De Gids. Jaargang 65
(1901)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 347]
| |
Volste lente.Ga naar voetnoot1)Gansch de Dag is klare kracht,
late lente - zware vracht
groen de boomen dragen -
klaar de blauwe lucht op 't sterk
daken-rood, geducht bolwerk,
blaak'rend in den Dage!
Weeke jeugd van tastend stréven
fijner twijgen, blader-beven
trillend op de teed're lucht,
is vol-groeid tot sterke jeugd-kracht,
die Verlangens volste vreugd bracht,
vréemde weemoed glóed-bevrucht!
| |
[pagina 348]
| |
Gloed niet, al te loom vol-goten
van een hitte, die den dood en
kilheid van den Herfst weer-brengt,
niet de Zómer nog, die wreed-heet
schroeiend 't kwijnend leven leed deed
scherp en 't al in 't zieden zengt, -
Maar de éérste Gloed, die klaarlijk
't leven dóór-gloeit wonderbaarlijk
en 't tot hoogsten bloei vol-stijgt!
Rijpe jonkheid, die der schoonheid
volte omspant, de klare woon zijt
dezes Gloeds, die stijgt noch neigt....
Dit is 't hoogste: gouden zwijgen,
't eind des stijgens, en niet neigen
neer nog als een bloem die hangt
óver, - maar een kelk, die in den
zon-gloed ganschlijk te verzwinden
voelt, niet meer wéet of verlángt....
| |
[pagina 349]
| |
Gouden Rust, 's levens fonteinen
hoogst om-buige', één fonkel-schijnen
wichtloos wégend op de lucht!
Wee, dat 't op-zich-spuitend schaat'ren
Wéet niet: ná díen Gloed.... der waat'ren
droevig neder-ruisch-gerucht -
Wee, de zomer zal doen zinken
zwaar-dof 't hel-groen blader-blinken
dor en waai-heet overstuifd -
en licht-groene schemer-zalen
zullen duistere portalen
zijn, van doode wande' omhuifd -
't Helle dak-rood zal verbleeken,
wijl den hemel zal door-leken
geel, met àl te hett'gen walm
't zonne-laaien, dat in 't loover
't voog'len-zwier'len, zal verdoove'er
in d'àl-luid-démpenden galm!
| |
[pagina 350]
| |
Tot een ruischen zal verlossen
van den bangen ban de rosse
aarde, in regen schreiende,
maar schreiend ten stérven toe,
wee, den droeven herfst-dood moe
weenend begeleiende....
* * *
Sterke klaarheid, helder gloeien,
'k weet mij-zelf in U vervloeien,
Ik ben U, en Gij zijt mij!
Maar ééns, bij der tijd voort-glijden
zult gij - wee! - onwetend schrijden
als een vreemde mij voorbij....
Carel Scharten.
|
|