| |
| |
| |
In Memoriam.
(Mr. L. Serrurier, 1846-1901.)
't Was in de leeszaal van het Hotel du Louvre, in de Rue de Rivoli te Parijs, dat ik in October 1877, dus bijna 25 jaar geleden, voor het eerst kennis maakte met Lindor Serrurier. Hij was kort te voren gehuwd en bevond zich nog in de wittebroodsweken. Zijn schoonvader, de oude Heer Smits (Dr. M.P. Lindo), en Goudsmit, de bekende vertegenwoordiger van het romeinsche recht aan de Leidsche Hoogeschool, hadden beiden met scherpen blik opgemerkt dat er iets buitengewoons in dien jongen man stak, die als candidaatnotaris zijn weg door de wereld trachtte te maken. Dat zij juist gezien hadden, toen zij hem aanraadden te trachten een akademischen titel te verkrijgen, bewijst het feit dat hij na zijn toelatings-examen tot de Universiteit in 1874, zijn rechtsgeleerde studies dermate ter harte nam, dat hij reeds in 1877 tot de promotie werd toegelaten. Doch in hem leefde de wensch nog wat meer van de wereld te zien dan den vaderlandschen bodem. China en Japan lachten hem toe; ook daar zou voor een Nederlandsch jurist wel carrière te maken zijn.
In Leiden was hij in aanraking gekomen met dien eigenaardigen geleerde J.J. Hoffmann, die als voortreffelijk kenner van de Chineesche en Japansche beschaving en beoefenaar van de Japansche taal aldaar vertoefde en in opdracht der Nederlandsche Regeering een Japansch-Nederlandsch woordenboek vervaardigde. Het eerst kort te voren tot de westersche beschaving ontwaakte Japan had van oudsher de Nederlandsche taal beschouwd als het voertuig waarmede haar de. Europeesche wetenschap zou worden geopenbaard; wat wonder
| |
| |
dat de Nederlandsche Regeering, die door hare vestiging in Decima op de oudste vriendschapsbetrekkingen tot het rijk van de Rijzende Zon kon bogen, de verwachting koesterde dat dit woordenboek aan zoodanig geestelijk verkeer ten goede zou komen? Noch Japan noch Nederland hadden daarbij echter rekening gehouden met de Angelsaksische voortvarendheid en met het zooveel grooter aantal zwervende elementen van dien stam: nog eer het Nederlandsch idioom zich de plaats veroverd had, waarop de traditie het recht scheen te geven, zag het zich in Japan verdrongen door het Engelsche.
Hoffmann, die vlijtig aan zijn woordenboek arbeidde, leefde nog in illusies dienaangaande; Serrurier, die door zijn vlugheid en door zijne ware werkwoede spoedig in bijzondere gunst bij den anders zoo moeilijk te bevredigen en zelfs te naderen Hoffmann stond, heeft spoediger ingezien dat de Japansche natie ook zonder het woordenboek haren weg zou vinden.
Uit die betrekking tot Hoffmann is echter nog iets anders voortgekomen. Na zijn dood bleek het dat hij Serrurier als den leerling had aangewezen, die waardig was deze taak van hem over te nemen. Zoo werd Serrurier de tweede bewerker van het Japansch woordenboek, dat op last en voor rekening van het Nederlandsche gouvernement ondernomen, maar nog altijd niet voltooid is. Ook onlans nog werkte Serrurier er aan voort en had het plan opgevat, om, nadat hij in 1902 den Indischen dienst met wachtgeld zou hebben verlaten, naar Japan te reizen en daar aan de voltooiing te arbeiden.
