| |
| |
| |
Intermezzo.
Toen hij bij haar kwam, gehaald door zijn overbuur, een oude wasch- en mangelvrouw bij wie ze logeerde, vond hij haar voorover liggen op het kussen, in een muffe, klein-open bedstee; de donkere, warre haar-massa los, de handen gebald boven het hoofd, in de rondte een slordige roezemoes lakens en dekens, waaruit blanker en fijner dan de rest haar helder nachtkleed opbloeide.
Terwijl de buitendeur nog tusschen hem en haar dicht was, had hij haar hooren gillen; nu lag ze stil, met kleine rillingen, in 't vormelooze wit dat haar omhulde.
- Nou is ze bedaard, zei koel-meewarig de vrouw die hem haalde; maar de heele dag en nacht leit ze al te huile. 't Is niet om àn te hoore! 'En mensch doet geen oog toe op die manier!.... 't Is 'en nichie van me man zaleger, mot u wete. Ze is mediest in De Haag. Meheer-dokter heit ze licht al gezien.... Ze is hier al 'en poosie voor der gezondheid.... De zenewes ware niet als te best.
De jonge dokter zei: ‘hm’; bleef besluiteloos staan.
Er was iets in 't gedwongen stil-liggen van die meisjesfiguur dat hem schuchter maakte, zooals een fijn-voelend mensch is tegenover smart die zich niet uit eigen wil aan hem openbaart.
- Ze was dus ziek toen ze hier kwam?.... vroeg hij eindelijk, na een poos zwijgen, om iets te zeggen.
- Nou.... rechtaf ziek!.... Ze was wat overwerkt docht ze. 'En zware betrekking nogal. Gisteren avond is 't opeens zoo slim met 'r geworde.... maar denk-ie dat ze-n-en dokter wou?.... Van avond zeg ik teuge me meissies:
| |
| |
nòù!.... ik gaan em op m'n eige hale.... 'En mensch mot teminste fesoendeluk z'n nachtrust hebbe.... en as dat schreeuwe weer de heele nacht duurt.... Wat zeit-u?
De dokter zei niets; keek alleen, aarzelend, naar de nog altijd stille figuur van 't meisje. De vrouw draalde nog even, kwam toen, wat aan de dof-rood lichtende hanglamp draaiende:
- Nou.... ik ga maar. As ze wat heit, zeit ze 't u allicht eerder as mijn. Ik ken der geen ja of nee uit krijge.... en de meissies ook niet....
Even danste, door 't wiegelen van de aangeraakte lamp, haar lange, magere, voorovergebogen figuur nog over de witgekalkte muur van 't schraal-gemeubelde kamertje; toen draaide ze de deur-kruk om, opende langzaam de deur en verdween dof slof-kletsend in den met steenen bevloerden gang.
Toen de dokter de deur dicht hoorde gaan achter de vrouw, nam hij een der matten stoelen en ging, nog altijd besluiteloos, bij de bedstee zitten.
Zijn optreden was niet erg doktoraal, dat voelde en wist hij; maar een jonge schroom, eerbied bijna, hield hem gevangen.
Hij had het meisje dat hier lag dikwijls gezien, áángezien en mooi-gevonden in de laatste dagen.
Ze was hem toen niet ziek voorgekomen. Wanneer hij voorbij kwam had ze voor 't raam gezeten, in de deur gestaan, op den weg geloopen, en telkens weer was haar bijzondere mooiheid hem opgevallen.
Er was in haar verschijnen op 't stille boerendorp iets vreemds, iets opmerkelijks geweest, dat hem, vóór hij wist ooit als medicus gehaald te zullen worden, had doen informeeren: wie ze was, waar ze vandaan kwam. Men had hem gezegd: familie van de vrouw die zooeven heenging; een ouderloos meisje; modiste in Den Haag; en zoo-voor-zich had hij een romannetje vastgeknoopt aan haar tijdelijk komen op 't afgelegen plaatsje waar hij dokter was....
Ze leek hem.... een herinnering uit zijn studenten-tijd, toen hij.... zùlke meisjes op straat vroolijk aansprak als 't donkerde.... Alleen was ze mooier dan de meesten, en keek wat erg ernstig uit haar groote, blauwe oogen.... die niet hóórden bij 't losse vlokken-kapsel, 't coquette witte voiletje.
