De Gids. Jaargang 65
(1901)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 441]
| |
Openbare boekerijen en leeszalen.De openbare boekerijen en leeszalen, waarop ik hier de aandacht van het Nederlandsche volk wensch te vestigen, bestaan reeds bijna een halve eeuw. In Engeland en Amerika, waar de eerste ongeveer gelijktijdig zijn opgericht, hebben zij spoedig het burgerrecht verkregen. Men kan zich daar tegenwoordig geen plaats van eenige beteekenis meer denken zonder een openbare boekerij met leeszaal. Deze is er tot een volkszaak geworden, evenals het lager onderwijs. Om zich een denkbeeld te vormen van de waarde die het Engelsche publiek aan een boekerij toekent, vergelijke men b.v. eens het lange artikel Libraries in de Encyclopaedia Britannica met de enkele zinnetjes, waarmee Brockhaus en Meyer ons omtrent Bibliotheken inlichten. In vele Amerikaansche plaatsen is de bibliotheek het mooiste gebouw. Het vasteland van Europa, vooral Frankrijk en Duitschland, begint het voorbeeld van Engeland en Amerika te volgen. Kleinere staten, b.v. Denemarken, blijven niet achter. En wat doet Nederland? Wie zich de moeite wil geven om de volgende bladzijden te lezen zal daaruit de voor ons beschamende gevolgtrekking kunnen maken, dat wij in dit opzicht zeer ten achteren zijn. Wij zijn nog niet eens goed aan den gang. Men kan zeggen dat de openbare boekerij bij ons publiek zoo goed als onbekend is. Het kan daarom van nut zijn, te beginnen met een overzicht van wat er in het buitenland is verricht.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 442]
| |
I.Vroeger kwam alle licht uit het Oosten, maar een nieuwe eeuw zal er zich aan moeten gewennen, het oog naar het Westen te richten, naar Amerika. Wat daar ten minste voor openbare boekerijen en leeszalen is gedaan is als geheel zonder weerga, en wordt alleen hier en daar in Engeland geevenaard. Doch ook in Amerika zijn die inrichtingen niet gelijkelijk over de groote oppervlakte van het land verdeeld. De Noordoostelijke Staten zijn in dit opzicht die van het Westen, maar inzonderheid die van het Zuiden voor. En die van alle het verst is gevorderd, is de kleine staat Massachusetts met de hoofdplaats Boston. Daar is in 1852 de eerste vrije openbare boekerij, free public library, gesticht. Wel had men reeds sedert de vorige eeuw in Amerika inrichtingen, met onze Leesmuseums te vergelijken, die echter ook aan niet-leden vrijen toegang verschaften. Maar een omvangrijke boekerij met leeszaal, voor allen zonder betaling toegankelijk, en die aan iedereen kosteloos boeken uitleende, bestond er vóor dien tijd niet. En dit is het nieuwe beginsel van de free public libraries. Voor allen zijn ze, want ze zijn er ook door allen. Wel is het soms een enkele of een groep van mannen, die ze sticht, maar de gemeente zorgt in den regel voor het onderhoud. De geschiedenis van de openbare boekerij te Boston is leerrijk. Zij diene hier, zooals zij dat in werkelijkheid ook is geweest, als voorbeeld van andere plaatsen. In October 1847 stelde de burgemeester, Mr. Josiah Quincy, den gemeenteraad voor, op gemeentekosten een vrije openbare boekerij in te richten. Hij begon met 12.000 gulden uit eigen middelen daarvoor aan te bieden, onder voorwaarde dat er door anderen 30.000 bijgevoegd werd. 't Geld kwam er, het voorstel werd aangenomen en door de staatsregeering goedgekeurd. Een bizondere belasting werd er nu ingevoerd, om voor de instandhouding van de boekerij te kunnen zor- | |
[pagina 443]
| |
gen. Van vele zijden kwamen ook belangrijke boekgeschenken, en de gemeente wedijverde met particulieren om de openbare boekerij zoo goed mogelijk te voorzien. Tegenwoordig geeft de stad daarvoor jaarlijks ruim 600.000 gulden uit, en dat op een bevolking weinig grooter dan die van Amsterdam, dus meer dan een gulden per hoofd.Ga naar voetnoot1) Als de lezer nu weet, dat voor de Koninklijke Bibliotheek te Berlijn de staat jaarlijks 300.000 gulden uitgeeft en dat onze Koninklijke Bibliotheek met de 4 Universiteitsbibliotheken saam per jaar ongeveer 112.000 gulden uit openbare middelen ontvangen, dan heeft hij een maatstaf om te beoordeelen, welk offer de burgerij van Boston zich voor haar openbare boekerij getroost. Het bibliotheeksgebouw is daar dan ook een paleis. Op tien plaatsen in de stad bestaan er filialen, wat bij den ruimen, Amerikaanschen aanleg van groot belang is. Het hoofdgebouw, de centrale bibliotheek, heeft een leeszaal met 275 zitplaatsen. De boekerij bestaat uit twee afdeelingen, een wetenschappelijke, die vele Universiteitsbibliotheken van Europa overtreft, en een meer populaire, die grootendeels met belletrie, lichte lektuur, kinderboeken enz. is gevuld. Van de laatste wordt het meest uitgeleend, de eerste veel ter plaatse gebruikt. Beide afdeelingen saam tellen nu ongeveer 700.000 deelen. Op dezelfde wijze, hoewel op kleiner schaal, is het elders gegaan. Reusachtig is, vooral na 1875, de uitbreiding der openbare boekerijen in Amerika. In 1875 telde men er 282 met 1.818.978 deelen, waarvan alleen de staat Massachusetts 151 met 952.237 deelen bezat. Na dien tijd hebben de andere staten zeer groote vorderingen gemaakt, maar Massachusetts handhaaft zich nog op de eerste plaats. In 1891 waren in de Vereenigde Staten in het geheel 3.803 bibliotheken met meer dan 1000 deelen, te zamen 31.167.354 deelen bevattende. Men mag aannemen, dat minstens de helft daarvan vrije, openbare boekerijen waren. Ze zijn dan ook over 't geheele land verspreid. En zooals men in de voorsteden overal filialen opent, zoo zendt men naar de dor- | |
[pagina 444]
| |