Wij zagen den candidaat-notaris door vlugge rechtsgeleerde studiën aan de verbetering zijner vooruitzichten werken; wij zagen hem in betrekking treden tot den geleerden Sinoloog, die zijne hulp aanvaardde bij de voorbereidingen voor het Japansche woordenboek; wat is natuurlijker dan dat deze jonge man, die van het Japansch eene grondige studie maakte en daarbij in een stad werkte waar de toen nog zoo veel zeldzamere Sieboldsche verzameling als het zoogenaamde Japansche Museum gehuisvest was, tot deze verzameling in nadere betrekking gebracht werd en zich als conservator (1877) met het inventariseeren en catalogiseeren van gedeelten daarvan belast zag? Aldus geschiedde. Lee- | |
| |
mans, de directeur van het Museum van Oudheden was tevens met het beheer van het Japansch Museum belast. Diens groote Verdiensten lagen echter op Egyptologisch gebied; het was begrijpelijk dat de conservator in dit geval spoedig in het Japansch Museum beter den weg kende en beter met de voorwerpen vertrouwd was dan de directeur, wien het als aanhangsel aan zijne zooveel omvangrijker verzameling was toevertrouwd. Kleinere en grootere wrijvingen bleven niet achterwege; Serrurier wist echter door zijn werk te toonen dat de zorg voor het Japansch Museum bij hem in goede handen was en ten slotte - gaat niet elke partus met weeën gepaard? - werd een onafhankelijk Museum naast het Museum van Oudheden geboren, en Serrurier in 1881 tot directeur daarvan benoemd.
Maar reeds van den aanvang stond het bij hem vast dat dit Museum voortaan de wieken wijder zou moeten uitslaan; dat niet uitsluitend de Japansche verzamelingen den hoofdschotel behoorden te vormen, maar dat Nederland als koloniale mogendheid een eigen Ethnographisch Museum behoorde te bezitten, waarin alles wat betrekking had op de beschavingsgeschiedenis der verschillende volkstammen - in de eerste plaats van die welke de Nederlandsche Koloniën bewonen - bestudeerd zou kunnen worden. Dat Serrurier daarbij eigen kracht niet overschatte bewijst een winter te Parijs door hem doorgebracht in de gehoorzalen en laboratoria van beroemde anthropologen en anatomen.
Straks vinden wij hem in zijn Museum terug; nog even keeren wij naar zijn jeugd en jongensjaren weder. Hij was de zoon (geb. 1846) van een Waalsch predikant te Dordrecht, die overleed toen zijn beide kinderen nog in hun prilste jeugd waren. Hunne opvoeding werd nu geheel de taak der moeder; aan deze - eene vrouw van ongewone geestkracht - bleef de zoon haar leven lang op 't innigst gehecht gelijk zij aan hem. Waaruit niet mag worden afgeleid dat hij een gemakkelijke, gezeggelijke knaap was. Integendeel. Het eene kostschool volgde op het andere en de verwisseling was allerminst het gevolg van wispelturigheid der moeder, veeleer van de ontembaarheid van den zoon.
Van de gelijkmatige rails, die ten slotte tot een der gewone examens voeren, was het karretje zoodoende reeds vroeg afge- | |
| |
weken. De zeedienst, waartoe de jonge man sterke aantrekking gevoelde, bleek ontoegankelijk toen hij voor het toelatingsexamen gereed was: hij werd afgekeurd wegens zwakheid der oogen. Afwisselend werden nu beproefd het landbouwbedrijf, de tuinbouw en het notariaat. De Veluwe en de Achterhoek (Putten, Borculo enz.) waren het tooneel van deze lotswisselingen en de hevige, opbruisende natuur van den jongen man, die hem dikwijls in conflict bracht met zijne medemenschen, bewerkte daarnevens dat hij in al die verschillende betrekkingen zich hartstochtelijk op een of ander onderdeel wierp, hetgeen later tot zijn groote veelzijdigheid heeft bijgedragen.
Werkzaam was hij steeds; wisselvallig dikwijls; frivool, lauw of half nooit.
In zijn geest kwamen autoritaire en anarchistische neigingen gedurig met elkaar in conflict. Ook zijne wereldbeschouwing doorliep reeds in die dagen alle streken van het kompas, en de vrijmetselaarsloge te Deventer weigerde hem onder hare leden te tellen vanwege àl te vooruitstrevende denkbeelden!
