De Gids. Jaargang 65
(1901)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 398]
| |
Buitenlandsch overzicht.Twee vrouwenportretten.Ge moet er aan gelooven, gij die gewoonlijk onder deze rubriek, de geheimen der Europeesche cabinetten ‘gedurende de afgeloopen maand’ zoekt en vindt, en gij die gewoon zijt u hier te oriënteeren omtrent de politieke bewegingen der volkeren, en den stand der zaken op het oorlogsveld, ge zult u eveneens aan een teleurstelling moeten onderwerpen. Als iemand die van een tentoonstelling komt en zoó onder den indruk is gebracht van een der geëxponeerde schilderijen dat hij er iedereen over onderhouden moet, zoo voel ik mij geïmpressioneerd door de lectuur van twee Engelsche vrouwenbiographiën. En, wanneer de een of ander mij staande houdt en begint te spreken over den dood van Vorst Hohenlohe, dan zeg ik: ja, maar Mevrouw Meuricoffre was een engel! - en vraagt hij mijn opinie over de bisbilles tusschen de liberalen in Engeland en over de houding van Lord Rosebery, dan ga ik den lof zingen van Mevrouw Lynn Linton. Wat 'n pit in die vrouw! Daarom houd ik 't ook maar voor het beste, hier mijn mond geen dwang op te leggen en van hen te gaan vertellen.
Het is een mooie trek van het Engelsche karakter, die behoefte aan levensbeschrijvingen. De dichter, de generaal, de staatsman heeft, voor hen, niet alleen verzen gemaakt of slagen geleverd, of het land bestuurd, maar hij heeft, voor hen, ook geleefd. Zij begrijpen het best, dunkt me, het woord van Montaigne die, als hij Keizer Titus, bij het voorbijgaan van een dag zonder goede handeling, hoort klagen: ‘J'ai perdu ma journée!’ hem vermanend, in zijn verbeelding, toeroept: ‘Eh, n'as tu, pas vécu?’ En daarom kunnen zij zich ook voorstellen dat iemand heeft geleefd en een levensbeschrijving waard is, zonder gedicht of gevochten of in 't Parlement gesproken te hebben. | |
[pagina 399]
| |
Dat laatste is het geval van Mrs. Meuricoffre. Haar zuster, de bekende Mrs. Josephine Butler, de voorstrijdster der gevallen vrouwen, heeft haar brieven aan de familie verzameld en met een kleine voorrede en inleidingen uitgegeven.Ga naar voetnoot1) Was zij zelve ook bekend buiten haar kleinen kring? ik geloof het niet. Zij heeft haar geluk en haar verdriet gehad, zij was vroom en goed en deed wel waar ze kon, maar dat is alles. Neen, er is toch nog iets meer. Ze had een speciale kracht. Harriet Meuricoffre heeft het leven liefgehad, zooals ze van al wat levend was hield. Dat toont ze door haar slag van vertellen; ze heeft de gaaf van te beschrijven als iemand alleen heeft die, niet tevreden de dingen te doen, ze nog eens wil overproeven in haar herinnering. En zoo ze voor ons leeft, dan is het grootendeels haar eigen schuld. Haar gestalte met het opgewekte engelengezicht komt ons tegemoet uit haar eigen brieven. Een Tennysoniaansch ideaal. Zij hoort tot dien tijd en tot die groep van menschen. Ze was de dochter van een geestelijke, en op het land opgevoed; natuurlijk, dat is nu eenmaal het type; een ernstige vriendelijke vader, en een lieve nauwlettende moeder zijn de passende accessoires. Mrs. Butler vertelt een paar voorvallen uit de kinderjaren van haar zuster. Ze hield oneindig veel van hun hond, Pincher, en was altijd bij hem te vinden. Soms zat ze met hem in zijn hok te praten. Maar Pincher had schapen gebeten, of ging ten minste voor den schuldige door, en Pincher werd gestraft en gedood. Ondanks haar tranen, ondanks haar gevoel dat de grootste onrechtvaardigheid ter wereld werd begaan! Eenige dagen na de executie kwam daar plotseling in het lesuur - en de meisjes hadden een stricte gouvernante, - de hartstochtelijk ernstige vraag van Harriet's lippen: ‘Miss, had Pincher een ziel?’ - ‘Stilte’, was het antwoord, ‘let op het werk, en doe geen dwaze vragen!’ Het was voor haar een hartevraag. De zusters hadden hun bedjes naast elkaar staan, - dit is het | |
[pagina 400]
| |
tweede verhaal, - en op een plank boven hun bedden had Harriet een verzameling van glazen potten en flesschen waarin zij kikvorschen en andere amphibiën en waterdieren bewaarde. Opeen nacht tuimelden de plank en de flesschen met hun inhoud kwamen op de bedden neer. Maar Harriet was niet gerust voor zij al haar creaturen weer bijeen had, ze van versch water had voorzien en zich had overtuigd dat ze er allemaal goed waren afgekomen.
