gelijking met het onderhoud van een leger van een kwart-millioen menschen op een afstand van zooveel honderden mijlen van het moederland. Voor een parallel blijft er geen andere keus over dan de reuzenoorlog tegen Napoleon, de oorlog dien Engeland ten slotte geheel alleen tegenover Europa moest ophouden, terwille van zijn bestaan als onafhankelijke macht - de oorlog die aan Engeland de beteekenis van eerste Europeesche mogendheid heeft gegeven.
En wanneer de heugenis aan dat verleden, van het begin der 19de eeuw, voor de verbeelding opkomt, dan heeft het Engelsche volk wel degelijk reden om zich bezorgd te maken omdat het tegenover de rekening in geld geen zedelijke waarde als winst kan stellen.
Integendeel, het heeft een zware moreele beer.
Die music-hall opwinding, dat buigen voor een paar groot-kapitalisten, die overdrijving en perversie van gevoel in alle kringen, dat schreeuwen om het hardst tegen de zwakken, wien men kwalijk neemt dat zij niet dadelijk op puur geschreeuw 't hoofd in den schoot leggen, dat alles zijn dingen waarvoor Engeland nog veel zwaarder in 't krijt staat, dan door zijn onnoodige geldverspilling.
Het is nu vooreerst nog de vraag, hoe men het budget in equilibrium zal krijgen, maar toch ook komt er al hier en daar bezorgdheid of het volksbewustzijn zijn evenwicht zal terugvinden.
Zal er een man opstaan, iets meer nog dan een kanselier van de schatkist, die Engeland in het andere booze kwartiertje, dat voor de deur staat, zijn plicht voorhoudt om geen schuldvoldoening uit te stellen, maar dadelijk te betalen, en de heele som!
De moreele crisis, waarin de Angelsaksische stam, aan beide kanten van den Atlantischen Oceaan, verkeert, lijkt mij een belangrijker onderwerp van overdenking dan de quaestie van suikeraccijns en steenkolenrechten.
De dingen loopen vreemd in de wereld?
Herinnert men zich - want zij werden in den laatsten tijd nog al eens aangehaald - de hiervolgende regels uit ‘The soldier's pocketbook’, dat op gezag van Lord Wolseley aan de troepen is verstrekt?
‘Wij zijn opgevoed in het denkbeeld dat het een schande is