Eindelijk kwam hij als candidaat-notaris te Wijk-bij-Duurstede, later te Haarlem op een kantoor en leverde hier een bewijs van de merkwaardige wils- en werkkracht die hij kon ontwikkelen door den notaris zijne hulp te verleenen in een geval waar goede raad duur en uitkomst onmogelijk scheen. Er was een fout gemaakt waardoor eene zeer omvangrijke akte, die twee dagen later moest verleden worden, geheel waardeloos werd. Alles moest worden omgerekend en overgeschreven en meerderen tegelijk konden aan deze rekenopgave onmogelijk samenwerken.
Ziende dat er voor zijn patroon zooveel van afhing en dat deze geen uitkomst meer zag, bood Surrurier zich aan, Hij liet zich opsluiten in een kamer, waar hem, wanneer hij daarvoor schelde het verlangde voedsel gebracht werd en waar hij in volkomen afzondering de geheele berekening van voren af overmaakte. Vier-en-twintig uren achtereen was hij hiermede bezig, zonder een oog te sluiten. Naarmate hij vorderde werden de stukken door hem afgeleverd en door klerken overgeschreven. Toen het uur sloeg waarop de stukken moesten gereed zijn, was alles verbeterd en gereed.
Zoodanige trekjes kenschetsen den man.
| |
| |
Toen eenmaal zijn definitieve werkkring voor hem open lag, heeft hij als directeur van het Ethnographisch Museum zijne verantwoordelijkheid voor den bloei en de uitbreiding daarvan zeer ernstig opgevat. Reeds dadelijk trachtte hij de jonge instelling in onze overzeesche bezittingen en elders bekend te maken en verzamelaars of bezitters van ethnographische voorwerpen tot schenking of bruikleen uit te lokken. Talrijke circulaires werden aan verschillende categoriën van mogelijke belangstellenden in de koloniën verspreid; eene uitgebreide correspondentie werd gevoerd zoowel met directeuren van verwante instellingen als met reizigers in overzeesche gewesten; met zendelingen, handelaren, enz. Serrurier begreep maar al te goed dat de snelheid, waarmede in alle werelddeelen door Europeesche mogendheden gekoloniseerd wordt en de allerwege toenemende handelsbetrekkingen er zeer veel toe bijdragen om de beschavingstoestanden der oorspronkelijke bewoners ten eenenmale te veranderen. De kleeding wijzigt zich, de eigen kunstvlijt wordt verdrongen, huisraad en wapenen worden door Europeesche producten vervangen en tal van bijzonderheden uit het volksleven zullen over weinige jaren zijn uitgewischt, voorwerpen daarop betrekking hebbende, zullen dan niet meer te verkrijgen zijn. Voeg daarbij dat vele van die primitieve bevolkingen snel uitsterven en van den aardbodem verdwijnen zullen, dan wordt het begrijpelijk dat de directiën der verschillende ethnografische Musea - en Serrurier behoorde hier tot de actiefsten - inzien dat juist in deze jaren eene veelmaals verhoogde activiteit noodig is om nog voor het nageslacht te redden wat er te redden valt en bijeen te brengen wat heden nog kan verkregen worden, maar misschien over weinige jaren - of maanden zelfs - tot het verledene zal behooren. De groote werkzaamheid van den Leidschen directeur heeft volle vruchten gedragen. Met ongewone snelheid breidden zich de verzamelingen uit. Meer en meer werden
Nederlandsch-Indische ethnografische collecties naar Leiden, liever dan naar buitenlandsche Musea gezonden, zij het ook dat een desbetreffende circulaire van den Minister Keuchenius, door Serrurier uitgelokt, in vele kringen tot vertoornde uitroepen aanleiding gaf. Toch had hij gelijk toen hij eenerzijds Nederlanders in Indië beschul- | |
| |
digde wel eens uit het oog te verliezen, dat de vaderlandsche collecties op hun krachtigste en eerste hulp recht hebben en andererzijds de Regeering opwekte om met eervolle onderscheidingen niet achter te blijven bij buitenlandsche mogendheden, wanneer het er op aankomt de verdiensten te erkennen van landgenooten, die zich belangeloos ten bate van de Rijksverzamelingen moeite en kosten getroosten.