pen zoogenaamde wandelboekerijen, berekend voor de behoeften der landbevolking. Amerika is het land van vorstelijke stichtingen. Ook de openbare boekerijen hebben dit ondervonden. Vele zijn er door groote schenkingen ontstaan en verrijkt. Mannen als Vanderbilt en Carnegie hebben millioenen voor haar uitgegeven. In 1876, toen de beweging nog lang niet het hoogtepunt had bereikt, werden alle schenkingen ten voordeele van boekerijen in Amerika op ruim 70.000.000 gulden geraamd. Gewoonlijk verbinden de schenkers van een bibliotheek aan hun gift de voorwaarde, dat de gemeente voor het onderhoud zorge. Evenals in Amerika is in Engeland van den aanvang af de vrije openbare boekerij een zaak van staats- en gemeentezorg geweest. Bijna aan het begin van de beweging staat een wet. Wel eigenaardig is dat in deze landen van krachtig particulier initiatief. Maar men vindt daar ook een sterk ontwikkeld gemeenschapsgevoel. 't Waren in Engeland voor een deel arbeidersorganizaties, die op het stichten van openbare boekerijen aandrongen. Spoedig erkende men in wetgevende kringen deze inrichtingen als een der belangrijkste middelen tot de algemeene ontwikkeling van het volk. Wel waren de vertegenwoordigers van de Universiteiten, bevreesd voor het popularizeeren der wetenschap, er in 't eerst heftig tegen. Doch ook dezen hebben aldra hun dwaling ingezien. Op voorstel van Mr. William Ewart en Mr. Joseph Brotherton benoemde in 1849 het Engelsche Parlement een Commissie van onderzoek naar de werking van openbare boekerijen. Disraeli was er o.a. lid van. Nadat een gunstig luidend rapport verschenen was, stelde Mr. Ewart voor, aan de gemeentebesturen de bevoegdheid te verleenen, voor openbare boekerijen en museums een bizondere belasting in te voeren, of liever opcenten op de gemeentelijke belasting te heffen. Dit wetsvoorstel werd aangenomen en, 14 Augustus 1850, bekrachtigd. Volgens die wet, Ewart-bill genoemd, moest de burgemeester, zoodra het gemeentebestuur zulks verlangde, de belastingbetalende burgerij laten stemmen, of zij de bibliotheeksbelasting wilde betalen of niet. De belasting was bepaald op een half penny per pond, dus ongeveer | |
[pagina 445]
| |
0.2 %. Een meerderheid van ⅔ was er noodig om haar aan te nemen. Die wet bleef geen doode letter. In hetzelfde jaar nog, 1850, werd in Norwich de bibliotheeksbelasting ingevoerd en dat voorbeeld werd bijna elk jaar door andere gemeenten gevolgd. Op 2 September 1852 werd reeds de eerste vrije openbare boekerij te Manchester geopend, waarbij o.a. Dickens, Thackeray en Bulwer Lytton tegenwoordig waren en woorden van waardeering spraken. Wel een bewijs, hoezeer de besten van de natie begrepen, dat men hier met een volkszaak bij uitnemendheid te doen had. En zij hebben zich in de groote beteekenis van dien dag voor het Engelsche volk niet vergist. Manchester is in dit opzicht een goede school voor heel het land geweest. Zooals Boston in Amerika is het in Engeland steeds op de eerste plaats blijven staan. In 1895/6 telde de openbare boekerij van Manchester (met 505.000 inwoners) 266.514 deelen. Andere steden volgden. Vooral sedert 1887 nam de beweging tot oprichting van openbare boekerijen groote afmetingen aan. Toen vierde namelijk koningin Victoria haar vijftigjarig jubilé, en in vele gemeenten of stadsdistrikten (vooral in Londen) vond men niets beters te doen, dan een Queen's Jubilee Library te stichten. De Duitsche geschiedschrijver meent, dat men in Duitsche steden bij zulk een gelegenheid een standbeeld voor de koningin zou hebben opgericht. En wat zou men in Nederland hebben gedaan? Wij zijn van ouds een liefdadig volk en zorgen voor zieken-, wees-, oude mannen- en vrouwenhuizen. Uitstekend! Maar zouden wij ook niet eens wat kunnen doen voor het gezonde, arbeidende volk? voor hen, die kunnen en willen werken, maar wien het vaak aan de noodige uitspanning en aan nuttige hulpmiddelen tot ontwikkeling ontbreekt? Een vrije openbare boekerij zou aan de ontluiking en ontwikkeling van vele talenten ten goed komen. Dat heeft de Engelsche wetgever uitnemend begrepen. Men telt in Engeland meer dan dertig wetten en wetswijzigingen, die op de openbare boekerij betrekking hebben. Ik zal den lezer niet in den doolhof van die wetgeving voeren, maar alleen den tegenwoordigen toestand weergeven. Op verlangen van ten minste tien belasting betalende bur- | |
[pagina 446]
| |
gers moet thans de burgemeester laten stemmen, of de bibliotheeksbelasting zal worden ingevoerd, waartoe eenvoudige meerderheid van stemmen voldoende is. Die belasting mag nu een penny op het pond gemeentelasten, dus ± 0.4 % bedragen, en door een bizondere wet kan dit bedrag nog verhoogd worden. Dat men algemeen de openbare boekerijen noodig en nuttig vindt, blijkt wel daaruit, dat in 87.5 % van alle steden, waar de bibliotheeksbelasting is ingevoerd, het maximum van een penny wordt betaald. Enkele stellen zich nog met een half penny tevreden. Voor het platteland is in Engeland minder goed gezorgd dan in Amerika, maar de Engelsche steden van eenig belang zijn bijna alle van openbare boekerijen met leeszalen voorzien. Van de steden boven 100.000 inwoners heeft men er nog slechts drie, Glasgow, Kingston upon Hull en Sunderland, die zulk een inrichting missen. Volgens den Engelschen bibliothecaris Mr. J.J. Ogle bestaan er thans ongeveer 600 à 700 openbare boekerijen in ongeveer 300 steden en plaatsen, te zamen met 5.000.000 boekdeelen, die jaarlijks 25-30.000.000 maal uitgeleend worden. De daarvoor betaalde bibliotheeksbelasting bedraagt 2.700.000 gulden. Bovendien bezitten de boekerijen land, huizen enz. ter waarde van bijna 10.000.000 gulden. Evenals in Amerika, hoewel op bescheidener schaal, is er veel door schenking ontvangen. Een goed voorbeeld is de geschiedenis van de openbare boekerij te Edinburgh. Tweemaal reeds had de burgerij met Schotsche koppigheid het in werking stellen van de Ewartbill verworpen. Toen kwam echter Andrew Carnegie, een geboren Schot en Amerikaansch millionair geworden, met een aanbod van 300.000 gulden. En op zijn brief, waarin hij dat aanbod deed, volgde een telegram, dat nog 300.000 beloofde. Dat kon de stad natuurlijk niet weigeren. Zij heeft nu de grootste en mooiste openbare boekerij van Schotland, die voor de Universiteitsbibliotheek niet onderdoet. En gewillig betalen de burgers hun opcenten op de belasting tot onderhoud van de boekerij. In den beginne vreesde men in Engeland, dat gemeentelijke instellingen geen geschenken zouden ontvangen. Dit bleek echter anders. In de jaren 1854-1889 ontvingen de openbare boekerijen door schenking voor een waarde van | |
[pagina 447]
| |
