De Gids. Jaargang 65
(1901)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 270]
| |
De staatkundige toekomst van Rusland.Questions religieuses, sociales et politiques. Pensées d'un homme d'état, traduit du Russe. Paris 1897.De schrijver van dit boek behoort tot het kleine getal onzer tijdgenooten wier namen in de gansche beschaafde wereld bekend zijn. Iedereen toch die met eenige belangstelling, hoe gering ook, de lotgevallen van het Russische volk nagaat, kent den naam van Pobedonostzeff, den Procureur-Generaal bij de Heilige Synode. Met geestdrift en ingenomenheid wordt die naam in den regel niet begroet, hij doet te veel herinneringen en vermoedens opdagen die minder aangenaam stemmen. In elken terugtred, in elke willekeurige machtsuiting der Russische regeering, heeft men gemeend de hand te moeten zien van dezen leermeester van Keizer Alexander III en invloedrijken raadsman van diens opvolger. In hoever men juist ziet waag ik niet te beoordeelen; maar de lezing van het hierboven aangehaalde boek zal wel den indruk versterken dat Pobedonostzeff niet de man is die Rusland zal voeren in de banen waarop de meeste Europeesche staten zich thans bewegen. Toch zal men uit die lezing weldra opmaken dat de Procureur-Generaal der Heilige Synode niet behoort tot dat slag van staatslieden, die de eerste helft der vorige eeuw bijna in alle landen van Europa heeft zien optreden, voor wie teruggang of althans strak behoud van het bestaande de alles beheerschende staatkundige stelregel was. Voor die man nen golden louter stoffelijke overwegingen; geloof aan het | |
[pagina 271]
| |
onstoffelijke had voor hen alleen de waarde van een hulpmiddel bij het bereiken van stoffelijke doeleinden. Zij eerden de kerk als rustbewaarder in de maatschappij, mogelijk ook als verzekeringsmaatschappij voor zich zelve, maar allerminst als een macht tot opwekking van het gemoedsleven. Indien Metternich een katholieke staatkunde volgde, dan deed hij dit - volgens zijne eigen bekentenis - alleen omdat hij het gelooven op gezag, dat de kerk zoo uitnemend leerde, onontbeerlijk achtte voor den onderdaan van een onbeperkt vorst. Pobedonostzeff staat op een geheel ander standpunt. Bij hem vindt men de mystieke aandoenlijkheid die een der trekken is van het Russische volkskarakter en die zich zelfs van tijd tot tijd afspiegelt in de Russische-staatkunde. De Temps heeft hem niet ten onrechte een ‘autoritaire sentimental’ genoemd. Zijne groote grief tegen de hedendaagsche maatschappij is dan ook dat zij in den mensch het verstand boven het gemoed stelt. Dientengevolge - zoo luidt zijne klacht - bekommert zij zich veel te weinig om den invloed van de godsdienst en verkondigt zij de heillooze leer van scheiding tusschen kerk en staat. Aan deze laatste gevolgtrekking herkent men den ouderwetschen Rus die de godsdienst geheel vereenzelvigt met zijne kerk: de Grieksch-orthodoxe. In alle landen waar verscheidenheid van geloof heerscht, zijn de gemoedelijk godsdienstigen in den regel voorstanders van volkomen vrijheid der kerk: zij zijn voor niets meer bezorgd dan dat hunne overtuigingen en hun eeredienst op eenigerlei wijze onderworpen worden aan het altijd naar machtsuitbreiding hakende staatsgezag. Maar deze beduchtheid is aan den Procureur-Generaal der Heilige Synode vreemd. De vrije kerk in den vrijen staat is naar zijn begrip een onmogelijkheid. De Staat kan wel aan de kerk volkomen vrijheid geven en zichzelf geheel onafhankelijk van haar verklaren, maar een kerk, die waarlijk in het geloof geworteld is, mag die stelling nimmer aanvaarden. Zij kan zich niet onttrekken aan het staatkundig en maatschappelijk leven, zij moet ook daar haren vollen invloed doen gevoelen. De kerkelijke gemeenschap is voor den mensch van veel hoogere beteekenis dan de staatkundige; dus is ook de Kerk een veel gewichtiger lichaam dan de Staat. Het is de kerk die den burger bezielt met eerbied voor | |