Zoo breidde zich, dank zijne ontembare voortvarendheid, het Ethnografisch Museum met reuzenschreden uit. Het lokaal op de Hoogewoerd kon het niet meer in zijn geheel bevatten; een pand op het Rapenburg werd daarvoor mede aangewezen; eindelijk ook nog een huis op de Heerengracht als voorloopige bergplaats gehuurd en eene ruimte nabij het observatorium voor het tentoonstellen van Indische woningen bestemd.
Maar ook dit alles leverde niet genoeg bergruimte en meer dan eens - wanneer nieuwe bezendingen waren aangekomen - hebben curatoren van de Leidsche Universiteit, onder wie het Ethnographische Museum ressorteert, den toegang tot hun vergaderlokaal gedeeltelijk versperd gevonden door in vestibules en trappen opgestapelde kisten, die hun bewijzen moesten hoe hoog de behoefte aan bergruimte gestegen was, maar die niet altijd tot een zegenspreuk over het hoofd van den ijverigen directeur, soms misschien zelfs wel eens tot eene verwensching - zij het dan binnensmonds - hebben aanleiding gegeven.
Inderdaad werd de vreugde over de uitbreiding van zijn snel opbloeiend en van zoo groote beteekenis geworden Museum bij Serrurier in toenemende mate getemperd door de ten eenenmale onvoldoende huisvesting van die aan zoo velerlei oorzaken van bederf blootstaande verzamelingen. Zijnerzijds liet hij het niet aan noodkreten ontbreken om op den onhoudbaren toestand te wijzen, ook al trachtte hij te woekeren met de beschikbare ruimte en in de beide voor het publiek opengestelde huizen een smaakvolle en leerzame tentoonstellingswijze te verwezenlijken.
De noodzakelijkheid van betere en nieuwe lokalen voor de Leidsche verzamelingen werd intusschen ook door Regeering en Volksvertegenwoordiging erkend. Sedert 1876 stond jaarlijks een memoriepost op de begrooting voor
| |
| |
Museumgebouwen te Leiden. In de eerste plaats het Museum van Natuurlijke-Historie, waarbinnen zich door een zelfstandig kristallisatieproces het geologisch Museum begon af te scheiden en vervolgens de Oudheidkundige en Ethnographische Musea. Eigenaardig genoeg is met de geologie - waarvan de studievoorwerpen toch zeker in veel mindere mate aan bederf blootstaan - reeds voor jaren een begin gemaakt. De natuurlijke historie wordt gedeeltelijk van nieuwe lokalen voorzien. Maar de ethnografie, die het misschien het meest noodig had, waar zij over zoo velerlei lokalen verspreid lag, verkeert nog steeds in denzelfden toestand als toen Serrurier in eene brochure de vraag stelde: Museum of Pakhuis?
Met de hem eigen hevigheid was het moeilijk in dezen staat van zaken te berusten, ja zelfs ontspon zich in zijn geest een samenweefsel van voorstellingen, die alles beter achtten dan het voortduren van den onhoudbaren toestand, waarbij een in waarde en omvang zoo snel toenemend Museum door onvoldoende berging aan allerlei nadeelige invloeden bleef blootgesteld. Behalve te Leiden zag hij ook om naar bergruimte elders: daartoe boden een leegkomend panoramagebouw in den Haag en later toezeggingen uit Amsterdam herhaaldelijk gelegenheid, maar telkens traden bezwaren van zeer wisselenden aard tusschenbeiden en verlamden de energie waarmede hij op zijn einddoel: een ons vaderland waardig Ethnographisch Museum, aanstevende.