De jeugd van Mrs. Lynn LintonGa naar voetnoot1) - ik kan met het noemen van dien naam volstaan, omdat iedereen haar kent als de schrijfster van Joshua Davidson - verliep onder geheel verschillende omstandigheden, ofschoon Eliza Lynn ook tot het huisgezin van een geestelijke behoorde. Maar zij was in Cumberland geboren, zij is dus uit het Noorden van Engeland waar de lucht scherp kan bijten, en zij had haar moeder vroeg verloren, en was overgelaten aan zichzelf te midden van oudere broers en zusters, die zonder veel toezicht opgroeiden. En haar plaagden. Eliza Lynn had een trotschen, gevoeligen, gepassioneerden aard. Het was een lust haar te plagen, zooals ze op kon vliegen en uit kon vallen. Het midden houden kon zij niet. Zij was zalig in extase of dood ongelukkig. Heel sterk had ze daarbij het idee van haar persoonlijkheid: zij moest het middelpunt zijn, zij moest liefhebben, en men moest van haar houden. Zij wilde haar eigen wereld maken. Ook geestelijk. En doorleefde nog jong haar crisis van ongeloof. Dat was een heel ding in dien tijd, 1840. Zoo staat ze voor ons, een echt, onbedwongen natuurkind, vol capaciteit voor ingespannen leven, met pretensies op genie en op een volledige vervulling van haar hartsverlangen. Een crisis in haar gevoelsleven maakte dan dat ze het niet langer in huis kon uithouden. Met toestemming van haar vader ging zij op haar drie-en-twintigste jaar naar Londen (1845), onder de voorwaarde, dat zij daar binnen 't jaar zou toonen wat in haar stak. | |
[pagina 401]
| |
Alles kwam bij haar tot stand met schokken en rukken. Haar leven was een opeenvolgende reeks van hartstochtelijke explosies.
Zoo geleidelijk greep daarentegen de ontwikkeling plaats in het huisgezin van Harriet en haar zuster. Er was ook wel een scheiding, maar het was een scheiding door het huwelijk. Harriet trouwde met een Zwitser, in Napels gevestigd. Zij leefde daar gedurende de laatste jaren van de dynastie der Bourbons en zag in 1860 Garibaldi zijn intocht houden in de hoofdstad, en de schepping van het koninkrijk Italië mogelijk maken. Garibaldi was haar held, zooals de Bourbons haar verfoeiing waren. ‘Van daag,’ schreef zij in Augustus 1860 aan haar vader, heb ik het gezicht van Garibaldi gezien, en nu wordt de toewijding zijner vrienden zoo klaar voor me als de dag. Je hebt hem alleen aan te zien, en je voelt dat daar, misschien, de eenige man in de wereld voor je staat dien je, met je hart in je handen, blindelings tot in den dood zou volgen. Ik had dat gevoel nooit begrepen eer ik hem zag. Het is zijn persoon en zijn persoonlijke invloed die zoo sterk zijn, maar die beiden worden geheiligd door het geloof van den man in zijn heilige zaak. En dat is 't wat men in zijn gezicht leest, en wat je gedachten omhoog voert, van den man, persoonlijk, tot den vertegenwoordiger van zijn zaak. Die expressie van zijn gezicht is natuurlijk niet te beschrijven; - ik kan alleen zeggen dat ze verklaart het geloof waarmee zijn aanhangers om zijnentwil doen wat de wijze wereld een onmogelijkheid noemt; en dat geloof schijnt hun het eenvoudigste en natuurlijkste ding ter wereld. ‘Zijn wondere eenvoudigheid en zelfvergetelheid moeten ieders liefde winnen. En het heele karakter staat op zijn gezicht geschreven: eenvoud, grootheid, liefde.’ - Het is een dwepende beschrijving, en het is een vereering als van een dienende voor haar heer en redder. Maar daarin toont zij juist het heel mooie van haar karakter: zij voelt zichzelf altoos in dienst. Het gaat haar natuurlijk af. Of zij de gewonden bezoekt en verpleegt, of zij in den choleratijd te Napels haar dagen doorbrengt in de hospitalen, dan wel of zij een vriendin verzorgt, ze doet het met een blijde offervaardigheid, alsof ze een wensch van haar hart vervulde. En dat licht van haar | |
[pagina 402]
| |
ziel straalt met een vroolijken glans in haar brieven, ondanks alle verdriet, alle somberheid, en allen angst. Die brieven, lachend of ernstig, zijn een innige groet aan het leven, en men leest er, men ziet er de bekoring uit van haar lieve gelaat.