ongeveer 12.000.000 gulden, in de jaren 1888-1896 van 9.000.000, in geld, gebouwen en boeken. Het volk heeft er dus ingezien, dat men niet minder goed kan geven aan de gemeente die voor allen zorgt, dan aan liefdadige genootschappen die, hoe nuttig ook in hun kring werkende, toch altijd beperkt zijn en licht het algemeen belang uit het oog verliezen. De inrichting van de grootste openbare boekerijen in Engeland en Amerika komt vrijwel met elkaar overeen. Gewoonlijk heeft men gescheiden leeszalen voor kranten en tijdschriften, soms liggen die ook in eene ruimte. In de zaal voor tijdschriften of in een eigen zaal vindt men een wetenschappelijke handboekerij, reference library, die niet uitgeleend wordt. Men kan daar ook alle boeken van de bibliotheek ter lezing krijgen. Hier en daar heeft men verder afzonderlijke vertrekken voor sommige clubs, zelfs voor kinderen.Ga naar voetnoot1) Het gebruik van de openbare boekerij wordt aan het publiek zoo gemakkelijk mogelijk gemaakt. Voor den bezoeker van de leeszaal gelden in Engeland drie geboden: ‘Clean hands, silence, and no dogs!’ waar in Amerika als vierde bijkomt, dat de mannen hun hoed moeten afnemen. In Engeland kent men die gewoonte niet; arbeiders met pet en heeren met cylinder zitten er naast elkaar. Van hen die boeken leenen verlangt men op sommige plaatsen nog een borgstelling, maar het wordt meer en meer gewoonte, ieder toe te laten, die op de een of andere wijze zijn identiteit kan aantoonen. Dit nu werkt uitstekend. Er gaat zeer weinig verloren. De boeken dragen spoedig de sporen van gebruik, maar daar zijn ze voor. En de armere klassen zorgen over 't algemeen beter voor het terugbrengen der boeken dan de meer bevoorrechte. Een uitgebreid dienstpersoneel, tamelijk goed bezoldigd, zorgt er voor, dat van de boekerij het gebruik gemaakt wordt, dat er van gemaakt kan wordenGa naar voetnoot2). Daarvoor wordt | |
[pagina 448]
| |
meer uitgegeven dan voor aankoop van boeken, soms 2-5 maal zooveel. Slechts hij die onder een boekerij verstaat een verzameling van boeken netjes in een kast geborgen, kan dat afkeuren. Maar in een openbare boekerij heeft het boek als zoodanig geen waarde; alles komt op het gebruik aan dat er van gemaakt wordt. Een voldoend aantal bedienden is daarom geen weelde, maar een eerste voorwaarde tot goed gebruik van een bibliotheek. Er is altijd werk. Luierende klerken, zooals op sommige bureau's, zal men in de openbare boekerij niet aantreffen. Allen die haar in werking hebben gezien zijn het daarover eens. Het zal nog lang moeten duren, eer de openbare boekerijen van het vasteland van Europa op dezelfde hoogte staan als in Engeland en Amerika. In Frankrijk is er na 1870 reeds veel gedaan. In verband met een betere zorg voor het onderwijs zijn de schoolbibliotheken er goed voorzien. Ook hebben staat en gemeente volksbibliotheken ingericht, waarvan men, veelal tegen betaling van een klein leesgeld, gebruik kan maken. Meer opgang schijnt de zaak der vrije openbare boekerij in Duitschland te maken, ten minste in de belangstelling van het ontwikkeld publiek. In de laatste tien jaren zijn er verscheiden openbare boekerijen geopend. De staatsregeeringen hebben tot nog toe weinig gedaan, ook de gemeenten niet veel. Zij geven wat subsidie. Als voorbeeld noem ik hier Berlijn. Sedert omstreeks 1850 bestaan er kleine volksbibliotheken, maar eerst in 1896 opende de stad 2 leeszalen, welk getal spoedig tot 10 zal klimmen, alle met bibliotheken verbonden. De zalen zijn des avonds van 6-9 en 's Zondagsmorgens van 10-12 uur geopend. Voor de volksbibliotheken, meest in schoollokalen geplaatst, en de 2 toen geopende leeszalen gaf de stad in 1898/9 nog geen 60.000 Mark uit. Een bescheiden begin, toch reeds het dubbele van vijf jaar te voren. Op vele plaatsen zijn particulieren en vereenigingen met vrucht aan het werk getogen. Een vermelding verdienen vooral de Gesellschaft für Verbreitung von Volksbildung, de Deutsche Gesellschaft für ethische Kultur, en de Comenius-Gesellschaft. Men vindt de meeste openbare boekerijen in Saksen, | |
[pagina 449]
| |
Würtemberg en de kleinere middenduitsche Staten, waar ze van regeeringswege gesteund worden. Pruisen geeft ook reeds subsidie. Treurig daarentegen ziet het er nog uit in Beieren, Elzas-Lotharingen en Mecklenburg, bijna even treurig als... in Nederland. De Amerikaansche gemeenschapszin is ook in Duitschland ontwaakt. In Berlijn heeft de boekhandelaar Hugo Heiman uit eigen middelen een prachtige openbare boekerij met leeszaal gesticht. In Essen heeft Krupp hetzelfde gedaan; zijn inrichting is de beste van geheel Duitschland. En in Jena is Prof. Abbe begonnen met 100.000 Mark voor een bibliotheeksgebouw te geven. In 't geheel zijn er in Duitschland meer dan 2.000.000 Mark voor openbare boekerijen geschonken. Dat is een goed begin. In de Oostenrijksche landen is weinig gedaan. Alleen in Weenen werkt sedert eenige jaren met grooten ijver en goed gevolg Dr. Ed. Reyer, professor in de geologie. Op een studiereis in Amerika leerde deze de free public libraries kennen, die hij, geholpen door een vereeniging, in Weenen navolgde. De gemeenteraad gaf een subsidie, dat echter door de tegenwoordig regeerende anti-semieten is ingetrokken. Desniettegenstaande gaan de openbare boekerijen flink vooruit. Naar verhouding van de grootte bezit het Oostenrijksche stadje Zwittau (in 1890 had het 7778 inwoners) de beste vrije openbare boekerij van heel Midden-Europa. Daar is een bizondere reden voor. Een geboren Zwittauer, Oswald Ottendorfer, de rijke eigenaar van een te New-York verschijnend blad, heeft in 1892 voor ƒ 200.000 zijn vaderstad een bibliotheek laten bouwen en voor het onderhoud gezorgd. Tevens heeft hij op zijn kosten een jonge dame naar Amerika laten komen, om daar haar opleiding tot bibliothecaris te ontvangen. Van de boekerij wordt reeds een ruim gebruik gemaakt. In 1899 bestond ze uit 14.300 deelen, die aan 2598 lezers 54.545 maal werden uitgeleend. De leeszaal werd door 22.819 personen bezocht. Verder zijn er wandelbibliotheken voor de omliggende dorpen ingericht. Van de kleinere landen die openbare boekerijen bezitten zij hier alleen Denemarken genoemd, een land dat in den laatsten tijd op elk gebied van volksontwikkeling veel tot stand heeft gebracht. Voor eenige jaren deed de heer An- | |
[pagina 450]
| |
dries Sch. Steenberg, gesteund door de regeering, een studiereis naar Engeland, om zich daar met de vrije openbare boekerijen bekend te maken. In Deensche tijdschriften heeft hij de Engelsche inrichting ter navolging aanbevolen. Naar het schijnt met goed gevolg. Van de 25 openbare stedelijke boekerijen in Denemarken zijn er tien reeds geheel vrij, terwijl vijftien nog een gering leesgeld vragen. Zij worden alle door de gemeente gesteund en ontvangen bovendien subsidie van den staat. | |