[pagina 272]
| |
de wet en het gezag, en die de overheid eerbied voor de vrijheid van den burger moet inboezemen. De kerk moet derhalve staatskerk zijn, zij moet - al wordt dit niet met zooveel woorden gezegd - boven den Staat staan en de Staat moet hare leiding dankbaar aanvaarden. Buiten Rusland zal dergelijke beschouwing omtrent de verhouding tusschen kerk en staat wel door geen staatsman meer worden gedeeld. In protestantsche landen natuurlijk niet, zij is daar onmogelijk, reeds omdat het kerkelijk leven er zich in tal van genootschappen heeft gesplitst; in katholieke landen evenmin, omdat zelfs de meest kerksche staatsman zich buiten de kerk niet door de van den Paus afhankelijke geestelijkheid wil laten leiden. De Katholieke kerk toch is een wereldkerk met een hoofd die buiten elk staatsverband is geplaatst. De Grieksche kerk daarentegen, schoon niet tot Rusland beperkt, heeft in dat land geheel het karakter van een landskerk. De nationale band die de onderdanen van den Czaar verbindt, wordt eigenlijk door hen in de kerk alleen recht gevoeld. De Franschman, de Duitscher, de Nederlander wordt dagelijks aan dien nationalen band herinnerd wanneer hij aan staatkundige verrichtingen deelneemt of staatkundige plichten vervult. In zijn bedehuis daarentegen voelt hij zich niet Franschman, Duitscher of Nederlander, maar Katholiek, Protestant of Israeliet. Maar de Rus, die van alle werkzame deelneming aan de staatkunde is uitgesloten, kan slechts in zijne kerk het bewustzijn vinden van de gemeenschap met zijne landgenooten. Pobedonostzeff blijft niet in gebreke om op dit eigenaardig verschijnsel te wijzen. Hij maakt in zijn boek een zeer opmerkelijke tegenstelling tusschen Engelsche en Russische kerken. In Engeland, zegt hij, zitten de heeren en dames op afgezonderde betaalde plaatsen, de arme wordt in de kerk toegelaten zoo hij er een plaats kan vinden, maar hij blijft er op een eerbiedigen afstand van de rijken. In de Russische kerken zijn armen en rijken, door elkander gemengd, bijeen vergaderd. De Russische bedelaar voelt er zich even goed te huis als de aanzienlijkste heer. In de kerk zijn alle Russen gelijk, ook de afstand die hen van den geestelijke scheidt is gering, hij behoeft niet boven zijn gehoor uit te munten door kennis en welsprekendheid, want hij heeft slechts de meest | |
[pagina 273]
| |
eenvoudige plechtigheden te verrichten, en is in den regel uit de volksklasse gesproten. De kerk is het gemeenschappelijk eigendom van allen, zij is gesticht, wordt onderhouden en versierd door de roebels van den rijke en de kopecken van den arme. Beiden hebben er in de gewichtigste omstandigheden van hun leven dezelfde troost en wijding ontvangen. Zal dit zoo blijven? Zal bij voortduring de Rus in de kerk het middelpunt van zijn bestaan vinden? Pobedonostzeff is blijkbaar op dat punt niet geheel gerust, er zijn bedenkelijke verschijnselen, reeds in de kerk zelve. In afgelegen streken wordt de kerk veronachtzaamd, men laat haar onder de leiding van ongeschikte of onverschillige geestelijken verloopen, in de meer beschaafde deelen van het Russische rijk daarentegen is het vaak nog alleen de vrouw die in het gezin aan de kerkelijke overlevering vasthoudt, de man acht zich aan de kerk ontgroeid; want van buiten wordt de Russische maatschappij besmet door den invloed der begrippen van het overige Europa. Daar heeft de staat de kerk meer en meer uit hare eereplaats verdrongen. Hij dwingt den staatsburger tot het vervullen