Hij keek het ongezellige, met grove, gekleurde bijbelsche
| |
| |
prenten versierde kamertje even rond; vond een stoel met heldere onderkleeren er over heen geworpen, bovenop een rose rokje met dunne, witte kant. Onder den stoel stonden kleine, spitse schoentjes met vergulde gespen.
Op het rood-en-zwarte kleedje van de tafel lag een matelootje met wit, gewerkt tulle voiletje er om heen, naast een klein gouden remontoir aan fantasie-kettinkje.
Tegen den muur, vlak onder een helder blauw en rose gekleurde Madonna, die achter haar over de borst gekruiste armen een tak lelies hield, hing een lange, rechte mantel.
In een hoek stond een net, zwart parapluietje met imitatiezilveren knopje, bij een even-gapend koffertje van glimmend bruin zeildoek.
De rood-lichtende hanglamp knetterde iets hooger op.... De meisjes-figuur in de bedstee bewoog wat.... Een vreemd-bekende geur zweefde fijn langs den jongen man.... die 't niet heel erg náár begon te vinden dat hij hier zat.... daarnaast, even, met scherpe wroeging van eerlijkheid denkende aan zijn eenvoudig, blond vrouwtje, nu thuis vóór 't theeblad, gebogen over een klein, wit kinderjurkje dat ze festonneerde.... toch weer met een prettige kitteling van nieuwsgierigheid terugvallend in verlangen naar een klein emotietje, brekend de groote eentonigheid van braaf-dorpsdokters-leven.... en door dat alles been eerbied voelend voor 't stilzijn van 't meisje, uit wier houding smart sprak.
Eindelijk, misschien had de jonge dokter zóó stil gezeten dat 't meisje meende dat hij er niet meer was, hief ze zich met een ruk op.... zag hem toen verschrikt aan.
- 'k Heb u niet geroepe! hortte ze snel, haar losgolvend haar wat terug-strijkend.
Haar gezicht was vreemd van huilen: de oogleden dik gezwollen, de lippen trillend omgeworpen.
- Uw tante riep me.... wilde de jonge man beginnen.
- Tante heeft niks over me te zegge! hortte ze weer. 'k Heb u niet geroepe.... 'k Ben hier niet voor niet.... en als ik tante betaal.... mag ik....
- Dan mag u haar nòg niet de heele nacht wakker huile....
- Nee.... dat mag ook niet.... Dàt mag ik óók niet.... Wàt mag ik dan wel?
| |
| |
Zenuwachtig-overspannen lachte ze, trachtend hem uitdagend aan te zien.
Weer werd de jonge dokter sterk getroffen door haar schoonheid; door 't lief-ernstige van haar blauwe oogen ondanks 't brutaal-willen-doen, door 't sterk fatsoenlijke van haar trekken ondanks 't van voren op effect kort-geknipte, breed-uitstaande donkere krulvlokken-haar.
- U bent hier voor uw gezondheid buite, niet waar? vroeg hij met een weifelen in zich tusschen gewoon-mannelijk mooi-vinden van een jonge vrouw, dokters-waardigheid, en schroom tegenover leed.
- Ja; maar ik heb u niet geroepe! hield ze vol.
- 'k Mag u toch zeker wel iets geven om.... om wat rustiger te worde?
- 'En slaapmiddel?
- Ja; 'en slaapmiddel.
- Dat is goed.... dat wil ik wel hebbe....
't Meisje was gaan zitten, nerveus-rillend de strooken van haar in wanorde geraakt nacht-toilet ordenend, voortdurend het haar achterover strijkend. Haar oogen schitterden vreemd; zagen den jongen dokter niet aan; staarden strak naar den bedstee-wand.
Opeens, weer met een ruk, draaide ze zich om, en grabbelde, met grooten schrik over haar gezicht, onder haar hoofdkussen.
- Zoekt u iets? vroeg de jonge man.
Ze antwoordde niet; de ontsteltenis in haar heele doen groeide. Ruw smeet ze de kussens opzij, tastte tusschen de kanten van 't bed, hief zich half op en duwde de dekens weg.
- Goeie God! hoorde de dokter haar voor zich heen zeggen, terwijl ze strak starend even op haar knieën stil zat in 't ontredderd bed. Goeie God! kan ik het gedróómd hebbe? Toen, hem aanziende: kàn dat dokter.... kan-je zooiets dróóme....
Haar blik, gespannen, hechtte zich aan zijn lippen.