II.Na dit overzicht vragen we nog eens: wat doet Nederland? Wij hebben in de eerste plaats onze Koninklijke Bibliotheek in den Haag. Langen tijd heeft zij onder de schrielheid van de regeering en de geleerde neigingen van Thorbecke te lijden gehad. In den laatsten tijd echter zijn haar middelen verruimd en is haar werkkring zeer uitgebreid. De tijd van opening (bij avond) is op een grooter publiek berekend en bij het aanschaffen van boeken wordt op de vragen van den dag gelet. Werken over literatuur, kunst en kunstnijverheid enz. vindt men er veel. Toch is ze nog geen openbare boekerij in den Engelsch-Amerikaanschen zin; daarvoor zijn meer lichte lektuur en leeszalen met kranten en tijdschriften noodig. Verder hebben we onze Universiteitsbibliotheken. 't Zijn wetenschappelijke inrichtingen en dus, hoewel vrij en openbaar omdat zij uit de middelen van het Rijk (te Amsterdam de gemeente) onderhouden worden, tot een kleinen kring van gebruikers beperkt. Naar het akademisch publiek, de vacanties enz., regelen zich de uren van opening. Bij 't aanschaffen van boeken wordt in de eerste plaats op de eischen van dat publiek gelet. Wel worden er tegenwoordig werken van meer algemeen belang gevraagd en soms ook gevonden. Van meer dan éene zijde wenscht men zelfs, dat de wetenschappelijke bibliotheek de literatuur van den dag en populair-wetenschappelijke werken zal opnemen, werken over kunst, muziek enz. Tot ondersteuning van dien wensch wijst men op het streven van onzen tijd naar University extension. In zoover heeft men gelijk, dat er een groote | |
[pagina 451]
| |
leemte bestaat in onze openbare boekerijen. Maar de Universiteitsbibliotheek is een akademische instelling. Professoren in kunstgeschiedenis, muziek, enz. hebben we aan onze Rijksuniversiteiten niet. De akademische wetenschap leeft niet met den dag mee en op de wetenschappelijke bibliotheek heeft de traditie haar merk gedrukt. Voor een uitbreiding in de aangeduide richting ontbreken ook de fondsen. De subsidies van Rijk en gemeente staan niet in verhouding tot de steeds aangroeiende wetenschappelijke produktie. Met de groote nationale boekerijen van Parijs, Londen, Berlijn, Weenen enz. zijn de onze natuurlijk niet te vergelijken. Maar ook de Koninklijke Bibliotheek van Brussel wordt alleen ruimer gesubsidieerd dan onze Koninklijke met de vier Universiteitsinrichtingen te zamen. Ruimer dan de onze zijn vele Duitsche Universiteitsbibliotheken bedeeld. Vooral voor personeel wordt daar beter gezorgd dan hier, en dit heeft een grooten invloed op het gebruik van de boekerij.Ga naar voetnoot1) Aan een uitbreiding van de werkzaamheid onzer wetenschappelijke bibliotheken valt, onder de tegenwoordige omstandigheden, niet te denken. En al werd, door grootere subsidies, zulk een uitbreiding mogelijk gemaakt, dan dient toch m.i. het karakter van wetenschappelijke bibliotheek te blijven bewaard. Veel gemakkelijker dan dit te veranderen, is het, afzonderlijke volksbibliotheken op te richten naast de wetenschappelijke instellingen. Ook in vele vrije openbare boekerijen scheidt men de wetenschappelijke afdeeling van de meer populaire. In Engeland gaat men hier en daar, in navolging van het British Museum, zoo ver, de werken van de eerste afdeeling niet uit te leenen. Dat verdient geen navolging. Maar wel, dunkt me, de verdeeling van den arbeid, omdat nu eenmaal aan een geleerde boekerij, haar samenstelling, haar beschrijving, haar gebruik enz. andere eischen zijn te stellen dan aan een inrichting, die voor de behoeften van het algemeen is berekend. Zijn onze Universiteitsbibliotheken nog eenigszins bekend, van een ander soort van inrichtingen in ons goede land durf | |
[pagina 452]
| |
ik dat niet zoo grif veronderstellen. Ik bedoel de stedelijke of provinciale boekerijen. Hier spant zeker Leeuwarden de kroon. Vooreerst is er de oude boekerij van de Franeker Hoogeschool, nu Provinciale Bibliotheek van Friesland, waarvan een betrekkelijk goed gebruik wordt gemaakt. Verder een stadsbibliotheek. Eindelijk is er, in 1876, door een legaat van 100.000 gulden een bibliotheek van Grieksche en Latijnsche schrijvers gesticht, de Buma-Bibliotheek. Jammer, dat de legataris er niet eenige tonnen bij kon doen, om alle Leeuwarder kindertjes Grieksch en Latijn te laten leeren. Maar dubbel jammer, dat onze wetgeving geen middel kent, om hier verandering te brengen. Hoe zou zulk een legaat aan een openbare boekerij of museum ten goede zijn gekomen! Evenals te Leeuwarden is het elders. Onze stedelijke boekerijen, dateerend uit den tijd toen men Latijn sprak, hebben alle een min of meer wetenschappelijk karakter. Zoo is het te Deventer, Arnhem enz. Op vele plaatsen zijn ze museums voor de geschiedenis van de stad. Rotterdam b.v. heeft zijn verzameling over Erasmus, Haarlem veel werken over de uitvinding van de boekdrukkunst. Dergelijke verzamelingen hebben zeker groote waarde voor historisch onderzoek, maar beantwoorden niet aan de eischen van den levenden ontwikkelden burger en van den werkman. Voor hen zijn onze stedelijke boekerijen weinig waard. Op zijn best wordt er aangekocht wat op de stad zelf betrekking heeft, of worden enkele, toevallig aanwezige verzamelingen aangevuld. Maar ver reiken de middelen nooit. En de gelegenheid tot gebruik is doorgaans tot enkele uren in de week beperkt. De boeken die er zijn worden dus niet gebruikt. Bij een bezoek kan men, al naar men het neemt, vermakelijke of ergerlijke ervaringen opdoen: een gesloten deur op het officiëel uur van opening; een bibliothecaris, die te midden van zijn schatten een pijpje rookt, verwonderd dat ge hem in zijn rust komt storen; de weigering om een heel gewoon boek in uw eigen huis te gebruiken, enz. enz. Men kan zeggen dat onze stadsbibliotheken voor een groot deel dood kapitaal zijn. Een offer aan het verleden, dat zoo zwaar op ons, oude volken van Europa drukt, veel meer beteekenen ze niet. Zoo mogen ze blijven bestaan, wij willen | |
[pagina 453]
| |
geen beeldenstormers zijn. Maar onze tijd vraagt wat anders voor het volk. Bijna alles wat er in ons land in die richting gedaan wordt gaat uit van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. In 1795 werd door haar de eerste volksbibliotheek te Haarlem gesticht, in 1796 kreeg Groningen er een. Men deed dat, zooals men zich toen uitdrukte, ‘ter verbetering van het hart en de verlichting van het verstand van den geringeren Burger.’ De burger heeft nu zijn hoofdletter verloren en het Nut zorgt thans ‘voor den gemeenen of minderen man.’ Dat is iets anders dan het Engelsch-Amerikaansche idee: voor en door de geheele burgerij. Wel maakt op het platteland, waar ten minste geen vooroordeel tegen de beginselen van het Nut bestaat, de geheele bevolking van de Nutsbibliotheek gebruikGa naar voetnoot1), maar in de groote plaatsen beperkt zich dit tot de armere klasse. Hier en daar is men zelfs vreeselijk bang, om de bestaande huur- of leesbibliotheken concurrentie aan te doen. De Nutsboekerij is een instelling van liefdadigheid. En men sukkelt in de groote steden met kleine lokalen, kleine subsidies tot aankoop van boeken, weinige en vaak ongeschikte uren van opening en wat er meer bij een armeninstituut behoort. Ik schrijf dit volstrekt niet om het werk van de Maatschappij te verkleinen. Zij heeft haar taak als nuttige vereeniging zeer ruim opgevat, in de laatste jaren met jeugdigen ijver steeds ruimer. Maar zij heeft tegenwoordig volop gelegenheid de ervaring te maken, die men ook in Duitschland en elders opdoet: een vereeniging is niet in staat aan de behoeften van een lezend stadspubliek te voldoen. Leeszalen heeft de maatschappij dan ook maar vijf ingericht, te Amsterdam (hier bestaat er ook een van de vereeniging ‘Ons Huis’), Assen, Gouda, Nijmegen en Werkendam. En juist aan leeszalen bestaat er in de groote steden behoefte. In enge woningen leven de menschen opeengehoopt en velen hebben niets dan een slaapstee, zoodat alleen een openbare leeszaal hun een rustig plekje kan verschaffen. In de landgemeenten zal de Maatschappij haar werk nog lang met goed gevolg kunnen of moeten doen, | |
[pagina 454]
| |
maar in de groote steden wordt het, dunkt me, tijd, dat een grootere gemeenschap, d.i. de gemeente zelf, die zware taak van haar overneme. Dan kunnen die armenbibliotheken worden tot boekerijen voor het geheele volk, zooals ook op vele groote plaatsen de volksschool uit de armenschool is gegroeid. Voorzeker zal het Nut, zoodra het de toekomst van de volksbibliotheek op deze wijs verzekerd ziet, wel tot deze hervorming willen medewerken. Er wordt toch al geklaagd, dat de werkzaamheden van de Maatschappij in den laatsten tijd al te zeer zijn vermeerderd. Ze zijn niet meer te overzien. Als dan de volksbibliotheek eens door de gemeente werd overgenomen en werkelijk tot een vrije openbare boekerij gemaakt, dan kreeg de Maatschappij middelen beschikbaar voor andere belangen, die voorloopig beter aan het particulier initiatief blijven overgelaten. Met groote dankbaarheid mag het in elk geval erkend worden wat de Maatschappij, door haar bibliotheken, voor de volksontwikkeling heeft gedaan. Zij heeft daarmee ook de proef geleverd, dat dergelijke inrichtingen reden van bestaan hebben. Op 31 Juli 1899 hadden, volgens het Jaarboekje voor 1900, de afdeelingen der Maatschappij 316 volksbibliotheken met vijf leeszalen. Over het afgeloopen jaar waren aan 39.198 lezers 606.339 boeken uitgeleend. Het aantal aanwezige boeken bedroeg 235.978, zoodat elk boek gemiddeld ruim 2½ maal werd uitgereikt. Dit is een zeer bevredigend resultaat, daar de bibliotheken maar enkele uren in de week geopend worden, op vele plaatsen alleen in het winterhalfjaar. In buitenlandsche vrije openbare boekerijen, die den geheelen dag openstaan, worden de boeken gemiddeld 5-10 maal per jaar uitgeleend. Wat dit cijfer beteekent kan men leeren door vergelijking met de wetenschappelijke bibliotheken. Bij een goed gebruik brengen deze het gewoonlijk niet verder dan het uitleenen van 1 of 2 per jaar op elke 10 deelen die er zijn. In omvang en gehalte mogen nog altijd de wetenschappelijke boekerijen de volksbibliotheken overtreffen, wat het gebruik aangaat winnen deze het ver. Dan is het ook niet rationeel de eerste door allen te laten betalen en de zorg voor de laatste aan particulieren of vereenigingen over te laten. In sommige Nutsafdeelingen wordt er een bizonder druk | |
[pagina 455]
| |
gebruik van de bibliotheek gemaakt. Van de groote steden staat Groningen bovenaan. Het telde in 't laatste jaar 1415 lezers en 5645 boeken, die 30.696 maal werden uitgeleend, gemiddeld dus elk boek ruim 5 maal. Haarlem daarentegen leende aan 1661 lezers 5525 boeken slechts 15.550 maal uit. Met Groningen stonden, wat het gebruik betreft, ongeveer gelijk Strijen, Tolen, Vlaardingen en Zierikzee, waar elk boek dus gemiddeld ruim 5 maal uitgeleend werd. Hooger cijfer bereikten nog Alblasserdam, Leeuwarden, Rotterdam, Steenwijk, die alle ruim 6 maal uitleenden, Ten Boer ruim 8 maal, Grouw en Zutphen ongeveer 9 maal, Deventer en Marum 10 maal, Dordrecht bijna 11 maal en den Helder ruim 17 maal. Nu zijn er voor dit ruim gebruik gedeeltelijk bizondere oorzaken aan te nemen: vernieuwing van de bibliotheek b.v., te klein getal boeken in verhouding tot de bevolking en haar behoefte aan lektuur, en andere toevalligheden. Maar over 't algemeen mag men toch wel aannemen, dat, waar elk boek gemiddeld 5 maal of nog meer per jaar wordt uitgeleend, de behoefte aan leesstof groot is. Zulke plaatsen bieden zeker een geschikt terrein voor uitbreiding van de werkzaamheid der volksbibliotheek. Ook buiten 't Nut is er in 't klein allerlei gedaan, om aan het volk lektuur te verschaffen. Van de schoolbibliotheken wordt ook door ouderen geprofiteerd. Er is bijna geen vereeniging zonder een kleine boekerij. Ondernemers, als de heer van Marken te Delft, zorgen voor de leestafel van hun personeel. Maar 't blijft alles tot kleinen kring beperkt, en 't is hier de plaats niet, daar nader op in te gaan. Enkele pogingen om een grooter publiek te bereiken zijn reeds ondernomen. De leeszaal van ‘Ons Huis’ te Amsterdam is boven (blz. 453) genoemd. Te UtrechtGa naar voetnoot1) werd in 1892, op initiatief van de Afdeeling van den Volksbond en met medewerking van andere vereenigingen een ‘Openbare leeszaal’ gesticht, waar kosteloos kranten, tijdschrilten en boeken ter lezing liggen en voordrachten gehouden worden. De heer H.A. van Beuningen stelde een lokaal beschikbaar. Voor onderhoud enz. zorgen oprichters, leden en be- | |
[pagina 456]
| |
gunstigers, waarbij sedert 1895 een gemeentelijk subsidie van ƒ 250 komt, dat in 1900 tot ƒ 400 verhoogd is. Hiermee bedragen nu de jaarlijksche inkomsten ruim ƒ 1000, voor een stad als Utrecht voorwaar geen groote som. De leeszaal is den geheelen dag van 10-10, 's Zondags van 2-10 uur geopend, maar de boeken worden niet uitgeleend. Het aantal bezoekers neemt voortdurend toe, in den laatsten winter gemiddeld 130 à 190, in den zomer 65 à 130 per dag. Om aan de toenemende vraag te kunnen voldoen, is verbetering van de finantiën dringend noodig. Voor aankoop van boeken is er maar een kleine som beschikbaar. Ook te Dordrecht is men aan het werk getogenGa naar voetnoot1). Daar is namelijk den 1 Mei 1899, op initiatief van den gemeentesecretaris (thans Burgemeester) Mr. A.R. Zimmerman, met den rector van het Gymnasium, Dr. A.W. van Geer, aan het hoofd van het bestuur en door algemeene medewerking een openbare leeszaal en bibliotheek opgericht. De plannen zijn goed, de uitkomsten van het eerste jaar zeer bevredigend, maar tegelijk verontrustend, omdat zij toonen, dat de middelen waarover het bestuur beschikt totaal onvoldoende zijn om in de behoeften te voorzien. De leeszaal werd flink gebruikt en met het uitleenen van boeken werd een begin gemaakt. Maar met wat jaarlijksche contributies komt men er niet. Mogen kapitalisten, moge de gemeente zich de goede zaak aantrekken. | |
