De Gids. Jaargang 65(1901)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 543] [p. 543] Herfst. Op bleekbezonde voeten loopt Door oogstgeleêgde zomerlanden Vreemdblonde Herfst, en plukt en sloopt Met voorkeur van zorgteêre handen De bloemen welk, de blâren geel en rood Tot wij van dagelijkschen dood. Nog klaart de morgenheemlen blauw De matte glimlach uit haar oogen, Maar korter zon kan nooit den dauw Van 't lange nacht-weenwaken drogen, Dat immer keert in donker duren Met breeder kring van lichtverlaten uren... O niet voor mij de hartstochtlauwe dag: Fletsblonde golving van haar regenzware wrongen! - Mijn was mijn Zomers goudgebronsde lach, Met jonge Lente heb ik 't hooge lied gezongen... Te lang al op dor praalbed ligt te prijk Arm Zomers zongebalsemd lijk. [pagina 544] [p. 544] 'k Haat de valschwarme levenstint Die nevelspieglen op zijn wangen spreiden, Zijn doodverstild gelaat waar ik niet wedervind Die lichte wellen van verblijden, Zijn oogebronnen die haar vreugde baatten, Honingpure ernst uit volle harteraten. Ik wil niet langer met de verren staan In strakken plicht van klankloos treuren; - 'k Zal niet lachvleiend tot zijn bleeke hoedster gaan, Dat recht mij als haar gunst gebeure... Jongwilde smart van ingehouden tranen groot Verlangt voor zich alleen heur doode bleek en bloot... Vaart aan door den welkweeën hoon, Strooit Schoonheids late en overrijpe vruchten, Schalt door de stilte uw breeden orgeltoon, Al woeste stormen uit de Westerluchten! Bouwt in luchterdoovende koningszaal Brandstapel van den ouden praal! Heft daar de strakke schoonheid van zijn leden In vlam van loover dat zichzelf verbrandt, En vult met rouwmisbaar de breede Mijlen van zijn vereenzaamd land... Harts urn staat ledig lang en reinbereid, Waar Zomers asch zij weggeleid!... Hoe lang eer sneeuwen glorie doove en dekk'? - Ik kan niet weren uit mijn zomeropen Woning en killend huisvertrek De slavenvoeten aangeslopen, [pagina 545] [p. 545] Waar goden in den tijd die is geweest Lachten en dronken hun aldaagsche feest!... Maar diep onder 't geheime luik Blijft voor den ongeweten morgen Veilig in zijn koelleemen kruik Rest van Vreugds ouden wijn geborgen, Dat ik niet doodarm word' verrast Door d' eenigzeekren, laatsten hooge-gast. P.C. Boutens. Vorige Volgende