homme on lui donne,
Et chose bouffonne
Hors de son hamac,
Le bubonocèle
Descend, prend l'échelle
Et sur la nacelle
Fume son tabac!
Sans vouloir, profane,
Pénétrer l'arcane
Où le savoir plane,
Je suis épaté
Quand, si manifeste,
J'aperçois le reste
De cinq jours de peste
Sur l'humanité.
Pour expérience
L'homme de science
Fait la confidence
Qu'il faut un rat mort,
Parole fatale!
Au fond de la cale
La gent animale
Va tirer au sort.
Mais un rat novice,
Prêt au sacrifice,
S'offre sans malice
Aux mains du bourreau.
Célui-ci l'emporte
Et, fermant sa porte,
Dit: Faut qu'il en sorte
Un rapport très beau.
En homme pratique
Et très-méthodique;
Il l'ouvre et le pique;
Mais il cherche en vain.
Le subtil microbe,
Toujours se dérobe,
Sans même sa robe
Laisser dans la main.
Plus de quarantaine,
Triste et l'âme en peine,
Maudissant la veine,
Le docteur quinteux,
Loin d'une encâblure
Dit: La chose est sûre,
C'était une enflure
D'un aspect douteux.
Je romps votre attente,
Voici la patente,
De griefs exempte;
Sortez sans retard.
La rade est très-saine,
Mais on prend sans peine,
Un bobo dans l'aine
Avant le départ.
Depuis cette affaire,
L'homme pestifère
Prétend qu'il préfère
Aux titres vantés,
Le bonheur intime
D'avoir fait la grime
A la plus intime
De nos Facultés.
Et puis qu en la France,
Tout, joie ou souffrance,
Finit en romance,
Et plutôt gaiement,
Un homme notoire,
De cet auditoire,Ga naar voetnoot1
Va conter l'histoire
Au gouvernement.
| |||||||
[pagina 480]
| |||||||
Bijlage II (zie blz. 468).Ballade des rats morts.Ga naar voetnoot1)
Passagers des Messageries,
Embarqués sans trop d'embarras,
Rongeurs subtils et joyeux rats,
Nous partîmes d'Alexandrie.
Nous étions tous dodus et gras;
Mais las! l'adénite mauvaise
Fît gonfler notre panse obèse
Et bientôt, victimes du sort,
Dans la cale Sénégalaise
Nous étions quatre-vingts rats morts.
Aux ports d'Europe ou bien d'Asie
Décemment ou ne pouvait pas
Présenter, même chapeau bas,
Une telle ménagerie.
On se fut mis en mauvais cas.
Bien avant le Péléponèse
Lipari, devant tes falaises
Forcément on vira de bord:
Dans la cale Sénégalaise
Nous étions quatre-vingts rats morts.
Ce nombre quelquefois varie
Au gré de divers avocats,
On en discute avec fracas
Mais c'est pure chicanerie;
Les rats défunts ne mentent pas.
Du roi Minos devant la chaise
Ma voix soutenant cette thèse
A dit comme Hugo Victor:
Dans la cale Sénégalaise
Nous étions quatre-vingts rats morts.
Des touristes la Confrèrie
Dont Olivier guidait les pas,
Rêvait de Chypre et de Damas
De la terre sainte et bénie;
Maintenant loin de ces climats
Elle vit, assez mal à l'aise,
Au Frioul, sur terre française
Où JacquesGa naar voetnoot2) a bien vu tout d'abord,
Qu'en la cale Sénégalaise
Nous étions quatre-vingts rats morts.
A Montmartre, ville choisie
Et qui brille d'un vif éclat,
Chacun sait qu'il est vers le bas
Un café plein de fantaisie,
Où le rapin prend ses ébats;
Mais l'enseigne de sa cimaise
N'est plus qu'une vaine fadaise,
Qu'il conserverait bien à tort:
La cantine Sénégalaise
C'est le vrai café du rat mort.
Envoi:
O, CharbonnelGa naar voetnoot3), ne t'en déplaise,
Mets un terme à tes hypothèses,
Crois en mon fidèle rapport:
Dans la cale Sénégalaise
Nous étions quatre-vingts rats morts.
|
|