Die andere, Eliza Lynn, kwam midden in het armoedige literatorenleven van Londen terecht, tusschen mannen in die niet erg teergevoelig of scrupuleus waren moest zij haar weg zoeken. Wilt ge een tooneel als tegenhanger voor de ontmoeting met Garibaldi, neem dan haar bezoek aan den hoofdredacteur van the Morning Chronicle, wien zij haar diensten komt aanbieden tot de samenstelling van sociale en literarische artikelen voor zijn courant. ‘Het was een zwaar gebouwde man met een gladden kop dun rood haar; een bewegelijk gezicht vol passie; roodbrandige lichtbruine oogen; een bevelenden blik; een uitdrukking van aldoor trillend ongeduld en toorn, en bruske maar niet harde manieren. “Zoo, ben jij dat meisje dat dat gekke boek heeft geschreven; en wou je voor de pers gaan slaven?” zei hij half lachend. Ik lachte ook maar om hem pleizier te doen. “Ja,” zei ik, “ik ben die vrouw.” “Vrouw, zeg je? Ik noem je een onderkruipsel,” antwoordde hij goedgehumeurd.... En daarop liet hij me schrikken, alsof hij aan mijn oor een pistool had afgeschoten, eerst door zijn ruwen lach, en dan door de laag van vloeken die hij afdonderde - vloeken met de vreemdste woordenkoppeling en de dwaaste beteekenis die men ergens zou kunnen hooren, - vloeken die het oogenblik zelf bij hem voortbracht onovertroffen en onnavolgbaar. Maar daar hij bleef lachen onder zijn godslasteringen, en me aldoor “mijn goede kind” noemde terwijl hij die wonderlijke knoopen in zijn woorden draaide, begreep ik dat hij geen boos opzet had.’ - - En zij begon onder dien redacteur haar literarisch werk. Niet dat ze geen hooger soort menschen leerde kennen, zeker ze heeft met de grootheden van den tijd, met Dickens en Thackeray en anderen, omgegaan, ze heeft zelfs haar liefde en toewijding kunnen geven aan een held der letteren, aan Walter Savage Landor, den tijdgenoot van Lord Byron, en ze heeft dus de grootheid en het genie van nabij gezien; maar 't was toch voor haar een leven midden in het stof en de hitte van het leven. | |
[pagina 403]
| |
Geen wensch van hart of van geest, van liefde of intellectuele grootheid, werd geheel of zelfs half vervuld. Het was teleurstelling en verdriet en vernedering. Maar zij zette er zich tegen in zij leerde de tucht, zij overwon door harde, ingespannen werkzaamheid, en won, zoo niet de warme blijdschap van het leven, dan toch de opgewekte tevredenheid met het bestaan.
Laat mij van ieder van beiden tot besluit een woord geven dat iets van hun ziel zegt. Aan een vriendin die gewetensbezwaren had en zich angstig maakte, schreef Mrs. Meuricoffre: ‘Ik werd vroeger ook gehinderd door mijn al te groote behoefte aan berouw. Ik ben bang dat op die manier te zeggen, omdat diepe naturen noodig hebben diep in zich af te dalen, en ik gelooif dat enkelen van die veel op deze wijs geleden hebben uitverkoren worden tot bijzonder werk; maar ik houd 'ter vast voor dat wij somtijds in de diepten langer blijven vertoeven dan noodig is omdat wij niet bemerken hoezeer Christus er naar verlangt en er toe bereid is om ons op te nemen.’ Die halve aarzeling in 't begin, dat in allen deele sparen van het gevoel der vriendin, en dan - die teedere handwijzing naar Christus, hoe eenvoudig liefelijk! Is niet dat gezicht bestraald met licht van hooger? Maar het gelaat var Mrs. Lynn Linton staat aardsch en duister, toch heeft het zijn grootheid en zijn luister. Zij zegt: ‘Het leven heeft me getoond dat geluk alleen in volle mate tot ons komt wanneer we zooveel mogelijk geven en zoo weinig mogelijk vragen. De pijn van het opofferen en zich ontzeggen is een bron van kracht. En geen leeftijd is te oud om liefde te geven en te bewijzen. Als de zon is ondergegaan, straalt de lichtlooze aarde haar opgezamelde energie van warmte in den nacht uit. Och, het register van mijn goederen houdt maar weinig in, waaruit ik nog vreugde opzamelen of tevredenheid op bouwen kan. En toch bezit ik beide.’
B*. |
|