III.Wij hebben gezien, dat er in ons land uit algemeene middelen bijna alleen voor den kleinen kring van het akademisch publiek wordt gezorgd, terwijl aan een deel van de landelijke bevolking en aan de armere klasse in de steden voornamelijk de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen lektuur verschaft. Maar die Maatschappij is niet overal vertegenwoordigd. En de groote massa van het eenigermate gegoed en ontwikkeld publiek in de steden moet voor zich zelf zorgen door leesgezelschappen, leeskringen, het gebruik maken van leesbibliotheken enz. Alles is hier versnipperd. | |
[pagina 457]
| |
Men heeft weinig keus en dat weinige is naar verhouding duur. Leeszalen hebben alleen enkele Leesmuseums in de groote steden, waarvan men het lidmaatschap met 8, 10, 20 gulden of meer per jaar moet betalen. Dat valt niet onder ieders bereik. In hoofdzaak is het een akademisch publiek, dat op 't Leesmuseum een aanvulling vindt van de wetenschappelijke bibliotheek of, zooals te Rotterdam, bijna alles wat het krijgen kan. Amsterdam heeft ruim 1500 leden, Rotterdam 1600, de kleinere steden veel minder, maar nergens is het aantal van beteekenis in verhouding tot de geheele bevolking. Het is daarom mijn vaste overtuiging dat er in ons land groote behoefte bestaat aan vrije openbare boekerijen met leeszalen. Aan de anarchie van het boekwezen kan dan een einde komen, als wij alles wat nu verspreid is concentreeren en zooveel mogelijk voor allen toegankelijk maken. Wij hebben een wet op de leerplicht gekregen, en ieder zal leeren lezen. Zeker niet om die kunst als sport te beoefenen, maar om een wapen te hebben in den strijd om het bestaan. Welnu, dan zorge de gemeenschap er voor dat dit wapen niet ongebruikt blijve. Het geheele volk dient in de gelegenheid te zijn, om de lagere school in het leven voort te zetten. Zooals op de school wat handenarbeid wel noodig is, zoo vereischt het daarop volgende werkleven wel eenige oefening van den geest. Het volk leest ook reeds, het leest gaarne, maar wat? kranten, colportageromans, alles wat de leesbibliotheek met voordeel kan geven, verder komt het niet. Prikkelende lektuur veelal, die den smaak bederft, de gezondheid van den geest verwoest. Daartegen kan de openbare boekerij veel doen. Niet door eenzijdig en al te streng in de keuze te zijn: dat zou het volk van 't lezen afschrikken of weer op 't oude pad brengen. Men zij zoo vrijgevig mogelijk. Onpartijdig worden boeken, tijdschriften, bladen van alle richtingen aangeschaft. Maar met zorg kan er op worden gelet dat men van alles zoo veel mogelijk het beste krijgt. Een groote plaats is er aan goede literatuur te geven. In de vrije openbare boekerijen van het buitenland bestaat meestal ongeveer de helft van den boekenschat uit belletrie, en deze maakt van de uitgeleende boeken ongeveer ¾ uit. Bedenkelijk, zooals sommige wijze of geleerde menschen meenen, | |
[pagina 458]
| |
is dat volstrekt niet. Naar achttiend' eeuwsch-rationalistischen trant niets dan populair-wetenschappelijke werken aan het volk te willen geven, is een miskenning van de volksziel. Deze vraagt geen abstracties, maar het leven in beeld. Als dichterlijke gestalte spreekt de levenswijsheid het best tot haar. De opvoeders van het volk zijn de dichters. Men klaagt dat ons volk zijn schrijvers en dichters niet kent. Om daaraan een einde te maken, richte men openbare boekerijen op. Het is zeker beter de werken van onze letterkundigen onder het bereik van het algemeen te brengen, dan het Rijks Museum met hun bustes te vullen. Behalve literatuur zijn voor een openbare boekerij vooral van belang werken over geschiedenis, levens- en reisbeschrijvingen, aardrijkskunde, natuurwetenschap en, naar de plaatselijke behoefte van landbouw of nijverheid of handel gewijzigd, technische literatuur. Inzonderheid aan werken over kunstnijverheid geve de openbare boekerij een groote plaats. Dit is in onzen tijd een algemeen belang van de eerste orde, zoowel voor den werkman die zich moet ontwikkelen, als voor den afnemer die het werk moet leeren kennen en waardeeren. Verder behooren in een goede boekerij werken over godsdienst, kunst en filosofie, recht en politiek. Op een populairen vorm is in den regel te letten. Speciaal wetenschappelijke onderzoekingen vinden haar plaats in de Universiteitsbibliotheek. Zal de openbare boekerij zijn wat ze wezen moet: een school voor heel het volk, dan behoort zij kosteloos voor allen toegankelijk te zijn. Niemand ontvangt een aalmoes, wanneer allen, door direkte of indirekte belasting, voor haar betalen. Onze museums staan voor iedereen open, waarom ook niet de openbare boekerijen, als ze er eenmaal zijn? Den geheelen dag te openen is het beste, maar zoolang dit ideaal niet bereikt is, komen in de eerste plaats de avonduren en de Zondag in aanmerking. De avonduren, dat spreekt van zelf. Tegen den Zondag zullen bij sommigen bezwaren bestaan. Maar dan vraag ik in allen ernst, of men de verantwoordelijkheid mee op zich wil nemen, wanneer een deel van het volk op straat en in de kroeg verwildert. Dat het volk naar de kerk moet gaan, blijkt in de groote steden al meer een machtspreuk die niets baat. Ook wie | |
[pagina 459]
| |