der plichten die het staatsverband hem oplegt, maar hij laat hem volkomen vrij in het al of niet vervullen zijner kerkelijke plichten. Vandaar dat de verderfelijke overtuiging algemeen wordt dat de staat een veel hooger macht is dan de kerk. Tegen het verder binnendringen dezer westersche begrippen moet Rusland met alle krachten verdedigd worden. De Procureur-Generaal der Synode is dan ook een beslist tegenstander van elk regeeringstelsel waarbij invloed aan het volk wordt toegekend, omdat dit onvermijdelijk tot openlijke verkondiging en verbreiding van deze schadelijke denkbeelden leidt. Om diezelfde reden zijn ook het onderwijs en de dagbladpers bij hem verdacht, alles waar de hedendaagsche maatschappij in westelijk Europa roem op draagt, is in zijne oogen een voorwerp van argwaan of afkeer. Het is niet onmogelijk dat deze bestrijding bij de meer vrijzinnige Russen in dezelfde mate verontwaardiging en ergernis zal hebben opgewekt, als gelijksoortige beschouwingen van Bilderdijk en Da Costa dat in de eerste helft der vorige eeuw bij ons deden. Thans zullen wij echter in het betoog van den Russischen behoudsman wel geen gevaar meer zien voor | |
[pagina 274]
| |
onzen vooruitgang en met een zijner Fransche beoordeelaars liever geneigd zijn er een les van ingetogenheid uit te trekken, om ons te wachten voor den waan dat onze maatschappelijke en staatkundige instellingen als de hoogste volmaaktheid te prijzen zijn. Wanneer wij iemand de stelling hooren verkondigen dat de snelle en goedkoope middelen van vervoer van onzen tijd de menschen uithuizig en wispelturig maken en hen tot onnoodige vertering prikkelen, dat telegraaf en telephoon dikwijls aanleiding geven tot een ondoordachte en onnauwkeurige behandeling van de gewichtigste zaken, dat de verzekering tegen alle denkbare verliezen de zorgeloosheid aanmoedigt, dan zullen wij de juistheid van dit alles niet geheel ontkennen. Trekt hij echter uit deze stelling de slotsom dat de spoorwegen afgebroken, de telegraaf- en telefoontoestellen vernietigd en de verzekeringsmaatschappijen verboden moeten worden, dan lachen wij hem hartelijk uit. Een soortgelijken indruk zullen de beschouwingen van den Procureur-Generaal der Heilige Synode wel bij de meesten zijner niet-Russische lezers achterlaten. Wanneer hij de doopceel licht van het parlementaire stelsel en van de dagbladpers, dan zullen zij hem antwoorden dat zij even goed, misschien nog beter dan hij, de zwakke zijde dezer instellingen kennen, maar dat zij die, met al hunne gebreken, toch als de meest onmisbare bestanddeelen van hun staatkundig en maatschappelijk leven zullen blijven waardeeren. Zoo als te verwachten was, speelt de ervaring door andere volken opgedaan, niet zonder eenzijdigheid toegelicht, een belangrijke rol in het rekwisitoor van den Procureur-Generaal. Wanneer hij echter in het algemeen zijne bezwaren oppert, zweven hem natuurlijkerwijs de toestanden in zijn vaderland en de geaardheid van zijn volk het meest voor den geest. Zijn hoofdbezwaar tegen de parlementaire instellingen is dit, dat zij aan de welbespraakten den grootsten invloed verzekeren, terwijl de ondervinding leert dat de gave van het woord in den regel niet gevonden wordt bij die mannen die een bijzonderen aanleg voor regelen en besturen bezitten. De groote menigte komt spoedig onder den indruk van het met talent en vuur gesproken woord. Zij is gemakkelijk mede te sleepen door eenige oppervlakkige uitspraken en algemeene machtspreuken. Zij is niet toegerust met het weerstandsver- | |
[pagina 275]
| |
