De Gids. Jaargang 65
(1901)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 518]
| |
School en spel.Jong Holland staat ongetwijfeld intellectueel hoog. De standaard van de eindexamens onzer middelbare scholen kan den toets van vergelijking doorstaan met dien van Realscholen en Lycées. Gunstig is het oordeel van den buitenlander over de kennis van onze jongelui, die zijn technicum of hoogeschool komen bezoeken. De Duitsche officier, het model van Europa, erkent minder gestudeerd te hebben dan onze pas aangestelde 2de luitenant. En toch kan men de vraag stellen: Doet de School al het mogelijke voor de vorming van den jeugdigen mensch? Kweekt zij die eigenschap van zelf-vertrouwen, die wedijver en ‘self-help’, in een handelsland als het onze terecht op zoo hoogen prijs gesteld? Geeft het naast elkaar op de banken zitten die ruime gelegenheid voor kameraadschappelijken omgang, waardoor de leiders en organiseerders van nature tot hun recht komen? Prent de school, als deel der opvoeding, zorg in voor elkanders belangen en gemeenschappelijk bezit, - dien ‘esprit de corps’, waardoor de Engelsche Public Schools bijzonder uitmunten en waaraan het Angel-Saxische ras voor een groot deel zijn bekwaamheid tot zelf-bestuur dankt? In het kort: is de richting der school en de ontwikkeling die zij geeft, niet eenzijdig, overwegend intellectueel; geeft ze naast kennis, karakler? Het behoeft zeker geen betoog, dat lichaam en ziel in nauw verband tot elkaar staan, en dat een gezond lichaam een groote steun is voor de ontwikkeling zoowel van moreel als van intellect. Het is duidelijk, dat gezondheid een eerste vereischte is voor een energiek, vol leven en dat een krachtig | |
[pagina 519]
| |
gestel een grooten voorsprong heeft op den man met louter geestesgaven; - ook dat een goede gezondheid veel bijdraagt tot opgeruimdheid en een billijke beoordeeling van mensch en werk, en een waarborg is tegen die nerveuse prikkelbaarheid, die de onredelijkste handelingen doet begaan; - en verder, dat lichaamsoefeningen in de open lucht sterkere bondgenooten in den strijd zijn aan de zijde van zedelijkheid in engeren zin, dan een kemelsharen hemd of andere pijnigingsmiddelen. De laatste argumenten voor gezonde lichaamsbeweging zijn door hun moreele waarde sterker dan die der Grieken, die als een der kenmerken van den volmaakten mensch eischten, dat hij prompt en energiek alle lichaamsdeelen kon gebruiken, wat hun wel ‘twee jaar uitsluitend gymnastiek’ waard scheen. Om genoemde redenen zou, ter verbetering van onze opvoeding in de school, een wijziging aanbeveling verdienen, waarin aan het physieke gedeelte meer aandacht werd geschonken, door het invoeren en regelen der lichaamsbeweging in de open lacht. Dit behoeft niet als een nieuwigheid beschouwd te worden. De richting, waarin ons onderwijs allengs gestuurd wordt, tracht allerlei kracht en aanleg vroeg te ontwikkelen, geeft meer technische vaardigheid, bevordert de belangstelling in den arbeid van het leven. De handarbeid voor de jongens is slechts een vervolg van het teekenonderwijs, dat zich met het vlak bezighoudt; het onderwijs voor meisjes in koken en huishouden een uitbreiding van het vrouwelijke handwerken. (Geen meisjesschool zonder keuken, is de Engelsche leus.) De invoering van het spel in de open lucht is evenzoo een noodzakelijk gevolg van de gymnastiek; en zeker niets nieuws. Bij Jahn waren spel en turnen nauw verbonden. Op de Hasenheide bij Berlijn werd vaak het grootste gedeelte van den middag aan spelen gewijd. Werktuigen en methodes mogen volmaaktheid hebben bereikt, zeker ook eenzijdigheid. Het plaatsen van de gymnastiek op onze roosters van werkzaamheden was een eerste stap; de tweede moet volgen: de invoering van het vrije spel. Beginnen wij met te erkennen, dat er gevaar schuilt in overdrijving; doch daar zijn wij, Nederlanders, nog lang niet aan toe. Integendeel, wij breken zoo moeilijk met onze oude | |
[pagina 520]
| |
gewoonten, dat het lang zal duren, voor wij tot het andere uiterste zooals wij dit bij de Engelschen zien, zullen overslaan. Wij hebben nog niet hun onbeperkt vertrouwen in lichaamsoefening. Het kost ons moeite te gelooven, dat het goede, dat wij aan de verzorging van het lichaam ontleenen, in bevredigende verhouding staat tot den tijd er aan besteed. Een terugblik op eenige jaren doet ons echter dadelijk zien, dat - al mocht elk uur aan ontspanning gegeven, nadeelig werken op de hoeveelheid arbeid binnen een zeker tijdsverloop geleverd, - dit in het algemeen onze gezondheid ten goede kwam, en dat een dusdanige tijdsbelegging wel degelijk voordeel bracht. Regelmatige afwisseling door ontspanning in de open lucht heeft, afgescheiden van de directe spierontwikkeling, een heilzamen invloed op lichaam en geest. De naam van menig groot Engelschman is nauw verbonden met eene of andere sport: Byron met zwemmen, Wordsworth met wandelen, Shelley met zeilen, Tyndall met bergklimmen, Gladstone met houthakken, Bright met zalmvisschen, Fawcet, de minister die het L.O. organiseerde, met paard- en schaatsenrijden, zelfs nadat hij blind was geworden.... de lijst is gemakkelijk te verlengen. Valsche begrippen omtrent onze persoonlijke waardigheid houden velen van sport terug. Hoeveel geestelijken durven niet of mogen niet wielrijden? Wat zouden wij wel zeggen van een cricket-wedstrijd tusschen Eerste en Tweede Kamer? Wij zijn ook in dit opzicht slaven der gewoonte; wij stellen het spel niet op juiste waarde. Laten wij toch bedenken, dat het veel bijdraagt tot verbetering dier slechte toestanden, waarop wij nu herhaaldelijk gewezen worden door dokters-raadgevingen en waarschuwingen met betrekking tot ventilatie, dieet en alkohol. ‘Games’ in de open lucht (jongens en volksspelen is misschien de beste vertaling er voor) zijn meer dan louter lichaamsbeweging. Zij zijn het georganiseerde spel. Zij laten de individueele handeling binnen duidelijk omschreven grenzen vrij, beperken die vrijheid niet meer dan noodig is om eene gezamenlijke handeling te verkrijgen. Zij worden volgens een erkend plan met strenge regels gespeeld. Zij leeren eerbied voor eerlijkheid en een zekere gevoeligheid voor openbare afkeuring van wat niet ‘fair’ is: het begin van een publieke | |
[pagina 521]
| |