dat betreurt zal moeten toestemmen, dat een openbare leeszaal die op Zondag geopend is, en een boekerij die dan uitleent, zeer te waardeeren middelen zijn tot verheffing van het zedelijk peil. In allerlei bedrijf zoekt men tegenwoordig den Zondagsarbeid te verkorten of geheel af te schaffen. Laten we nu zorgen dat die vrijheid niet in straat- en kroegjool ontaarde. Evenals de museums kunnen openbare boekerijen daartoe medewerken. In Amerika staan ze bijna alle des Zondags open en ook in Engeland hebben in de laatste jaren vele groote steden dat voorbeeld gevolgd.Ga naar voetnoot1) Het is zeker niet toevallig dat de Engelsche wetgeving tot verkorting van den arbeidsduur van denzelfden tijd begint als de oprichting van openbare boekerijen. Verbeterde techniek maakt verkorting van den arbeidsdag mogelijk. En het loon is op vele plaatsen gestegen. Nu is het niet onverschillig, hoe die vrije tijd aangewend, dat meerdere loon besteed wordt. Andere uitzichten dan straat- en kroegleven zijn er te openen. Hier heeft de vrije openbare boekerij de taak, lees- en leerlust van het volk te wekken en zoo goed mogelijk te bevredigen. 't Is een zaak van algemeen belang. De beschaving toch, waarop onze tijd zoo trotsch is, zal zich alleen kunnen staande houden, wanneer zij op breeden grondslag, in de massa van het volk, rust. Anders wordt zij topzwaar. Gevaar bedreigt haar van de zijde van hen die haar niet kennen. Straatslijpers zien een arbeider met het hoofd voor een ledigganger aan. Dat bewijst, hoeveel er nog aan de opvoeding van het volk ontbreekt. Wij zijn anders al op weg. Volksconcerten worden gegeven. Onze museums beijveren zich, het oude karakter van pakhuizen en verzamelingen van rariteiten af te leggen, om zich meer en meer dienstbaar te maken aan de ontwikkeling van kunstsmaak en kunstvaardigheid bij het publiek. In voordrachten wordt de wetenschap gepopularizeerd. Maar al die middelen zijn aan plaats en tijd gebonden. Niets echter is gemakkelijker algemeen toegankelijk te maken dan het gedrukte woord en het verveelvoudigde beeld. Door een vrije openbare boekerij met leeszaal, die ieder toelaat, aan allen uitleent, is dat te bereiken. | |
[pagina 460]
| |
Ik weet wel dat er allerlei bezwaren bestaan, te veel om te noemen. Daar ik overtuigd ben, dat de openbare boekerij er binnen kort wel bij ons komt, lust het me niet, daarop in te gaan. Toch is het misschien niet overbodig, hier ten minste één dikwijls geuite tegenwerping te beantwoorden. Het geldt een bezwaar van den boekhandel. Men vreest, minder boeken aan particulieren te zullen verkoopen, als er overal openbare boekerijen zijn. Gesteld, dit ware werkelijk het geval, dan zou, dunkt me, het lezend publiek toch verstandig genoeg zijn, om het algemeen belang niet aan dat van enkele tusschenpersonen op te offeren. Maar de ervaring heeft juist het tegendeel geleerd. De boekhandelaar Hugo Heimann te Berlijn, die een volksbibliotheek heeft gesticht en onderhoudt, weet dat zij niet de ondergang zal zijn van zijn zaak en zijn stand. De openbare boekerij is de school, waar het volk leert lezen, en het koopen van boeken door particulieren neemt daardoor eer toe dan af. Men leert er boeken kennen en vindt sommige zóo mooi of zóo noodzakelijk, dat men ze zelf wil bezitten. Bovendien zijn de openbare boekerijen de beste afnemers van den boekhandel, waarop hij rekenen kan. Het komt mij waarschijnlijk voor, dat de drankverkooper meer schade van de openbare boekerijen zal hebben dan de boekhandelaar. Menigeen die nu naar de kroeg gaat zal dan zijn krant of geïllustreerd tijdschrift in de leeszaal ter hand nemen. Maar menig lezer heeft misschien al gevraagd: wat moet het kosten? Die vraag is in 't algemeen moeilijk te beantwoorden. Zeer veel hangt van verschillende plaatselijke omstandigheden af. Wat men in onze groote steden kan en wil doen weet ik niet. Nemen we Engeland eens tot voorbeeld. Daar wordt in den laatsten tijd, volgens een berekening over 160 gemeenten, jaarlijks ongeveer 24 ct. per hoofd van de bevolking voor de vrije openbare boekerij uitgegeven. Dat maakt voor één gemeente van 100.000 inwoners dus 24.000 gulden. Evenals Dnitschland zullen wij het voorloopig wel met minder moeten doen. En dat kan ook, daar alles hier goedkooper is en wij niet aan zulke hooge gemeentelijke uitgaven gewoon zijn als de Engelschen, zoodat wij met minder geld meer doen. Maar in elk geval dienen we, als er iets van beteekenis zal tot stand komen, niet met hon- | |
[pagina 461]
| |
derden, maar met duizenden te beginnen. Dat is niet te veel voor een zaak, die het algemeen ten goede komt en, om hier van andere voordeelen niet te spreken, voor velen zelfs een besparing beteekent. De moeilijkheid van het begin zijn de kosten van oprichting. Als die er zijn, dan zal het een groote gemeente niet zwaar vallen, voor het onderhoud te zorgen. | |
IV.Het is dus maar de vraag: Hoe krijgen we de vrije openbare boekerij? Op een Nederlandschen Vanderbilt of Carnegie, een van onze tabaks- of suikerlords, kunnen we hopen. Maar we mogen daarop niet wachten. In de eerste plaats moet er kennis omtrent de buitenlandsche instellingen van dezen aard en de behoefte daaraan ten onzent worden verspreid. Wij doen daartoe een beroep op de groote pers, den eersten en onmisbaren voorlichter van het publiek in onze dagen. In tijdschriften en brochures, misschien ook door lezingen, kan er propaganda worden gemaakt. Als maar eenmaal de algemeene belangstelling is gewekt, vindt het denkbeeld van zelf een vasteren vorm. Zoolang gemeente en staat er zich niet om bekommeren, kan particulier initiatief al vast een begin maken. Voorop staan moet echter m.i., dat de vrije openbare boekerij zoo spoedig mogelijk een gemeentelijke instelling worde. Eerst dan is zij werkelijk openbaar en kan ze, zonder groot bezwaar, vrij zijn. Dan is haar bestaan op den duur het best verzekerd. Dan biedt zij den meesten waarborg, dat zij zich niet eenzijdig ontwikkelt, maar met de belangen van het algemeen rekening houdt. Een vereeniging toch, al is zij nòg zoo vrijzinnig, komt er licht toe, propaganda voor het een of ander te maken. Voorloopig echter zullen de belangstellenden zich wel moeten vereenigen, om de zaak tot stand te brengen. In Rotterdam is reeds op 24 Mei 1859 een vereeniging ‘tot daarstelling van eene algemeene openbare bibliotheek’ opgericht, waarbij waarschijnlijk aan Engelsche of Amerikaansche free public libraries is gedacht. Maar de Rotterdamsche instelling, | |
[pagina 462]
| |