mogen dat kennis en ontwikkeling aanbrengen. Op haar hebben allereerst eerzuchtigen vat, die de gave der welsprekendheid bezitten, want de radde tong van een oppervlakkig man heeft bij haar oneindig meer invloed dan het gerijpte verstand dat minder welbespraakt is. Op die wijze worden ernstige en bekwame mannen verdrongen, en zij laten zich gemakkelijk verdringen, want in den regel schrikt hen het vooruitzicht eener groote verantwoordelijkheid af. Zij gevoelen er den zwaren druk van, terwijl de lichtzinnige praters zich door dien druk in het minst niet bezwaard vinden, maar slechts denken aan het eigen ik en, geheel vervuld van de groote rol die zij willen spelen, alles aandurven zonder zich af te vragen of hunne schouders wel krachtig genoeg zijn voor den last dien zij opnemen. Reeds nu, voordat in Rusland nog iets bestaat dat op een volksregeering gelijkt, doet dit euvel er zich reeds gevoelen. Vastheid van wil, kracht van overtuiging en kloekheid in handeling zijn in het staatkundig Rusland niet meer in eer. Pobedonostzeff schetst ons onder den naam van Nicander het beeld van den staatsman zooals hij dien niet verlangt. Nicander onderscheidde zich reeds in zijne studiejaren boven zijne makkers door den vorm waarin hij zijne gedachten kleedde en hij heeft die gave op voortreffelijke wijze ontwikkeld. Daarbij is hij in den omgang beminnelijk, meegaande en toeschietelijk. Hij ontwijkt elken strijd over beginselen, treedt steeds verzoenend op en is zoodra een ernstig meeningsverschil zich voordoet, dadelijk gereed om door een bemiddelend voorstel de tegenstanders te verzoenen. Hij redeneert nooit uit vaste algemeene stelregels maar liefst met een beroep op machtspreuken. Uitdrukkingen als: het wordt thans door allen erkend; dit beginsel wordt algemeen in Europa gehuldigd; de wetenschap heeft hieromtrent volledig uitspraak gedaan, zijn in zijnen mond bestorven. Pobedonostzeff erkent zelf dat hij in deze karakterschets een type van den Russischen hoogen ambtenaarsstand heeft willen schilderen. Zij is vooral opmerkelijk omdat zij een teekenende trek is in de onmiskenbare gelijkenis die de hedendaagsche Russische maatschappij vertoont met de Fransche maatschappij vóór de groote omwenteling. Ook bij de fransche staatslieden uit dat tijdperk vindt men dezelfde weekheid die | |
[pagina 276]
| |
noch medewerkend noch tegenstrevend, door ingenomenheid in woorden en toegefelijkheid in daden den naderenden storm trachtte te bezweren met de stille hoop in het hart dat de dreigende uitbarsting wel tot een volgend geslacht zoude verschoven worden. Het is ook thans geen ongewoon verschijnsel, wanneer men aan Russen vraagt, of naar hunne meening de bestaande staatkundige toestand in hun land zal kunnen gehandhaafd worden, het antwoord te vernemen dat alles hunnen tijd nog wel zal uithouden. Er zijn nog meerdere trekken. Bij vele aanzienlijke Russen heerscht ook de overtuiging die door dezelfde langdurige overlevering bij den franschen adel der achttiende eeuw leefde, dat de geheele maatschappij eigenlijk alleen ten hunnen bate bestaat. Men zal hen de stelling wel hooren verdedigen, dat het een zeer verkeerd begrip is om belastingen op de hoogere standen te laten drukken, daar van hunne verteringen alleen, de lagere standen moeten bestaan. Pobedonostzeff acht het ook een zeer onrustbarend verschijnsel dat terwijl voorheen het volk de pracht en den luister der aanzienlijken gade sloeg met de opmerking: dit alles is niet voor ons, thans begeerlijkheid en afgunst vaak tot geheel andere uitspraken dringen. Als streng zedemeester gispt hij evenwel de dartele en gansch niet onberispelijke levenswijze der Russische groote wereld. In eenige treffende bladzijden stelt hij tegenover de Petersburgsche lichtekooi het beeld eener vrouw uit den aanzienlijksten stand wier leven niet minder lichtzinnig is. Voor