opinie. Zij kweeken gemeenschapszin. Immers, terwijl de pas beginnenden behooren te worden ingewijd door iemand met het toezicht belast, wordt naar mate zij aanleeren, de dwang of drang alleen door de spelers onderling uitgeoefend. Orde-oefeningen en gymnastiek staan in dit opzicht achter bij het Engelsche spel. Bij de eerste zijn de bewegingen strikt voorgeschreven en laten weinig speling voor individueele uiting; bij het laatste rust een zekere verantwoordelijkheid op elk speler, en hangt veel van zijn initiatief af; terwijl bovendien alle spieren geoefend worden in de open lucht. Er is geen medicinaal tintje aan ‘voor zijn bestwil.’ Het spelen, eerlijk en ferm meespelen, is het eenige motief; het winnen, zonder bijgedachten, is hoofddoel. Van hoeveel belang ook gymnastiek zij, moreel is haar waarde minder. Op een woord van commando te gehoorzamen is nuttig; een weinig drillen is goed voor een ieder; maar onder toezicht zich te bewegen is geen vrij spel, hier is het handelen op eigen gelegenheid de hoofdzaak. Juist die onregelmatigheid, zoo opvallend voor vreemdelingen, die voor het eerst een Engelsch spel zien, is nuttig; ze is slechts schijnbaar; ze gewent aan snelle concentratie, aan samenwerken van bewegingen. Het is gelegenheid voor den speler om ‘durf’ te toonen; te leeren wagen en winnen. Hoe wetenschappelijk de gymnastiek ook moge beoefend worden, dit vergoedt hare mindere ethische waarde niet. De jongensspelen hebben moreel minstens even groote beteekenis voor de opgroeiende jeugd, als physiek. Zij bevorderen vastberadenheid en tegenwoordigheid van geest, omdat zonder aarzelen dient gehandeld, en leeren veel onaangenaams verdragen. Zij voeden op tot regeeren en gehoorzamen, die vrijwillige gehoorzaamheid zonder zwakheid of mopperen, die de taak van den Engelschen politie-agent schijnbaar zoo gemakkelijk maakt. Het spel eischt onderwerping aan zorgvuldig in acht te nemen regels, het vaak bereidwillig op zich nemen van ondergeschikte en ondankbare rollen; kortom: zelf-beheersching, den grond van alle zedelijkheid. Het kweekt taaiheid, volharding en vastheid van karakter. Op de speelplaats ijvert de jongen voor zijn partij, het individu voor het geheel, om door kameraadschappelijke behulpzaamheid een gemeenschappelijk doel te bereiken. Hier worden de ge- | |
[pagina 522]
| |
dachten van de leerlingen in hun vrijen tijd afgehouden van bedenkelijke onderwerpen. Wie de meening van den Vicar van Wakefield deelt, dat een vroolijk gezicht een van de heerlijkste dingen is, die men kan zien, kan zich gemakkelijk dit genoegen bereiden door jongens in beweging te brengen, en hun zuivere vreugd en gezond genot op de speelplaats te bezorgen in hun vrijen tijd, - een genieten, dat aan allerlei verzoekingen, waartoe drang naar gezelligheid en zucht naar omgang soms leiden, den kop indrukt. Op de speelplaats worden hand en oog van den jongen geoefend om zijn man te kunnen staan. Heeft hij door spel en houding blijk gegeven van zijn degelijkheid, dan wordt hij in het kleine groepje opgenomen, dat zijn klas vertegenwoordigt, om later een hoogeren post te kunnen krijgen, als medespeler in de groep, die zijn school; of universiteit afvaardigt om tegen een andere te kampen. Bij dit samenspel komt het coöperatieve element op den voorgrond, in tegenstelling met andere gezonde lichaamsbewegingen en spelen in de open lucht: wandelen, wielrijden, knikkeren, hoepelen. Iedere jongen heeft een vaste plaats ôp het veld, een vasten naam er voor; en als hij een belangrijke plaats heeft in het spel, komt het duidelijk uit, dat hij moet spelen voor zijn partij, niet voor eigen roem. Hij moet dien voetbal niet altijd naar het doel trappen, maar naar een ander speler, die volgens de tradities van het spel een betere kans heeft dit te doen. Geduld, goed humeur, zelfbeheersching en durf zijn noodig om een spel, waarvan de kansen ongunstig beginnen te staan, ferm door te spelen. Al deze bewegingen zijn meestal een plotselinge wils uiting. - En dit 5 tot 6 jaar lang! Elke jongen verschijnt eenige malen per week op zijn tijd, daar alleen een bewijs van den dokter een excuus voor afwezigheid geeft. ‘Instruction is weak, education is strong here’, zegt de Engelsche schoolmeester. Hoewel deze uitspraak veel te absoluut is, dient te worden toegegeven, dat dit spelen meer is dan louter lichaamsoefening. Inspanning van lichaamskracht gaat hier samen met inspanning van geestkracht. Spelen volgens een kalm verzonnen plan, snelle uitvoering gepaard aan bedachtzaamheid op onverwachte omstandigheden, scherpt denken oordeelvermogen, bevordert zin voor orde en regelmaat, | |
[pagina 523]
| |
geeft een goeden grondslag voor samenwerken. Lichaamsoefeningen kunnen het geestesleven een grootere energie geven. En zou speelmoraal geen levensmoraal worden, waar een kind het spel zoo ernstig opneemt? De erkenning van de groote opvoedkundige waarde van het spel zal de geheele jeugd, het geheele volk ten goede komen. Hoeveel teekenen van verbetering er op dit gebied in ons land ook mogen zijn, nog altijd wordt de waarde van het spel als opvoedingsmiddel onderschat. Eerst in het laatste tiental jaren is de speellust begonnen te herleven; hij is niet geheel verstikt; er zit nog leven in de plant. De rustelooze energie en bewegelijkheid der jeugd zal zich òf gezond uiten, òf in nutteloos gedoe en balddadigheid overgaan. Het rondslenteren stelt onze kinderen aan de eerste de beste verzoeking bloot; de leeftijd is er om ze in de open lucht te laten gaan: noopt ze om aan het gezamenlijk spel deel te nemen, met uitzondering nu en dan van hen, die een andere manier hebben van hersenen en lichaam te verfrisschen; b.v. de beoefenaars van de natuurlijke historie. Liefde voor de natuur, vroeg opgewekt, geeft bij stedelingen een gezonde richting aan de genoegens en uitspanning van lateren leeftijd, anticafé en huislucht. Moderne invloeden en gewoonten raken ten nauwste de lichamelijke gezondheid van het geheele volk, en zijn door hun invloed op zenuwen en bloed, de oorzaak van veel mismoedigheid en ontevredenheid. Doktoren constateeren het bestaan van een nieuw type in het Fransche ras, scherp en sarcastisch van geest, merkbaar physiek inferieur, het speciale produkt van Parijs. - Spel en beweging in de open lucht is een van de beste middelen tegen verslapping en het gevaar, dat de gezondheid bedreigt door de intellectueele eischen van de ontwikkeling van onzen tijd. - Wij moeten de open lucht in!