- 'k Weet niet wat u bedoelt.... aarzelde de jonge man. Vertèlt u 't me es.... misschien....
- Kan-je droome dat je n-en brief krijgt.... en dat je n-em leest.... en.... àlles.... net zoo duideluk of 't gebeurt?.... dat je dènkt dat 't gebeurt?....
| |
| |
- Dat kàn natuurluk wel.... maar....
Vóór de bedstee, door 't wild zoeken er uitgeworpen, lag een verfrommeld briefje. De jonge dokter bukte zich.
- Zoekt u dit?.... vroeg hij.
Met een snijdenden gil rukte het meisje 't opgevouwen stukje papier uit zijn handen, en begon, voorover vallend, zich aan de haren rukkend, weer 't gillen dat hij zooeven buiten had gehoord.
't Klonk leelijk en angst-wekkend, akelig-wanhopig alsof een tegen haar wil opgesloten waanzinnige om hulp schreeuwde.
De tante kwam weer binnen. Om den kant van de deur gluurden een paar verschrikte meisjes-gezichten, die toen de dokter 't hoofd wendde, verdwenen.
- 't Is toch Gòdgekláágd! zoo schreeuwt ze nou al 'en dag en 'n nacht! zei de vrouw, hulpvragend naar den dokter ziende. Zeit ze ù niks?
De dokter schudde 't hoofd.
- U kunt volstrekt niet nagaan wat er gebeurd is? vroeg hij.
- Nee.... kwam de vrouw, hard pratend om 't gillen te overschreeuwen. 'En dag of acht geleeë schrijft ze dat ze wat hier komt, omdat ze zich overwerkt heit.... Ze komt.... en alles best.... We hebbe niks met mekander gehad.... en de meissies ook niet....
- Heeft ze geen brief ontvange?
- Laat zien.... ja!.... Héére ja!.... Dat heit ze.... Gisteren avond.... U denkt misschien van verkeering?.... Nee, die heit ze niet.... En ze is dóódfesoendeluk hoor! D'r vader en moeder benne wèl allebei dood.... en ze heit 'en broer die niet als-te-best oppast.... maar ze woont bij èrge nette menschen in, ziet u.... Heere ja!.... Die brief....! Zou die misschien van der broer kenne weze?
De dokter had niet naar haar geluisterd. Hij hoorde niets dan 't gillen dat àl maar aanhield.... voelde een malle hulpeloosheid.... 't Was toch te gèk!.... Hij moest toch iets dóen....
- Och, gaat u nog eve heen.... zei hij.... misschien zal ze mij liever alleen spreke.... als ze bedaard wordt....
Met verstandhoudings-blik knikte de vrouw; draaide weer wat aan de zinkende lamp.
- 't Is me toch wat!.... mompelde ze heengaande.
| |
| |
Toegevend aan een verweekend medelijden boog de jonge dokter zich over het meisje, en lei zijn eene hand op haar hoofd, trachtend met de andere een van haar omhoog geheven polsen te grijpen.
Harder uitzettend haar gillen rukte ze zich los, wild om zich heen slaande, bonzend haar hoofd tegen den bedstee-muur.
Toen hield hij zich boos.
- Hoor es! zei hij barsch, 't rauw gillen overstemmend, dat moet nou ùit zijn!
Meteen klemde hij haar polsen in zijn handen.
- Je mòet stil zijn, hoor je!.... ging hij voort. Stilzijn!.... Stìl!.... zeg ik je!....
Dat hielp. 't Gillen verflauwde.... hield geheel op.... Moe-hijgend bleef 't meisje liggen; klemde, toen hij haar polsen losliet, zelf haar vingers om zijn handen.
- Kom, wees nou stil.... zei hij, zachter zijn stem; werkelijk aangedaan. Ik zal je wat geven om te slape.... Slaap eerst maar es.... dan zullen we daarna same prate.... Misschien kan ik wat voor je doen....
Stijver knepen de vingers van 't meisje om zijn handen. Wijd haar blauwe oogen vol smart kwam ze, met een snikschok die haar heele lijf deed trillen:
- U.... ú.... O, nee.... ú niet.... Toen, schreiend zacht: Maar gaat u niet weg.... Och, God!.... gaat u niet weg.... Blijf bij me.... 'k Weet geen ráád zoo alleen.... Zoo héélemaal alleen....
De jonge dokter, in zijn goedheid van zacht mensch, sterk geroerd van medelijden met de droefheid van een mooie vrouw, begon haar over 't háár te streelen.