de eerste heeft hij een gevoel van medelijden voor de tweede slechts minachting. Onder den weinig vleienden naam van Messalina schetst hij haar in haar bestaan en levenswijze. Zij heeft een gemaal wiens naam zij draagt, maar in de wereld wordt zij steeds met anderen gezien; zij heeft kinderen die zij te nauwernood kent en waarvoor zij de zorg aan anderen overlaat; haar eenige bezigheid is zich kleeden en verkleeden, de schandalen der groote wereld uitvorschen en bepraten, danspartijen en schouwburgen bezoeken en somtijds in een weldadigheidsbazaar, prachtig uitgedost, hare koopwaar aanbieden. Zorgen kent zij niet, alleen van tijd tot tijd maken de schuldeischers het haar wat benauwd, maar ook deze moeielijkheden komt zij wel weer te boven zonder dat de wereld er | |
[pagina 277]
| |
ooit achter komt, op welke wijze dit geschiedt. Wordt bij de lezing dezer beschrijving niet wederom de herinnering levendig aan Taine's Ancien Régime of aan de Mémoires van Madame d'Oberkirch en soortgelijke gedenkschriften van het leven der groote wereld in Frankrijk in de achttiende eeuw? -
Of uit deze overeenkomst met de fransche maatschappij vóór de groote omwenteling nu ook de verdere gevolgtrekking moet worden afgeleid dat een staatkundige omkeering in Rusland met rasse schreden nadert, is een vraag, die alle lezers van Pobedonostzeff's boek zich ongetwijfeld wel stellen zullen. Het is trouwens de gewichtigste vraag van onzen tijd, want de aanstaande loop der wereldgebeurtenissen hangt voor het grootste deel af van de staatkundige toekomst van Rusland. Op dit oogenblik is Rusland het machtigste rijk van het vasteland der Oude Wereld. Het dankt die macht niet alleen aan den reusachtigen omvang der middelen waarover het kan beschikken, maar ook aan de volkomen onafhankelijkheid van den alleenheerscher, ter wiens beschikking zij staan. De Czaar heeft voor zijne handelingen niemands toestemming of medewerking noodig en is evenmin aan iemand rekenschap of verantwoording schuldig. Hij kan in het geheim arbeiden en rustig de goede gelegenheden afwachten zonder vrees voor belemmering door een nieuwsgierige of ongeduldige openbare meening, en hij weet dat de op zijne macht naijverige regeeringen van andere Staten dit niet kunnen. Deze bevoorrechte stelling raakt onvermijdelijk aan het wankelen van het oogenblik dat de Russische staatsregeling haar zuiver autocratisch karakter verliest. Zoodra een volksvertegenwoordiging in Rusland aan de macht van den Keizer slechts iets van hare volkomen vrijheid ontneemt, gaat een goed deel van Ruslands overwicht op de het omringende landen verloren. - Zal dit oogenblik spoedig aanbreken? Het is een ijdel werk om zich met toekomstvragen bezig te houden, en de oplossing te beproeven van een vraagstuk waarvoor slechts de helft der vereischte gegevens aanwezig is; het gissen naar die onbekende helft, den onvoorzienen loop der omstandigheden, kan voor een ernstig man niet veel aantrekkelijkheid hebben. Hij zal zich moeten bepalen tot datgene waarop de bekende gegevens duiden, het verder aan de toe- | |
[pagina 278]
| |
komst overlatende, in hoeverre de gebeurtenissen hunnen invloed zullen doen gelden. Wanneer wij aan staatkundige veranderingen in Rusland denken, dan zal de gedachte aan een gewelddadige staatsomwenteling wel zijn buitengesloten. De militaire inrichting der groote Europeesche staten, de geest die de legers bezielt en het ontzaglijk vermogen der hedendaagsche krijgswapenen hebben in het algemeen een gewapend verzet van de burgers tegen de overheid bijna tot een onmogelijkheid gemaakt. De verovering van de met troepen bemande en versterkte Bastille te Parijs, op klaarlichten dag door een met pieken en oude