Wanneer de goede resultaten van samenwerken en samenspelen alleen door het kostschool-systeem te bereiken waren, zouden wij wel mogen overdenken of die voordeelen opwegen tegen de nadeelen, die kleven aan soortgelijke inrichtingen en ‘Public Schools’ als Eton, Harrow, enz.; de goede, zooals de R.C. Scholen Stonyhurst, Oscott, enz. niet te na gesproken. Doch sedert 15 jaren werkt er een groote middelbare dagschool | |
[pagina 524]
| |
voor 500 leerlingen te Londen, de St. Paul's School, met zooveel succes, dat zij een nadere beschouwing wel waard is. Oorspronkelijk was het een kostschool, in 1509 door John Colet, Deken van de St. Paul's Kathedraal, gesticht. Deze rijke koopmanszoon, de vriend van Thomas More en Erasmus, besteedde zijn vermogen aan den bouw van een school voor kosteloos onderwijs aan 153 leerlingen (het getal visschen door Petrus gevangen, Joh. XXI: II), en plaatste haar onder het beheer van het gilde van zijdehandelaars. De geest van den stichter spreekt uit de statuten van de school, waarin hij bevordering van goede zeden en kennis op den voorgrond stelt; o.a. Het Hoofd moet een gezond, respectabel man zijn, een goed onderwijzer van Latijn en - voor de eerste maal aan een Engelsche school - van Grieksch. De lektuur, niet de grammatica, - voorbeelden, niet regels zijn de beste middelen om een taal te leeren. Op boete van 40 shillings mag het hoofd geen extra vacantie-dagen (remedies) geven, tenzij de aanvraag geschiedde door een Koning of Bisschop in eigen persoon.Ga naar voetnoot1) De school is open voor kinderen van onverschillig welk land of nationaliteit. Geen hanengevechten werden geduld; geen vetkaarsen, alleen waskaarsen mochten gebruikt worden. Gebrek aan ruimte in de City deed het bestuur in 1884 besluiten naar het westen van Londen te verhuizen. De nieuwe St. Paul's School, eene monumentale groep gebouwen, staat daar als een model-inrichting, wat niet het minst blijkt uit het inwendige. Vrienden van de school en oud-leerlingen hebben gaandeweg de wanden met schilderijen bedekt, beelden en bustes in de gangen geplaatst, en de vensters gevuld met zulk een rijkdom van kleur, dat een vreemdeling, die de groote vestibule inkomt, een oogenblik in de meening verkeert, dat hij een kunstmuseum moet zijn binnengegaan. De omgeving stemt, de traditie spreekt hier. Hij gevoelt dat hier niet alleen de intellectueele zijde van den mensch verzorgd wordt. Langs natuur- en scheikundelokalen bereikt hij de Bibliotheek en Leeszaal met dat aangename, getemperde licht door ramen van gebrand glas, | |
[pagina 525]
| |
voorstellende o.a. Colet, die zijn statuten aan het eerste Hoofd der School overhandigt; Erasmus, zijn werk aan Colet en More voorlezende. Naast kostbare boekwerken van den nienweren tijd staan eerste uitgaven van Milton en Swift; op de leestafel liggen Nineteenth Century en Revue des deux Mondes naast het schooltijdschrift: Pauline. Een ‘Lecture- theatre’, amphiteaterswijze gebouwd, verschaft een leeraar, die voor eenige hoogere klassen een voordracht wil houden, het tijdbesparend middel ze te combineeren. Daar weer is een lokaal, waar de Nat. Historie Vereeniging vergadert, en verslag uitbrengt over gemaakte tochtjes, en waar, in de Debating-Club, de jonge staatsburger disputeert over politiek, luistert naar de wekelijksche letterkundige of geschiedkundige voordrachten, of de openbare zaken van den gemeenteraad behandelt. In een vleugel van het gebouw kunnen in de eetzaal een paar honderd jongens lunchen, 's winters warm; daar is de practisch ingerichte keuken voor. Zij vermijden zoo het dubbel heen en weer loopen en kunnen dien tijd voor werk en spel benutten. Ouders en leeraren hebben bij den bouw van de school krachtig aangedrongen op het maken van dit gedeelte der inrichting. Vóór de leerlingen 's morgens naar hun lokalen gaan, (maximum 22 per klasse) komen zij, zooals in alle scholen gebruikelijk is, voor ‘prayers’ bijeen in de grootsche Hall, het centrum van het leven der school. - Aan weerszijden van het orgel prijken de figuren van Colet en Paulus, van heerlijk Italiaansch mozaïek. In de heraldieke wapens der gekleurde ramen, en de schilderijen en portretten langs de wanden, alle geschenken van oud-directeuren, leeraren en leerlingen, staat de geschiedenis der school. Hier worden voortdurend nieuwe en achterlijke jongens ‘bijgewerkt’ en extra lessen gegeven aan leerlingen, die voor speciale examens werken, en dus van enkele vakken worden vrijgesteld. Hier geeft de muziek-vereeniging haar uitvoeringen en heeft, volgens aloud gebruik, vóór de zomer-vacantie de Prijsuitdeeling plaats op den ‘Speech-day’. Samuel Pepys vertelt reeds 200 jaar geleden in zijn dagboek, hoe hij, zelf oud-leerling, deze belangrijke gebeurtenis in zijn school ging bijwonen. Ouders en oud-leerlingen geven door hun tegenwoordigheid blijk van belangstelling. De directeur houdt een toespraak, waarin hij | |
[pagina 526]
| |
