in het wolachtig bruin van de pels, aan den kop van een dromedaris doet denken, tegelijk iets van een roofvogel met zijn gebogen snavel en zijn loerenden blik, waarbij dan de als roofklauwen om zich heen grijpende handen de gelijkenis met den roofvogel voltooien. En met dien kop en die handen welk een kracht en een waarheid van mimiek!
Ik heb den indruk behouden dat de vroegere uitbeelding van den Shylock door Bouwmeester - ik zag hem in deze rol reeds voor meer dan twintig jaar - dieper ging en soberder was. Hij geeft nu alles misschien met volkomener techniek, met meer meesterschap over alle uiterlijke middelen van tooneelspeelkunst, maar ook met scheller kleuren, met grooter melodramatische effecten. Juist daardoor echter was deze Shylock uitnemend goed berekend voor een publiek, dat de woorden niet verstaat; en het verwondert mij niet, dat de Parijsche toeschouwers, enkel door het spel van gelaat en handen te volgen, van Bouwmeesters vertolking van den door gouddorst en wraakzucht verteerden Jood een grooten indruk hebben ontvangen.
Maar had nu die tocht naar Parijs de hoofden en harten, en daarbij den tijd van de bestuurders van ‘Het Nederlandsche Tooneel’ zoo in beslag genomen, dat aan de jaarlijksche Gijsbrecht-vertooning niet gedacht was en er geen tijd meer overschoot voor een behoorlijke verzorging van Vondels treurspel? Ik vind dit nog de zachtste verklaring voor hetgeen de goedaardige, trouwe, vaderlandslievende bezoekers van de Nieuwjaarsvoorstelling te slikken kregen en in hun vaderlandsliefde, trouw en goedaardigheid zonder morren geslikt hebben. Een verklaring, geen verontschuldiging. Want deze vertooning - ik spreek van die van 2 Januari, op den traditioneelen avond - was, als geheel, in hooge mate ergerlijk.
‘Vondels treurspel’ - schrijft L. Simons in de knappe studie, voorkomende in zijn boek Besproken plaatsen - ‘is een gewijd drama en kan slechts genoten worden als het vertoond wordt met al de wijding die het vergt. Het behoeft - door den aard van zijn wezen - den steun van plastiek en muziek; het moet een plechtige inwijding worden van het nieuwe jaar.’
Maar waar was hier de wijding bij de voorbereiding, waartoe ik ook de rolverdeeling reken, waar de wijding bij de vertooning?