geweren gewapende burgerij in 1789, de overwinning der burgerwacht op het leger in 1830 en het wijken der troepen zonder slag of stoot voor een oproerig volk in 1848, zijn gebeurtenissen die thans wel in geen groot Europeesch land, en zeer zeker niet in Rusland zouden voorvallen. Alleen militaire opstanden zijn gevaarlijk, maar er moet zich al een zeer bijzondere zamenloop van omstandigheden voordocn eer in onzen tijd een leger in openlijken opstand komt wegens het onthouden van staatkundige rechten aan het volk. Het is evenmin waarschijnlijk dat een Keizer van Rusland geheel vrijwillig en uit eigen beweging een grondwet met parlementaire instellingen aan zijn rijk zal schenken. Hier valt niet alleen te denken aan de allen menschen ingeboren begeerte om de rechten die zij bezitten in handen te houden, maar ook aan de mystieke overtuiging allen vorsten en den Russischen Czaren meer in het bijzonder eigen, dat hunne macht hun van God is gegeven en dat zij zich aan die hun opgelegde verantwoordelijkheid niet mogen onttrekken door die weg te schenken. Men kent het woord van Keizer Alexander I op den noodlottigen dag van Austerlitz, toen zijne adjudanten hem wilden terughouden van een poging om door persoonlijk optreden zijne vluchtende troepen tot staan te brengen en voor verdere verliezen te behoeden: Gij beseft niet dat ik eens aan God rekenschap zal moeten geven van het leven van elk mijner soldaten. Wanneer men zoo sterk zijne verantwoordelijkheid gevoelt, wil men die ook niet deelen met anderen, van welke het te verwachten is dat zij haar minder ernstig zullen opnemen. | |
[pagina 279]
| |
Een verandering in den staatkundigen toestand van Rusland zoude het gevolg moeten zijn van den onweerstaanbaren dwang der openbare meening op de regeering. Tegen dergelijken dwang die van alle standen der maatschappij uitgaat en bij niemand openbare tegenspraak ontmoet, is zelfs de krachtigste vorst zelden bestand. Is echter een dergelijke algemeene beweging in Rusland waarschijnlijk, een beweging gelijk aan die van vóór 1789, die in Frankrijk de maatschappij in al hare lagen beroerde? Er zijn voorzeker treffende teekenen van overeenkomst, maar dezelfde verschijnselen hebben niet altijd en overal dezelfde uitwerking, en hoe sterk ook de trekken van gelijkenis zijn die het hedendaagsch Rusland met het achttiendeeuwsch Frankrijk vertoont, toch blijft nog het zeer groote verschil bestaan tusschen onzen tijd en de achttiende eeuw en tusschen een Rus en een Franschman. - De Franschen zijn ontvlambaar, voor onderlinge opwinding zeer toegankelijk, spoedig tot handelen gereed. De Russen daarentegen zijn eer traag en kalm, als halve Aziaten geneigd om een opwelling van toorn en verontwaardiging in hun binnenste opgesloten te houden, liever dan die tegenover de buitenwereld te doen uitbarsten, zij zijn voorts met een zekere lijdelijkheid aangedaan die voor daden schroom gevoelt. Naast dit verschil in landaard komt evenzeer in aanmerking het verschil in tijd. In de eeuw die ons van de fransche omwenteling scheidt is de staatkundige gedaante der gansche wereld veranderd. De leerstellingen van Rousseau, die zoo grooten invloed hebben uitgeoefend op de denkwijze zijner tijdgenooten, vielen in de maatschappij als het zaad in een maagdelijken akker, die geen enkel bestanddeel bevat dat er den groei van tegenhoudt. De Franschen der achttiende eeuw hadden nog nergens de verwezenlijking dier denkbeelden kunnen waarnemen. Zij kenden een door de aristocratie beperkte monarchie in Groot Brittannie, zij kenden oligarchische republieken als Nederland, Venetië en de Zwitsersche kantons, maar een zuivere democratie kenden zij alleen uit de Grieksche en Romeinsche geschiedenis en zij zagen die slechts van verre in hare allereeste ontwikkeling in Noord-America. Zij had voor hen de aantrekkelijkheid van het nieuwe, de geheimzinnige bekoring van het nooit geziene. Niets behoefde hun | |