een overzicht geeft over het afgeloopen jaar, en bespreekt in tegenwoordigheid der ouders vele punten van organisatie en tucht, die hem op het hart liggen. Een der oud-leerlingen die eenigen naam heeft gemaakt, treedt op, en vertelt gewoonlijk hoe dit of dat vak, op de school geleerd, hem heeft geholpen in het leven. Dan volgen muziek- en tooneeluitvoeringen en voordrachten van de jongens. Dubbel loont het den tijd en de moeite te gaan zien, hoe zij voorstellingen geven van hun geliefde schrijvers, Shakespeare en Sheridan, - te gaan hooren met welk een overtuiging zij de historisch geworden redevoeringen van een Peel, Pitt of Gladstone uitspreken. En dan die muziek, die liederen en beurtzangen, nu komisch, dan ernstig, en tot afwisseling in koor uit honderde kelen de kostelijkste nonsense à la Mikado. Spreken en disputeeren in het openbaar is een van de punten van de opvoeding van den Engelschman, die wij hem mogen benijden. Het stelt hem in staat zich te uiten in zijn sterk ontwikkeld vereenigingsleven, en draagt niet weinig bij tot de vruchtbaarheid van zijn politieke en vak-vergaderingen. In de Bestuurskamer staat het eenige overblijfsel der oude school uit den Grooten Brand van 1665 gered, Colet's bronzen buste, getuige niet alleen van het maken van reglementen en verordeningen, maar ook, ofschoon bij uitzondering, van de lichaamsverzorging die te beurt kan vallen aan hem, die ze schendt. In Engeland toch, bestaan de lichamelijke straffen even als in die modellanden op het gebied van schoolonderwijs: Duitschland en Zwitserland. Breede gangen, waarin 500 genummerde kastjes met verschillende sleutels den leerlingen berging van boeken en kleeren aanbieden, voeren eindelijk naar het speelterrein, 6 H.A. groot, die nauwlijks voldoende worden geacht. Behalve de ruimte voor cricket, voethal, tennis en negen ‘courts’, waaronder enkele overdekte voor ‘fives’ (een goedkoop, gemakkelijk intevoeren spel), bevat het terrein een gymnastiek-lokaal, tevens voor boksen en exerceeren, een zweminrichting, ook voor lauwe voetbaden na voetbal ingericht, een schietbaan en werkplaatsen voor timmeren en metaalbewerking. De rooster der lesuren, waarvan het aantal ongeveer gelijk is aan dat van onze hoogere burgerscholen, geeft den leerlingen | |
[pagina 527]
| |
elken dag minstens één uur gelegenheid in de open lucht te spelen: 3½ uur les met ¼ uur pauze des morgen tot 12.30; twee lessen des middags na 3 uur; van 1.45 - 2.45 spel. Gedurende één middag der eerste vijf werkdagen heeft elke klas met al haar parallel-afdeelingen vrij. Zoo kunnen de jongens van een zelfde jaar met elkaar in aanraking komen, en wordt het speelterrein bij afwisselend gebruik, zoo productief mogelijk gemaakt. De aanwezigheid van een van de leeraren in de omgeving is een waarborg voor orde en regelmaat, en voor het tegenwoordig zijn van alle leerlingen. Ieder mag kiezen wat hem aanstaat, van een lijst zóó ruim genomen, dat zelfs wielrijden onder zekere voorwaarden toegestaan is; maar geen leerling mag niets doen. Een niet gering te achten voordeel is het, dat het spel hierdoor officieel als een noodwendig onderdeel van de opvoeding wordt erkend. Het programma der school rekent dan ook het spelen onder den schooltijd, die duurt van 9 tot 5 uur op de eerste vijf dagen der week. (Des Zaterdags wordt geen school gehouden, zooals trouwens nergens in Engeland.) Met betrekking tot den Zaterdag luidt het: ‘Day-boys are not forced to take part in the School Games out of School Hours; but those who fail to do so, lose a great part of the advantages of schoollife.’ Verder zijn de meeste leerlingen vrijwillig lid van een der gymnastiek-clubs, van 70 tot 80 leden, bestuurd door commissies bestaande uit een leeraar als president, en drie jongens, waarvan één kaptein en één secretaris is. De club, die gedurende den loop van het jaar het beste record maakt in alle soorten van athletische oefeningen, krijgt den titel van Kampioen-club. Zoowel de jongere als de oudere afdeelingen kunnen door een oordeelkundig stelsel van berekening der punten voor deze onderscheiding in aanmerking komen. Elke klasse moet zich door ten minste één leerling laten vertegenwoordigen in de wedstrijden in het ver- en hardloopen. De jongens regelen zelf welke klasse-elftallen zich op het eind van den cursus met oudere jaren of onderling zullen meten. In dit zelf-regelen zit het geheim van het succes van de school-clubs, die de Brit als jongen, van de politieke- en vakvereenigingen, die hij als man op touw zet. ‘Grandmotherly’ voorschriften zijn hem van jongs af een gruwel. Geen details | |
[pagina 528]
| |
worden den leerling van hoogerhand opgedwongen; in club-noch in middagspelen is eenige direkte inmenging van autoriteiten. Vandaar dat het vertrek van een van de leeraren, hoezeer het de opgeruimdheid zou verstoren, die zijn actief deelnemen aan het spel zoo bevordert, geen spel tot stilstand, geen club tot zwijgen brengt. De hoofdeigenschap van het Angel-Saksische ras vertoont zich in de school: zelf-bestuur is hier een traditie geworden.Ga naar voetnoot1) Alleen het oprichten van een club gebeurt door een van de leeraren, die zich daartoe geroepen gevoelt. Doch zoodra heeft die oprichting niet plaats gehad, of hij stelt zich tevreden met slechts eere-voorzitter te zijn. Gevoelt zich altijd daartoe eenig leeraar geroepen? De praktische vraag aan eiken sollicitant gesteld: Door welke liefhebberij, door welke sport, op welke wijze denkt u bijtedragen tot het gemeenschapsleven van de school? | |
[pagina 529]
| |