- Arm kind!.... Arm kind!.... zei hij week; zijn goed gezicht dicht bij 't hare. Vertèl me maar es.... Vertèl me maar es.... Misschien hèlpt dat wat.... Arm, arm schepseltje!....
Hij begon zich nu werkelijk alleen goed te voelen; wist niet meer prikkelend haar bijzondere mooiheid, rook niet meer bewust het bekend parfum, dat uit haar kleeren naar hem op-zweefde.... Met een hopen op mee-gevoel dacht hij aan 't blonde vrouwtje thuis.... zoo goed.... zoo zacht altijd... wat bleekjes in 't verwachten van een eerste kindje nu.... een ijverig, lief vrouwtje, vol meelij met armoe en droefheid... | |
| |
aan 't blonde vrouwtje, dat hij lief had, wáárlijk lief had....
- Beloof me nou eve rustig te zijn.... dan zal ik je 'en drankje geven om te kalmeere. 't Helpt immers niet al huil je zoo.... En morge zal mijn vrouw bij je kome.... Misschien vertel je diè liever.... Misschien kan diè je beter rade.... en helpe dan ik....
- Uw vroúw!.... kwam 't meisje, schel haar stem met een zenuwlach er in. Uw vroúw!... Nee, diè doet 't niet!... Diè komt niet!.... Toe, gaat u nou niet heen.... Blijf ú bij me.... Och-god, och-god, maak me dóód.... Zelf durf ik 't niet.... Nee, dàt durf ik niet!
- Dat moèt je ook niet doen.... Is 't zóó onherstelbaar erg?.... Moet je misschien....?
't Meisje schudde 't hoofd.
- Nee.... wàs 't dat maar... Dan had ik dàt teminste... 'En kind!.... Och, hàd ik maar 'en kind.... 'k Zou der gráág voor werke.... gráág... Dàt is 't niet....! Maar hij schrijft me... och-god!.... inééns schrijft-ie me.... inééns ben ik alleen.... heelemaal alleen.... Och-god, en 'k vroeg toch niks.... 'k Heb em nóóit gevraagd om te trouwe.... 'k Was tevreeë.... En nou!.... Dáárom moest 'k zeker hier na toe.... Dáárom! Nou kan 'k niet ééns naar em toe gaan.... Maar lieve God! ik kàn niet verder leve... Ik kàn et niet!....
Weer begon ze schokkend te schreien, haar hoofd op zijn eene hand, die nat werd van tranen.
- Arm kind.... arm kind.... mompelde hij weer, streelend haar over 't losse, bruine haar.
Ze begon nu zachter te huilen; te kreunen als een kind, dat moe is van pijn.
Voorzichtig maakte hij zijn eene hand los.
- Ik kom zóó terug, zei hij, snel zijn hoed nemend; door vlugheid oppositie vermijdend.
Zijn huis was vlak bij. Snelle schreden over de steenen, handig den sleutel in 't slot, gauw licht aan in de apotheek, de stopflesch met sulfonaal uit de kast gekregen, een paar poeders gevouwen....
- Bèn-je daar? klonk een blij-lichte vrouwestem uit de huiskamer.
- Ja kindje. 'k Moet nog even weg! 'k Kòm zoo!
| |
| |
- Hè.... je ben al zoo lang weg gebleve. Je thee wordt heelemaal slecht!
- Ja, ik kòm zoo.
- Ernstige patiënt?
- Nee.... dat niet.... maar.... 'k Zal 't zóó zegge!
Vlug weer terug naar 't meisje....
Ze lag tamelijk rustig; met de oogen dicht. De magere vrouw was bij haar; vroeg haar iets, een onverschillig ding, waarop ze antwoordde.
- 'k Wou haar zelf even ingeve.... zei de jonge man. Geeft u me 'n lepel en 'n glas water.
't Meisje bleef haar oogen dicht houden; doodmoe haar jong gezichtje. Haar halsboord was losgegaan. Ze rees overend, maakte stelselmatig haar nachtjapon toe, bleef toen zitten wachten, aldoor nog haar gezwollen oogleden opeen.
De vrouw kwam met 't gevraagde binnen. Zwijgend goot de jonge dokter den poeder op het water.
- Hier, drinkt u es.... zei hij.
't Meisje, gedwee, dronk; ging toen weer liggen.