[pagina 280]
| |
den waan te ontrooven dat deze volksregeering inderdaad het paradijs op aarde zoude brengen. Hoe geheel anders staat de hedendaagsche maatschappij tegenover dit vraagstuk. De democratie - zoo schreef onlangs een schrander AmericaanGa naar voetnoot1) - heeft zeer veel tot stand gebracht wat hare eerste voorstanders nooit zouden gedacht hebben, en zeer veel ongedaan gelaten wat diezelfde voorstanders voor zeker hielden dat zij zoude doen. Met het opdoen dezer ervaring zijn de droomen van het einde der achttiende eeuw allengskens vervlogen. Men kan trouwens aan de verbeelding geen vrij spel meer laten, want de praktische waarde van elk regeeringsstelsel ligt thans ter beoordeeling van iedereen die zich de moeite wil getroosten om zijne werking gade te slaan. De wereld vertoont toch tegenwoordig een volledige staalkaart van staatsregelingen, waarop van de eenhoofdige monarchie der Oostersche rijken tot de zuivere democratie in America en Australië, bijna alle schakeeringen zijn vertegenwoordigd. Al deze regeeringsvormen vertoonen hunne eigenaardige kennelijke gebreken. Het is niet te verwonderen, dat hierdoor de geestdrift die tot stoute omwentelingsdaden prikkelt wel eenigszins bekoelt, men wil zich wel groote opofferingen getroosten voor het onbekende ideaal, maar deinst er voor terug die te brengen voor het verkrijgen van datgene, waarvan men de onvolkomenheid bij voorbaat kent. Nu komt zich bij deze overweging nog een andere voegen, die misschien nog meer gewicht in de schaal legt. In Frankrijk waren alle voorstanders van een staatsomwenteling bezield met harstochtelijke liefde voor de staatkundige gelijkheid, en was hun gemeenschappelijk streven er op gericht om die voor alle burgers te verwerven. Indien thans echter, hetzij in Rusland, hetzij in andere landen waar de staatkundige gelijkheid nog niet of nog niet volkomen bestaat, een beweging wordt opgezet om haar van de regeering af te dwingen, dan weet iedereen dat voor de roerigste en ijverigste medewerkers aan zulk een beweging de staatkundige gelijkheid geen doel is maar alleen het middel om te komen tot maatschappelijke gelijkheid. Ik kan mij voorstellen dat vele Russen die het betreuren dat hun land de staatkundige | |
[pagina 281]
| |
instellingen mist, die bijna alle andere Europeesche landen bezitten, maar die aan de andere zijde van de onbereikbaarheid van maatschappelijke gelijkheid ernstig overtuigd, het streven daarnaar ijdel en gevaarlijk achten, zich liever in stille gelatenheid het gemis van grondwet en volksvertegenwoordiging getroosten, dan dat zij den stoot geven tot een beweging, die verder zoude kunnen gaan dan zij wenschen en hun wel iets zoude geven waarop zij prijsstellen, maar misschien veel ontnemen, wat zij nog oneindig hooger waardeeren. Een krachtige staatkundige beweging kan niet slagen zoo zij alleen van de lagere standen uitgaat, vooral niet in landen waar de stoffelijke en verstandelijke ontwikkeling dier standen nog achterlijk is. Er moeten niet alleen leiders zijn uit de hoogere standen, maar ook een zekere mate van ingenomenheid onder de meer ontwikkelden en vermogenden wordt vereischt, die, zoo zij al niet tot rechstreeksche medewerking aanzet, toch een krachtigen tegenstand van het regeeringsgezag verlamt. Zoolang dan ook het meerendeel der beschaafde Russen een verandering van den regeeringsvorm als een bedenkelijk waagstuk blijft beschouwen, zijn de kansen voor hare totstandkoming nog niet groot. Maar om