verklaart, waarom er altijd iemand gereed is zich met de organisatie van een club te belasten, en waarom er zooveel uiteenloopende tijdverdrijven worden gevonden. Behalve de reeds genoemde debat- en nat. historie-clubs, zijn er wielrijders, photographie, muziek en schaakvereenigingen. De leden van de ‘reserve-kader’ afdeeling toonen elk jaar in het ‘Public School’ kamp, dat zij in gymnastiek, schieten en boksen niet behoeven onder te doen voor de corpsen, die van de groote kostscholen daarheen trekken. Bij de roeiwedstrijden te Henley maken de 8, die tegen de 8 van Eton uitkomen, allerminst een slecht figuur. Meer dan één jongen bezit de medaille door de Maatschappij tot redding van drenkelingen jaarlijks voor den besten zwemmer van elke groote school uitgeloofd. Er is een schooltijdschrift, dat een kroniek van de school geeft, want er is altijd wel wat wetenswaardigs te vertellen in een inrichting met esprit de corps; verder een liefhebberij tooneelkring, enz. Vakmannen geven onderricht in spel en in werk. Als van zelf vormt zich om elk van de leeraren een kring, die zich tot hem aangetrokken voelt. De onderlinge wedijver wordt in de hand gewerkt door wedstrijden en allerlei prijzen (hetgeen in Engeland ook bij studie-vakken gewoonte is). In de meeste lokalen, van het gymnastiek-lokaal tot dat voor boetseeren en houtsnijden toe, prijken dan ook de namen der winners, en soms groep-photographieën. Wel hebben die wedstrijden hun schaduwzijde, waar echter tegenover staat, dat zij vaak de leerlingen er toe brengen zich, zij het tijdelijk, van het een of ander genot te onthouden; b.v. bier of tabak. En in de meeste gaat het | |
[pagina 530]
| |
om de eer; het zijn ‘races’ zonder prijs, alleen om het record te slaan. In Rugby is nà voetbal, hardloopen de meer geliefde sport. Vooral de snipperjachten over heggen en slooten geven elk deelnemer een kans zijn energie en volharding te toonen. De namen van aartsbisschoppen, opperrechters, ook van generaals, komen op de oude winners-lijsten van de beste hardloopers voor. In Eton hebben de leerlingen een heerlijk stuk rivier tot hun beschikking. Bij tientallen melden zij zich aan voor de zwemproef, die zij moeten afleggen, vóór zij verlof krijgen om te gaan roeien.Ga naar voetnoot1) In Clifton waren kortgeleden eenige jonge roeiers, die wat handigheid in het timmeren en smeden hadden gekregen, bezig hun boot te repareeren onder toezicht van een scheepsbouwmeester uit Londen van ‘Thorneycroft's Work.’ Zelfs zou ik Hollandsche jongens op een Engelsche school kunnen noemen, die thuis in hun vacantie hun eigen boot bouwden.
De meening, die in Nederland heerscht, als zouden lichaamsbeweging en spel in de open lucht iets speciaal Engelsch zijn, is verkeerd en berust op onbekendheid met ons verleden. Het voetbal-spel der Grieken en Romeinen bloeide, eenigszins gewijzigd, in de 16de eeuw in Italië en Zuid-Duitschland, getuige het bestaande handboek uit dien tijd. De Germanen, ook onze voorouders, speelden lustig, oud en jong. Waar zijn, helaas, onze oud-hollandsche spelen gebleven? Langzamerhand verloren gegaan, en daarmede de lust tot spelen. Maar hij kan en zal herleven; getuige Engeland en sedert een vijftiental jaren ook Duitschland. Vijftig jaar geleden wijdden de couranten in Engeland nauwlijks eenige regels aan b.v. de Oxford en Cambridge roeiwedstrijd. De hedendaagsche toestand is het gevolg van jaren lang trainen, | |
[pagina 531]
| |
waardoor een revolutie ontstaan is in de volkszeden. Geen land, waar de tweelingdeugden: lichaamsoefening en lichamelijke zindelijkheid zoo ontwikkeld zijn. De beweging ten gunste der lichaamsverzorging ontstond tegen het midden der 19de eeuw aan de Public Schools en Universiteiten. Ruskin verzekert ons, dat zij in 1840 de drinkgelagen onder de studenten had doen verdwijnen. Spoedig bereikte zij de middelklasse, juist ten tijde dat vrees voor een Franschen inval de Volunteer-corpsen, als paddestoelen, uit den grond deed rijzen. Waar hooger en middelbaar onderwijs voorgingen, volgde de volksschool van zelf. Tijd en geld heeft de Engelschman, die geen van beide vermorst, voor het spel en voor de speelplaats over. Londen bezit ongeveer 8000 plaatsen, waar cricket en voetbal gespeeld worden. Wat kunnen de steden in Nederland hier tegenover plaatsen? De tegenstelling is te groot, te beschamend. Liever dus een blik geworpen op onze oostelijke buren; zij hebben ons ook op dit gebied een goed voorbeeld gegeven. Hun sterk ontwikkeld nationaliteitsgevoel heeft hen niet verhinderd het voorbeeld van de Engelschen te volgen en groote aandacht te wijden aan de lichamelijke ontwikkeling van de jeugd. Ook zij toonen te begrijpen, dat de kracht en ondernemingsgeest van een volk in hooge mate afhangen van de gezondheid, van de physieke training van jongens en meisjes in hun groei; - dat er weinig belangrijker zaken zijn, dan de opvoeding en de gezondheid van onze kinderen. Rijks- en gemeentebesturen en raden beseffen van hoeveel belang het is voor land en volk, in vrede en in oorlog, de bevolking vooral van groote steden op een hoog peil te houden van kracht en lenigheid. De beide soorten van lichaamsbeweging, turnen en games, hebben hun eigenaardige waarde, en behooren, volgens Duitsche begrippen, naast elkaar beoefend te worden. Jahn reeds verlangde een groote speelplaats om den gemeenzamen omgang te bevorderen. En in zijn tijd was in de school het bewustzijn van samengaan nog niet zoo volkomen verdwenen als thans, tengevolge onder meer van splitsing (versplintering) in tallooze parallel-klassen. In 1882 gaf de kultusminister Von Goszler de volgende aanschrijving: ‘Oefter und in freierer Weise als es beim Schulturnen in geschlossenen Räumen möglich ist, musz der | |