hoe voortreffelijk ook, is een gewoon Leesmuseum gebleven, met een jaarlijksche contributie van 10 gulden. Van Utrecht en Dordrecht is gesproken. Wij verlangen iets anders voor onze groote steden. Er moet geld zijn, om de boekerij kosteloos te kunnen openstellen. En het eerste, niet gemakkelijke, werk van een vereeniging zal moeten zijn geld bijeen te brengen. Door samenwerking met bestaande genootschappen, zooals b.v. de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, en door een beroep op particulieren is er licht wat los te krijgen. Komt er veel geld, dan beginne men in de groote steden liefst te werken voor een flinke centrale bibliotheek, natuurlijk met een eigen gebouw. Zijn de beschikbare middelen gering, dan vrage men de gemeente om lokalen, die 's avonds en des Zondags niet gebruikt worden. Vooral schoollokalen komen daarvoor in aanmerking; ook als filialen van de centrale kunnen deze dienst doen. En de boeken? Met eenigen goeden wil en wat offervaardigheid is er spoedig een begin. Wat her en der verspreid is wordt bijeenverzameld. Voorbeelden daarvan zijn er reeds in ons land. Geleerde genootschappen hebben hun boekerijen in onze Universiteitsbibliotheken geplaatst, om ze voor het wetenschappelijk publiek toegankelijk te maken. Zóo kan men ook doen met de vrije openbare boekerij. Hoeveel vereenigingen bestaan er niet, die een kleine verzameling boeken ergens in een kast ongebruikt hebben liggen! In de openbare boekerij zou ze haar bestemming, gelezen te worden, kunnen bereiken. En verder, wie opruimt, wie verhuist, vindt al licht iets, dat hij gaarne afstaat.Ga naar voetnoot1) Redacties van groote bladen en tijdschriften zullen wel genegen zijn, een en ander dat aan de bekende knipschaar is ontkomen, mee te deelen. En zoo zijn er honderd middelen, om op niet al te kostbare wijs heel wat lektuur, die nu verspreid en nutteloos ligt, bijeen te zamelen ten bate van een grooter publiek. Het is van groot belang dat de mannen van het vak medewerken. Een bibliotheekvereeniging zonder een geschoold | |
[pagina 463]
| |
bibliothecaris in het bestuur is niet compleet. En als men er toe komt, een flinke openbare boekerij voor een groote stad te stichten, dan is een ervaren man aan het hoofd een eerste vereischte. Kleinere boekerijen kunnen door een Commissie worden bestuurd, maar voor een groote is er een directeur noodig met uitgebreide bevoegdheid. Het kan ook een directrice zijn, in elk geval iemand van wetenschappelijke en technische vorming. Veel, zeer veel hangt er in een groote boekerij van den bibliothecaris af. Voor de volksbibliotheek verdient iemand die historisch en sociologisch of ook natuurwetenschappelijk en technisch ontwikkeld is de voorkeur boven een filoloog, al weet deze ook iets meer van literatuur af. Het komt hier veel meer op kennis van de behoeften van het volk en van de eischen van onzen tijd aan dan op schoolgeleerdheid. Voor vrouwen biedt de bibliotheek een geschikt arbeidsveld. Zin voor orde, een oog voor duizend kleinigheden, welwillendheid, geduld en gemakkelijkheid in den omgang, eigenschappen die een bibliothecaris dient te bezitten, pleegt men vrouwen in hooger mate toe te schrijven dan mannen. In Amerika is minstens de helft van het bibliotheekpersoneel vrouwelijk. Dezelfde verhouding vindt men bij de leerlingen van de school voor bibliothecarissen te Albany (N.Y.). In Engeland, hoewel minder sterk, vertoont zich hetzelfde verschijnsel. En te Berlijn is, in Februari 1900, een school voor vrouwelijke bibliothecarissen geopend, vooral met het oog op de zich ontwikkelende volksbibliotheek. Voor kleinere boekerijen en filialen, die alleen des avonds en op Zondag worden geopend, zijn de diensten te gebruiken van onderwijzers of anderen, die wat bijwerk zoeken. Maar nuttige arbeid moet betaald worden. Die Amerikaansche stelregel passe men op de openbare boekerij toe. Het zal het gebruik dat er van gemaakt wordt bevorderen. Is men er in geslaagd, een vrije openbare boekerij in werking te brengen, dan zal wel spoedig blijken dat die inrichting in een werkelijke behoefte voorziet. Weldra zal de gemeente haar belangstelling toonen. Subsidie te vragen dunkt me, is, als 't anders kan, niet het meest raadzame middel tot bereiking van ons boven omschreven doel. Men meent daarmee van de zaak af te zijn. Ook leert de ge- | |
[pagina 464]
| |
schiedenis van Weenen, dat de gunst van gemeenteraden wisselvallig is. Het beste is te trachten, een openbare boekerij zoo spoedig mogelijk aan de gemeente over te dragenGa naar voetnoot1). Hoe beter de zaak aangevat en financieel bedacht wordt, des te gemakkelijker zal dat gaan. Met bizonderheden van inrichting der openbare boekerijen wensch ik den lezer niet te vermoeien. Wat het technische betreft zijn er in Amerika, in Engeland, ook reeds in Duitschland wonderen gedaan. Wie hier een boekerij wil inrichten vindt over de grenzen, te Hamburg, Essen, Jena enz., de beste voorbeelden. Wij moeten over de grenzen, want Nederland is zeer ten achteren. Wij hebben er allen belang bij dat het anders worde. Als de vrije openbare boekerij gemeentezaak wordt, betalen we saam en genieten er samen van. Of meent men dat ze niet noodig is? Staat het peil van algemeene ontwikkeling, ook onder de meer gegoeden, reeds hoog genoeg? Niemand zal het beweren. Zelden houdt iemand meer dan éen krant, en dan natuurlijk van zijn eigen richting. In de openbare leeszaal zal hij ook eens iets van andere zijde onder de oogen krijgen. Dat leert den tegenstander kennen, waardeeren misschien. En met allerlei geschriften maakt men kennis, die men thuis nooit ziet. Men zegge niet, dat boekenwijsheid het volk eer schade dan voordeel zal brengen. De praktische Amerikaan heeft het ten minste anders begrepen. Zeker, het leven is de beste school, maar ook de moeilijkste. En het leven is voor de meesten zoo leeg en arm. Misgun hun dan niet de weelde van een wereld die uit het boek zich voor hen opent. Alleen de meest beschaafden, en zij, die het het verst in hun kunst of wetenschap hebben gebracht, zijn boven het boek verheven. Zij wenschen alle dingen zelf, zuiver te zien. Zij gaan op reis en komen met schatten voor anderen beladen tehuis. Maar de groote massa kan dat niet. Zij moet haar talent met behulp van anderen ontwikkelen. Voor haar is | |
[pagina 465]
| |
wat anderen hebben gezien en doorleefd en toen in klank en beeld hebben gebracht. De openbare boekerij zal ook verheffend werken op onzen gemeenschapszin. Het openbaar leven is hier veel te weinig ontwikkeld. Ieder op zijn kamer en in zijn kleine kringetje, dat schijnt Hollandsche aard te zijn. Maar er komt een stem van buiten, die tot de stille studeerkamer en tot het gezellige clubgebouw doordringt, een stem niet om brood, maar om voedsel voor den geest. Algemeener wordt de vraag en zij wacht het antwoord van de gemeenschap. Duizenden moeten geholpen worden in de opleiding tot hun beroep, gesterkt in den strijd om het bestaan, gewend aan de edeler genietingen van den geest. Een middel nu, om in veel maatschappelijken en geestelijken nood te voorzien, is de vrije openbare boekerij. Zij moge ons het ideaal nader brengen, dat ons voorzweeft, wanneer wij trachten iets van het beste dat de menschheid heeft gedaan en gedacht allen toegankelijk te maken.Ga naar voetnoot1)
T.J. de Boer. |
|