de Russische maatschappij in deze berustende stemming te houden is nog iets noodig en wel dit, dat men haar den druk der alleenheerschappij zoo weinig mogelijk laat gevoelen. In een land zonder grondwettige instellingen kunnen rechtspraak en bestuur voortreffelijk zijn, maar de waarborgen daarvoor zijn zwak. Bij het ontbreken van toezicht en beoordeeling van wege het volk zijn het alleen de vorst en zijne raadslieden die voor de eerbiediging der persoonlijke vrijheid en de handhaving van het recht kunnen zorgen. Toen Mevrouw de Stael aan Alexander I verzekerde dat Rusland geen grondwet behoefde, omdat hij zelf de levende grondwet was, antwoordde de Keizer: dan ben ik een gelukkig toeval. Rusland kan er zich in verheugen, dat het sedert Alexander I geen ongelukkige toevallen heeft gehad. Onder zijne opvolgers is er geen enkele geweest van wien men kan zeggen, dat hij een slecht, gewetenloos vorst was en ook de tegenwoordige Keizer wordt door allen, die met hem in persoonlijke aanraking zijn geweest, geprezen als een vorst van edele denkwijze. | |
[pagina 282]
| |
De Keizer evenwel is wel oppermachtig maar niet almachtig. ln een zoo uitgestrekt rijk als Rusland ligt het bestuur voor het grootste deel in de handen van de ambtenaren, gezamenlijk een macht vormend, die geen Keizer volkomen kan beheerschen. Dat ook Pobedonostzeff dit uitnemend goed beseft, blijkt uit dat deel van zijn boek, waarin hij over de ambtenaarswereld handelt. Niemand zal deze bladzijden lezen zonder getroffen te worden door het juiste inzicht van den schrijver. Hier spreekt een man die blijkbaar het ambtelijk raderwerk grondig kent, en die diep overtuigd is van het groote belang voor de toekomst van zijn land, dat zorgeloosheid, oneerlijkheid en onrechtvaardigheid ten strengste uit de ambtenaarswereld worden geweerd. Wat niet met zooveel woorden wordt uitgesproken, maar toch tusschen de regels gemakkelijk kan worden gelezen, is dat Pobedonostzeff hier de hand legt op de meest wonde plek van zijn vaderland. ‘Recht en billijkheid,’ zoo zegt hij, ‘moeten de leidslieden zijn van ieder die geroepen is tot uitoefening van gezag. Wie uit luiheid of onverschilligheid die leidslieden verlaat, vergeet dat hij een taak veronachtzaamt, hem van God opgelegd.’ Uit den ernst waarmede deze les aan de Russische ambtenaren wordt voorgehouden kan men opmaken hoe sterk Pobedonostzeff aan hare behartiging hecht. De verwezenlijking van zijnen vurigsten wensch, dat de staatkundige toestand van Rusland onveranderd blijve, hangt daarvan grootendeels af. Het zoude mij echter zeer verwonderen indien de door hem zoo scherp gelaakte meegaandheid der Nicanders niet ongeveer hetzelfde beoogde. Hunne liefde voor de uitspraken der wetenschap en der openbare meening van het overige Europa zullen ook wel van min of meer platonischen aard zijn, en - mochten hunne uitingen ook iets anders doen vermoeden - een sterke aandrang tot ingrijpende staatkundige hervormingen zal van hen wel niet te wachten zijn. Het streven naar gebiedsvergrooting en tevens naar eenheid van bestuur, dat tegenwoordig het doelwit der Russische staatkunde schijnt te zijn, stelt intusschen aan de ambtenaren steeds hooger eischen van kennis, ijver en plichtsbesef. Of Rusland er in zal slagen om aan de oostelijke zijde van den aardbol een onmetelijk rijk in stand te houden slechts door | |
[pagina 283]
| |
ambtenaars bestuurd, onder een zuiver eenhoofdig bestuur, is een der merkwaardigste vragen, waarvan onze tijd de oplossing zal geven, niet minder belangwekkend dan die andere, of aan de westelijke zijde dit den Vereenigden Staten van America zal gelukken onder het stelsel eener volstrekte volksregeering.
W.H. de Beaufort. |
|