[pagina 532]
| |
Jugend Gelegenheit gegeben werden Kraft und Geschicklichkeit zu bethätigen und sich des Kampfes zu freuen, der mit jedem rechten Spiel verbunden ist. Die Schule musz das Spiel als eine fur Körper und Geist, für Herz und Gemuth gleich heilsame Lebensäuszerung der Jugend mit dem Zuwachs an leiblicher Kraft und Gewandtheit und mit den ethischen Wirkungen, die es in seinem Gefolge hat, in ihre Pflege nehmen, und zwar nicht blosz gelegentlich, sondern grundsätzlich und in geordneter Weise...’ Daarna, volgt een beroep op de offervaardigheid der gemeen ten en de belangstelling der onderwijzers, eindigende met: ‘Leider ist die Einsicht noch nicht allegemein geworden, dasz mit der leiblichen Ertüchtigung und Erfrischung auch die Kraft und Freudigkeit zu geistiger Arbeit wächst. Manche Klage wegen Ueberbürdung und Ueberanstrengung der Jugend würde nicht laut werden, wenn diese Wahrheit mehr erlebt und erfahren würde. Darum müssen Schule und Haus und wer immer ander Jugendbildung mitzuarbeiten Beruf und Pflicht hat, Raum schaffen und Raum lassen fur jene Uebungen, in welcher Körper und Geist Kräftigung und Erholung finden. Der Gewinn davon kommt nicht der Jugend allein zu gute, sondern unserm ganzen Volk und Vaterland.’ Geen gymnastiek-lokaal dus zonder speelplaats. Toen hij in 1891 aftrad kon hij in antwoord op een afscheidsadres hem aangeboden, constateeren, dat de bereidwilligheid der steden toenam, al ontbrak er nog veel aan. In 1895 sprak de Pruisische Landdag de verwachting uit, dat lichaamsbeweging, meer bepaaldelijk het spel der jeugd een voortdurende zorg der Regeering zouden zijn. Wat door die bereidwilligheid der steden reeds bereikt is, blijkt hieruit, dat b.v. München, Leipzig, Dresden, Hannover en Hamburg-Altona gemiddeld 1,5 M2 speelruimte per inwoner bezitten. (Heeft Amsterdam hare 80 H.A.?) Breslau bezit nu 25 terreinen. In Mannheim en Elberfeld, o.a. dragen de ouders aanmerkelijk bij voor het aanleggen van groote speelplaatsen; maar ruim 80 pCt. van de terreinen in het Duitsche Rijk zijn op koste der gemeenten aangelegd; 10 pCt. door den Staat; de andere 10 pCt. zijn door particulier initiatief tot stand gekomen. In Königsberg en Krakau toonden rijke particulieren een juist besef van hun groote plichten en voorrechten! | |
[pagina 533]
| |
De militaire autoriteiten stellen hun exercitie-terreinen beschikbaar om de schoolgaande jeugd der middel- en lagere klassen meer in de open lucht te brengen, overtuigd dat haar krachtige ontwikkeling het volksleger en het ‘Vaterland’ ten goede moeten komen. Op een vergadering van schoolartsen (M.O.) werd, naast 2 uur turnen in de week, een minimum van 1 uur per dag lichaamsbeweging in de open lucht geëischt. Commissies van toezicht, gemeente- en schoolbesturen werken samen met de onderwijzers om voor de gepaste, in groote steden zoo moeilijk verkrijgbare afwisseling tusschen lichamelijken en geestelijken arbeid te zorgen, in het vertrouwen dat de klachten omtrent overspanning en overlading zullen verminderen, wanneer aan den onafwijsbaren eisch van: ‘Meer open lucht!’ voldaan zal zijn. In 1898; legde de Beiersche Minister van Binnenlandsche Zaken aan het gemeentebestuur van München de verplichting op bij het maken van een plan tot uitbreiding der stad maatregelen te nemen voor het aanleggen van voldoende en ruime speelplaatsen. Von Gotzler's opvolger, Dr. Bosse, werkte met niet minder krachtige overtuiging in deze richting, getuige zijn rondschrijven kort na zijn aanstelling: ‘Die Förderung des körperlichen Wohlbefindens, die körperliche Frische, die Stählung des Leibes reicht weit hinaus über das blosz leibliche Gebiet. Sie reicht tief hinein in das Gebiet der Erziehung, ja auch darüber hinaus in das Gebiet der Sittlichheit....’ Onze geestelijke en technische ontwikkeling en de levenswijze, die hiervan het gevolg is, moeten gecompenseerd worden door meer dan 2 uur gymnastiek per week; - door alle vormen en middelen om kracht en behendigheid te krijgen en het lichaam te stalen. Naast het weten vorme men ook den wil; naast het verstand ook het karakter. De Duitsche onderwijzers toonen den weg uit te willen in Engeland gevolgd, waar een hoofdtrek der pedagogie is: de leeraar niet alleen onderwijzer, ook opvoeder, die een deel van den buiten de eigenlijke schooluren vallenden tijd aan zijn leerlingen wil wijden. Meer dan 5000 onderwijzers volgden onderricht in allerlei spelen in de 150 cursussen gedurende de laatste 10 jaren gehouden door de bemoeiingen | |
[pagina 534]
| |