Als laatst hevig pleidooi zag zijne brochure Museum of Mesthoop het licht, een titel die aan de oude anarchistische neigingen herinnerde. Maar ook deze woeste noodkreet zou niet verhoord worden en met een fiere geestkracht die alweder van zijn ernstige levensopvatting getuigde legde hij het Directeurschap van het Ethnografisch Museum - zijn Museum mocht hij het met goed recht noemen - neder en dong hij naar eene leeraarsbetrekking aan het Gymnasium Willem III te Batavia, welke hij verkreeg en in welke hij gelegenheid vond ook nog als secretaris van het Bataviaasch genootschap en als directeur van het Museum van die instelling op velerlei wijze ten bate der ethnografie werkzaam te zijn.
Een eigen gebouw is voor het Ethnografisch Museum,
| |
| |
sedert het beheer daarvan aan den genialen blik van Serrurier onttrokken en aan de vlijtige hand van zijn opvolger Schmeltz is toevertrouwd, nog altijd niet verrezen.
Serrurier's verdiensten voor zijn vaderland blijven echter niet tot het Museum beperkt. Hij was, zooals wij zagen, minder man van de pen en van de afgetrokken studie, dan van de daad. Wel heeft hij het groote werk over de Wajang Poerwo in het licht gegeven en is de uitgave van het Internationale Archiv für Ethnografie aan zijn oorspronkelijk initiatief te danken, maar de aanstekelijke kracht die van hem uitging was er een die meer door woord en door voorbeeld dan door geschrift werkte.
Een reuzentaak heeft hij nog volbracht in den winter 1889/90. Wij, zijne vrienden, hadden het plan daartoe bij hem zien rijpen en er hem, toen hij het ons ernstig uitlegde, botweg om uitgelachen en luide ons volstrekt ongeloof in de verwezenlijking daarvan uitgesproken.
Eene Maatschappij te vestigen die zich ten doel zou stellen zonder eenige nevenbedoeling het natuurkundig onderzoek onzer Koloniën te bevorderen en waartoe minstens een zestigtal Nederlanders jaarlijks à fonds perdu vijftig gulden zouden bijdragen - het leek ons een droombeeld, niet eene mogelijke werkelijkheid!
En toen wij op dien grond van bereidwilligheid tot medewerking niet veel blijk gaven, trok Serrurier er alleen op uit en reisde door Nederland, zijne plannen aan velen uiteenzettend, bij de meesten geen gehoor vindend, maar toch eindelijk zijn doel bereikend.
In Mei 1890 kon de constitueerende vergadering der Maatschappij gehouden worden. Serrurier was haar stichter, hij werd haar secretaris en dank zij de even belangelooze medewerking van vele hooggeplaatste deskundigen, zoowel hier te lande als in Indië, kan die Maatschappij heden wijzen op de Borneo- en op de Siboga-expeditie, die beiden - zij het ook indirect - aan het groote organiseerende talent en de doorzettingskracht van Serrurier haar ontstaan te danken hebben.
Een geleerde is Serrurier nooit geweest en wispelturigheid is hem - meestal zeer ten onrechte - wel eens verweten, maar ik mag de vraag stellen of het onafgewerkte Japansche
| |
| |
woordenboek, waardoor zijn loopbaan, zooals wij hierboven zagen, een definitieven keer kreeg, niet als historisch curiosum in het Departement van Koloniën eene eereplaats zal erlangen, als de onverwachte bron waaruit het Rijks-Ethnographisch Museum en de zooeven genoemde Maatschappij, dank zij het krachtig initiatief van Serrurier, ontsproten zijn?
Zelfs zijn overgang tot de Katholieke kerk, waaruit dit steeds hevig bewogen gemoed in zijne laatste levensjaren kracht en berusting geput heeft, paste in het kader van zijne geheele persoonlijkheid. Het was hem met alles wat hij deed ‘deadearnest’, zelfs toen hij, de man met het zoo autoritaire karakter, voor deze hoogere autoriteit het hoofd wilde buigen. En terwijl anderen zeker langer geweifeld en meer getobd zouden hebben, bleek hij ook hier weder: man van de daad.
Hij ruste in vrede!
A.A.W. Hubrecht.
|
|