- Zoo, kwam de jonge man tevreden. - Als ze nou nog niet slape kan, geef haar dan 'en tweede poeder, vervolgde hij tot de oude vrouw, die in verstandhouding, even de oogen dicht, de lippen stijf opeen, knikte. - Morge kom ik weer. Als ze geslape heeft zal ze veel beter zijn.
Even, met een blauwen smart-blik deed 't meisje de oogen open.... zag hem aan.... sloot ze toen.
De jonge man nam haar pols, hield die een poosje vast, drukte met een goedkeurend knikje haar hand weer neer waar die gelegen had.
- Nou, zei hij, tot morge dan....
Na een groet voor de magere vrouw, en een onbewusten blik naar de hel-blauwe Madonna ging hij heen.
Zijn vrouw hoorde hem thuis komen. Noodend opende ze de deur van de huiskamer, opdat hij niet weer eerst door zou loopen naar de apotheek, zonder haar even aan te zien, zonder zijn warm kopje thee, dat al zoo lang wachtte.
- Hier ben ik, kindje, zei hij, den arm om haar heen, een zoen op haar lief-bleek, hem aanziend gezichtje.
| |
| |
- Wat wàs er mannie? vroeg ze.
- Ambts-geheimen, schertste hij, zich behaaglijk drukkend in zijn leunstoel.
't Vrouwtje schonk thee in.
- Hè.... zóó erg! zei ze.
- Nee.... dat is maar gekheid. Je mag 't gerust wete. 't Was voor dat meisje.... Je weet wel.... hierover... Dat hier logeert....
- O.... dat móóie meisje....
- Ja.
't Vrouwtje had hem zijn thee gereikt, die hij nu met langzaam teugen dronk. De handen in den schoot gevouwen keek ze naar hem; in ernst opmerkzaam....
't Meisje had haar al een poosje flauwtjes gehinderd, zooals meisjes die mannen-aandacht vragen, vrouwen als haar wel móéten hinderen; vooral op een stil dorp, waar zooiets vreemds zoo opvalt....
- Was ze zóó erg ziek? vroeg ze, 't opeens wat overdreven vindend, dat hij dáár zoo hard voor gehold had daarnet....
- Ze was ontzettend nerveus.... bijna krankzinnig van verdriet, kindje....
- De meid zegt, dat 't niet veel bizonders is.... kwam 't vrouwtje, met een scherp trekje om haar neus....
De jonge dokter, even, voelde wat pijn. Wanneer men voor zichzelf een eerlijk man wil blijven, is men zich verplicht als kampvechter op te treden van een soort vrouwen tot wier gelijke men zich vaak maakte....
- Dat is wat èrg gezegd kindje: niet veel bizonders. Er zijn zooveel nuances en variaties, dat de grens niet wel te bepalen is, zei hij met een klein lachje.
- Je kun 't 'r anders wel aanzien.
- Ze was bijna krankzinnig van verdriet, kindje... 'k Had èrg meelij met 'r.
- O.... jullie manne hebbe altijd meedelij met dat-soort vrouwe.... schampte 't vrouwtje, van binnen zenuwachtig wordend.
- Ik wou je juist vragen er morgen es heen te gaan, ging de jonge man onhandig voort; niet opmerkend 't zielsproces, dat zich in háár ontwikkelde. Je zou der 'n goeie daad mee doen.... Ze was zóó wanhopig.... 't Arme schepsel
| |
| |
schijnt zoowat alleen op de wereld te zijn.... Ze had 'en brief gekrege.... van.... 'k denk van iemand waar ze veel van houdt.... die der afschreef. Ze leek me heel na der aan toe om zelfmoord te doen....
- Dat zou nogal niet erg zijn, dunkt me. Dan kon ze teminste niet nog méér kwaad doen! sneed de stem van 't vrouwtje pijnlijk in zijn gemeend medelijden.
't Bloed steeg hem naar 't hoofd. Streng keken zijn eerlijke; jonge oogen haar aan.
- Ja.... of je nou al zóó kijkt.... Je wéét hoe 'n afschuw ik van dat-soort meide heb.
Dun kwam haar stem naar hem toe: een pijn-snijdend geluid. Ze was heel bleek geworden; wrong zenuwachtig haar klein zakdoekje in haar vingers.
- Je weet niks van der.... verweet hij, leed voelend om haar hardheid.
- 'k Hòèef niks te wete. Je kunt zóó wel zien.... wat voor een 't er is....