van den ‘Zentral Ausschusz zur Förderung der Volks- und Jugendspiele in Deutschland.’ Talloos zijn de scholen, waar door den invloed van dit comitee het spelen in de open lucht is ingevoerd. Hoewel het de beweging om tot een meer harmonische ontwikkeling der schooljeugd te komen op allerlei wijzen steunt, is deze beweging niet een gevolg der oprichting van dit comitee. Het ontstond, omdat de tijd er rijp voor was. Reeds jaren te voren voerde Dr. Koch aan het gymnasium te Braunschweig cricket en voetbal in. De Regeering maakte het door een verordening mogelijk de lessen zoo te schikken, dat één vrije middag meer ter beschikking kwam voor het spel. De oudere leerlingen hielden zich eerst op een deftigen (?) afstand; doch het heeft niet lang geduurd, voor zij zich aansloten (zoo ook te Wiesbaden, Maagdenburg, enz.). De gunstige ondervinding in de volgende jaren opgedaan, bracht het plaatselijk bestuur er toe de deelname aan het spel verplicht te stellen, evenals aan de gymnastiek. Dus ‘games’ naast ‘turnen’. Aan het gymnasium te Bingen spelen leeraren en leerlingen samen, elken dag een halfuur na de derde ochtendles. Dit verplichte spel bracht spoedig de leerlingen op de speelplaats in hun vrije middaguren. Verplicht! Dit woord klinkt zeer bedenkelijk van de zijde der voorstanders van het vrije spel. Zij schijnen zeker geen vertrouwen in de aantrekkelijkheid van hun spel te hebben, als zij den leerling willen dwingen mee te spelen. Toch is dit zoo niet. Jongens en meisjes spelen graag, maar juist degenen, die het 't meest noodig hebben, houden zich vaak op een afstand. Voorloopig echter legge men geen dwang op, maar beginne geleidelijk. Later dwinge men die enkelen. Een zekere mate van inmenging van den kant van ouderen is niet alleen gewenscht, maar noodzakelijk, willen wij enkele verkeerde uitingen van het spel van den beginne af beletten. Bedenkelijke vormen, inderdaad vreemd aan het wezenlijk ridderlijk karakter van het spel, zooals die somwijlen in Engeland voorkomen, kunnen verre van de speelplaats gehouden worden, wanneer leeraren en onderwijzers, die begrijpen dat zij ook opvoeders zijn, hun passieve rol willen laten varen. De ondervinding leert, dat wie zijn tijd geeft, een rijk loon wacht. De openhartige omgang tusschen ‘master’ en ‘boy’ ont- | |
[pagina 535]
| |
staat uit het ongedwongen verkeer buiten de schoollokalen, in de vrije lucht, op wandeltochten, op de speelplaats; die vertrouwelijke omgang, die toch nooit de grenzen van het respekt overschrijdt, door allen die de Engelsche opvoeding kennen, als een zegenrijke factor van dat schoolleven beschouwd. Zelden of nooit hoort men in Nederland leerlingen over hun oude school en leeraren op zulk een hartelijken toon spreken, als men het in Engeland herhaaldelijk kan hooren. Vooral de jongere leeraren hebben daar niets pedants, onderofficiersachtigs, gebouw en leerlingen zoo snel mogelijk verlatend. Bij hen geen berekenende teruggehoudenheid, alsof zij bang waren zich te compromiteeren. Zij leggen zich er op toe vrienden van de jongens te worden, hun naderbij te komen en hun vertrouwen te winnen in de eerste plaats, en de jongens op hun beurt zijn des te eerder geneigd tot openhartigheid en waarheid. Eén dag samen in de natuur brengt hen beiden dichter tot elkander dan maanden van omgang in de klas. Of het de discipline schaadt? Men vrage het aan den spreekwoordelijk beklagenswaardigen ‘French master’ op de Engelsche school, die zulk een vrijen omgang met verbazing aanstaart. Niemand wordt zoo meedoogenloos behandeld als de ‘Mossoo.’ Dat dit niet het gevolg is van zijn nationaliteit kunnen de enkelen getuigen, die zich van hun vooroordeelen hebben losgemaakt en zich aan het schoolleven hebben aangesloten. De leeraren geven den leerlingen te verstaan, dat zij hen voor gentlemen houden, en de ervaring leert dat de jongelui zich als zoodanig gedragen. Zoo leert hun de speelplaats, naast samenwerking, zelfstandigheid. Geef vertrouwen, dan kunt ge openhartigheid verwachten. Waar deze geest in de school heerscht, is onderwijs het middel, opvoeding het doel, - een doel, dat alleen te bereiken is door die werkelijk intiemen omgang, zonder welken geen karaktervorming mogelijk is. Hij, die het intellekt leidt, behoort ook het karakter te leiden. De inrichting van een St. Paul's school toont op hoe velerlei gebied deze omgang mogelijk is, tot hoeveel gezonde bezigheid de school haar leerlingen kan brengen. Slaafsche navolging van een buitenlandsch systeem is nooit aanbevelenswaardig en zou waarschijnlijk tot teleurstelling leiden. Wel verdient het beginsel, dat ten gronde | |
[pagina 536]
| |
ligt aan dit gedeelte van de Engelsche pedagogie aandachtig door ons bestudeerd te worden. Ook de verhouding van de jongens onderlingwordt hartelijker, wanneer zij elkaar niet alleen in de klas zien, maar jaren lang samen hebben gewerkt en gespeeld, dus geleefd. 's Winters geregeld de debat-avonden van de oudere leerlingen, hun muziek maken, voordrachten, lief hebberij-komedie; 's zomers hun uitstapjes en wandeltochten, hun zwemmen en roeien, en niet het minst: elken dag hun spelen in de open lucht met kleiner en grooter wedstrijden. Hier is gelegenheid om vriendschap voor het leven te sluiten. Ziet thans een Nederlandsche oud-leerling van het middelbaar-onderwijs op zijn schooljaren terug met iets, dat gelijkt op de gevoelens van een student, die van zijn academie-tijd spreekt? Waarom zou onze Middelbare school niet eenigszins voor haar leerlingen zijn, wat de Hoogere voor de haren is?
