De Gids. Jaargang 65
(1901)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 340]
| |
Aanteekeningen en opmerkingen.Een verzuim hersteld. Julius Vuylsteke.- In de Letterkundige kroniek van September heb ik, over politieke, en meer bijzonder over socialistische poëzie sprekende, verzuimd Julius Vuylsteke te noemen. 't Was niet uit onbekendheid met het werk van den Vlaamschen strijder dat ik dit verzuim beging. In 1887, toen Vuylsteke's Verzamelde Gedichten in nieuwe uitgaaf het licht zagen, heb ik in mijn kroniek de aandacht er op gevestigd en, tot ergernis van Willem KloosGa naar voetnoot1), gewaagd van 's dichters vlammende vloekzangen, van zijn krachtige taal, zijn scherp, soms overmoedig, maar frisch en ongekunsteld woord. Thans, na veertien jaar, heb ik den bundel nog eens ter hand genomen, en mijn oordeel over 's dichters werk is nog hetzelfde als toen. Vooral trof het mij, bij de herlezing, hoe hier in de verzen van een student van twintig tot vierentwintig jaar - Vuylsteke werd den 10en November 1836 geboren en de verzen, waarop ik doel, dagteekenen van 1856 en 1860 - tonen werden aangeslagen, die toen zeker in onze taal nieuw mochten heeten, revolutionnair, één bittere klacht over de ellende van het tobbende volk, en in een vorm die ook nu nog de aandacht verdient. Dat geldt vooral voor het gedicht in rijmlooze jamben ‘Weer iets voor den Almanak’, waar hij den optocht teekent van de Gentsche fabriekarbeiders zooals die den 31en Augustus 1856 op de Vrijdagmarkt te Gent Leopold I voorbij trok. Dat geldt ook voor het, in kleiner bestek, niet minder treffend drietal verzen: ‘Fabriekgalmen.’ | |
[pagina 341]
| |
De vrouw van een fabriekarbeider gaat op weg met het middagmaal van man en zoon: een kan met soep; maar, eer zij de fabriek bereikt, breekt het oor van de oude kan en de soep vloeit over den grond; de vrouw staat te schreien; een hond komt aangeloopen: Hij rook aan het noenmaal van man en zoon,
en hij ging zijnen weg: hij was beters gewoon!
En dan deze ‘fabriekgalm’: De jongen is op zijn tiende jaar;
noch lezen noch schrijven kan hij voorwaar.
Maar vader wint weinig, en moeder is ziek;
het kind moet mede naar de fabriek.
Als draadjesmaker wordt het geplaatst
te midden van 't werktuig, dat ronkt en raast.
‘Ach vader, 't is hier zoo benauwd...’ - Let op,
of anders grijpen de riemen uw' kop.
‘Mijn oog is zoo moede, mijn hoofd is zoo zwaar.’ -
Let op, of de tanden grijpen uw haar.
‘Ach vader, ik voel mijne armen verlammen..’ -
Let op, of ze raken tusschen de krammen.
De vader gebiedt, het kind zwijgt stil;
welhaast weerklinkt een snerpende gil.
Bloed verft de riemen en draden rood.
Het kind heeft geleden, het kind is dood.
In Noord-Nederland kent het tegenwoordig geslacht Julius Vuylsteke niet. Kloos heeft in 1887 de politieke en sociale verzen van den dichter van ‘Clauwaart en Geus’ voor ‘koude declamaties’ uitgemaakt, en velen hebben dat op goed geloof aangenomen. Wie zich de moeite geven wil in de Verzamelde Gedichten ‘Weer iets voor den Almanak’ op te slaan en, zonder vóóroordeel, van dit en van enkele andere sociale en politieke gedichten kennis te nemen, zal, vertrouw ik, een anderen indruk ontvangen.
J.N. v. H. |
|