Haar lippen trilden. Haar heele houding teekende hevig verzet. Hij zag haar aan; zei toen bedroefd, terwijl zijn gezicht van boos-worden zich ontspande...
- Kindje, kindje, hoe is 't om gòdswil mogeluk!.... Jij, die anders de góédheid in persoon ben.... hoe kan jij nu zoo leelijk-hard prate.... Dat kun-je toch niet meene.... Kom es bij me.
Uitnoodigend strekte hij de rechterhand, 't Vrouwtje stond op.... kwam aarzelend, ontdaan van kleine boosheid haar lief gezichtje, een tranen-waas in haar oogen.
Hij trok haar op zijn knieën, lei den arm om haar heen, en nam haar handen, die klam waren, in de zijne.
- Zeg es kindje, dat kun-je toch niet meene.... Al wàs 't er nu.... zóó-een.... zou je dan tòch geen meelij hebben als ze erg ongelukkig was?.... Zèg!....
- Nee; dan was 't 'r eigen schuld.... hield't vrouwtje koppig vol.
- Maar hoe wéét-je dat nou in godsnaam.... Denk nou es aan.... dat ik jou had afgeschreve toen we geëngageerd ware....
- O.... maar, dat doèt 'n man niet in onze stand.
- Zooveel te erger.... tegenover dàt meisje doet 'n man
| |
| |
dat wel.... En jij zou nog zooveel óver hebbe gehad: je moeder, je broers, je positie in de maatschappij.... Zoo'n meisje, àls ze zich aan iemand hecht, heeft behalve hem niks meer....
- 't Is dan natuurluk 'n héér; bove der stand. Wat doet ze zich met hem te bemoeie! Laat ze zich minder opdirke... en met en jongen uit háár stand trouwe....
- Om armoe te lijë.... Bovendien.... kìndje, kìndje, hoe is 't toch mogeluk.... Als ik nou 's 'n prins was geweest.... en ik had joù 't hof gemaakt... dat was 't zelfde geval.... En als je dan van me was gaan houë....?
- Dan zou 'k tòch nooit iets gedaan hebbe, dat mama niet wist....
- k Weet toevallig dat dit meisje geen moeder heeft.... en als ze er een had, was 't nog de vraag hoe die haar zou hebbe gerade.... Dus.... als jouw moeder gezegd had: je moet niet naar die prins kijke.... zou jij....
- 'k Zou 't uit mezelf niet gedaan hebbe....
- Dus je houdt alleen van me, omdat ik toevallig je gelijke in stand ben?
- Nee.... dat niet....
- Dat zèg-je toch, met andere woorde....
- Nou ja.... maar.... Je kòmt nooit in die omstandighede....
- Juist: je kòmt nooit in die omstandighede... Meisjes als jij, kome niet in aanraking met prinse, zooals meisjes als zij heere leere kenne.... Wie weet hoe jij anders zou hebbe gedaan.... Ik zou teminste, prins of niet, even smoorlijk op je zijn geworden als nu.... en jij?....
- Ik zou jou.... joù.... jòù.... óók hebbe liefgehad...
- Nou.... kijk nou 's an.... schertste de jonge dokter, blij weer te kùnnen schertsen. Dat was dan 'n morganatiesch huwelijk geworde. Dat is óók raar!.... Héél raar hoor!... Dat is eigenlijk heelemaal niet wettig; net iets als vrije liefde... En stel je nou 's voor dat ik je dan alleen gelate had.... en met 'n prinses was getrouwd....
- Dat zoù-je niet.... zei 't vrouwtje, hem kussend.
- Nee.... maar stel-je 's vóór....
- Ja.... dan had ik óók geen raad gewete.... Behalve als ik kindere had gehad.... dat was teminste iets.... kwam 't vrouwtje nadenkend.
| |
| |
- O.... lièfje.... lièfje.... dat zei zij ook....
- Wie?
- Dat meisje....
- Zei ze dàt.... Zei zìj dat!
- Ja kindje.... dàt zei ze....
Stijf de armen om den hals van haar man, 't hoofd leunend tegen zijn borst, zat de jonge vrouw een poos doodstil....
Toen kwam ze, zonder van houding te veranderen, heel zacht:
- 't Is nù al te laat hè?
- Waarvoor liefje?
- Om na dat meisje toe te gaan.....
Marie Marx-Koning.
|
|