Het moge niet redelijk in ons zijn, noch getuigen van diep gevoel, maar een feit is het, dat zelfs een sport of geliefkoosd tijdverdrijf ons somwijlen aan zorg en leed onttrok, waar andere troost faalde. Laat ons het schoolleven omringen en aanvullen, met elke mogelijke aanmoediging tot gezonde bezigheid, waaruit de leerling een keus kan doen om zich met hart en ziel aan te wijden. Het karakter ontwikkelt zich het best, wanneer het die omgeving kan kiezen, die het gunstigst werkt op den groei van wat het beste er in is. Het zijn niet de ‘nuttige kundigheden’ alleen, die ons arbeidsveld ruimer, ons leven rijker en frisscher maken. Dat van de besten onder ons loopt voortdurend gevaar eenzijdig te worden door specialiseering. Bij Darwin, die in zijn jeugd Byron en Shelley kon genieten, verdween de smaak voor poëzie langzamerhand. Op lateren leeftijd betreurde hij dit ten zeerste. ‘Mijn geest schijnt een machine geworden te zijn om algemeene wetten uit een groote verzameling feiten te maken. Als ik mijn leven nog eens kon beginnen, zou ik tot regel aannemen ten minste eenmaal per week gedichten te lezen en naar muziek te luisteren; zóo waren, misschien die deelen van mijn hersenen, die nu verkwijnd zijn, door gebruik krachtig gebleven. Dit verlies van smaak voor beiden is een verlies aan geluk misschien nadeelig | |
[pagina 537]
| |
voor het verstand, meer waarschijnlijk nog, ook voor het zedelijk karakter, door de verzwakking van de gevoels zijde van onze natuur.’ Wijziging in de verdeeling der lesuren is zeker gewenscht; zelfs een ingrijpende verandering in de inrichting van het onderwijs is te verdedigen, wanneer daardoor in de opvoeding der jeugd het evenwicht hersteld kan worden tusschen lichamelijken en geestelijken arbeid. De intellectueele ontwikkeling der vakmannen is zoo sterk vooruit gegaan in de laatste 25 jaar, dat lessen van ¾ uur niet tot het onmogelijke behooren (getuige Amersfoort); anders is er groot gevaar, dat jongens op groote dagscholen opgevoed, waar het moeilijk is goede speelterreinen te vinden, het geheel en al zonder physieke training zullen moeten stellen. Maar een wijziging in den rooster van werkzaamheden alleen kan niet leiden tot verbetering in de opvoeding, de opbouwing in den hoogsten zin; de omgeving moet prikkelen tot handelen, opwekken tot gevoelsleven. De wenschelijkheid van het verminderen van het aantal verplichte, en het invoeren daarnaast van facultatieve vakken, waarvoor wetswijziging noodig is, blijve hier buiten beschouwing, al kan niet verheeld worden dat waar het herhalings-onderwijs den L.O. leerling op 13 jarigen leeftijd een gelegenheid geeft om te kiezen, zulks voor den 16-jarige bij het M.O. niet minder wenschelijk is. De School dient de Staat het best, wanneer zij streeft naar de harmonische ontwikkeling van alle krachten en bekwaamheden der leerlingen, - naar het verkrijgen niet alleen van positieve, van feiten-kennis, maar naar practische degelijkheid. De School geeft de meest ‘practische’ opvoeding door bij de leerlingen den grond te leggen van een krachtig karakter, - door er menschen van te maken, recht van lijf en recht van ziel, die na het verlaten der schoolbanken, met de noodige keunis toegerust, energiek handelend kunnen optreden, - aan de wetten der samenleving gehoorzaam, tot zelf-bestuur in staat zullen zijn, - die zich willen wijden aan de belangen der gemeentschap tot verhooging van aller geluk en tot bestrijding van die dorheid, die ontmoedigende onverschilligheid omtrent alle streven, dat niet direkt nuttig en voordeelig is, - menschen van karakter, die Emerson het geweten van de maatschappij noemt. | |
[pagina 538]
| |
Bij het onderwijs moet den nadruk gelegd worden op die studievakken, welke het besef opwekken van mensch te zijn en het verlangen met den mensch mee te leven, zooals geschiedenis en letterkunde, vakken, die de leerlingen de hoogste idealen van ons ras doen aanschouwen, waardoor zij leeren begrijpen, dat: ‘Conduct is three quarters of life.’ Buiten de school ligge het zwaartepunt in het vrije spel en in het omgaan met elkander, waardoor onze frissche, bewegelijke jongens een levendig aandeel leeren te nemen in het openbaar leven. Dan zal ons ook niet langer het verwijt treffen, dat een onzer staatslieden zich geroepen voelde ons in een buitenlandsch tijdschrift naar het hoofd te werpen: ‘De Nederlander is langzaam in het uitvoeren van zijn plannen.’ Moeilijk is de taak der school zeker, te meer waar de leerling dagelijks bemerkt, dat de geldigheid van de wetten der moraal openlijk in de politiek worden ontkend. Het succes van de goede zaak hangt af van de wijze, waarop de onderwijzer die taak opvat, of hij zich op zijn tijd naast zijn leerlingen weet te plaatsen; - het hangt af van het meerdere of mindere contact tusschen beider innerlijk leven. Door zijn toedoen moet het moeilijk probleem worden opgelost, hoe, als gevolg ‘van een oordeelkundige oefening van het lichaam, zelfvertrouwen en vastberadenheid bij hen aan te kweeken zijn,’ en een beter evenwicht tusschen den verstands- en den gemoedsmensch te verkrijgen is. Wordt die oplossing eenmaal gevonden, dan zal het woord beschaving een andere beteekenis verkrijgen, dan het nu nog heeft, - zullen sympathiek medeleven en krachtig samenwerken er de hoofdkaraktertrekken van zijn.
J.C.G. Grasé. |
|