De Gids. Jaargang 65
(1901)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 201]
| |||||||
Brieven van Potgieter aan Busken Huet.Van de belangrijke briefwisseling tusschen Potgieter en Huet blijft de eene helft - de brieven van Huet - nog tot 1925 achter slot en grendel. Zoo heeft het mejuffrouw Potgieter gewild. Van de andere helft - Potgieters brieven - kan de openbaarmaking in den loop van dit jaar te gemoet worden gezien. Dank zij de welwillendheid van den heer Gideon Busken Huet zijn wij in staat gesteld van die brieven een twaalftal af te drukken. Zij loopen van Januari 1861 tot Januari 1864 en zijn dus uit den tijd van Potgieters eerste kennismaking met Huet en van Huets toetreden tot de Gidsredactie (1863). De laatste hier opgenomen brief is van Januari 1864, een jaar vóór het uittreden van beide mannen uit de redactie van De Gids, naar aanleiding van het bekende Januari-nummer van 1865. De Redactie. | |||||||
I.
| |||||||
[pagina 202]
| |||||||
behoeft niet te beginnen: ‘Er was eens’, hij haalt slechts spaarzaam aan hoe er geschreven staat. Dat maakt ‘Causerie’ in den eigenlijken zin eerst mogelijk; de toeluisteraars bij hem doen nog iets anders dan louter inlichtingen ontvangen. Maar laat mij u daarom toch niet van de lezing afschrikken! Trouwens er is geen gevaar. Gij zult het boek naauwlijks inzien, of u vermeiden, verbeeld ik mij, in dien schat van opmerkingen, in die vele kleine trekken, in dat spel van licht en schaaûw, nergens schril, zelden zelfs scherp getoetst, en die toch ten slotte een zoo volkomen beeld geven, dat men den schrijver volle regt op zijn dubbel motto toekent. Ook trof mij de toon, als ‘Cours’ voor jongelui uit Luik beschouwd, bijzonder. Gaarne verneem ik later uw gevoelen, vooral dat van Mevrouw Huet, - al stel ik er Chateaubriand door op eene proef, die zijne persoonlijkheid bezwaarlijk zal doorstaan. Maar hoe onbeleefd is mijn antwoord, de hoofdzaak het lest! Houd het mij ten goede, ik had behoefte eerst te praten over een punt, waarbij tusschen ons, verbeelde ik mij, van geen verschil van gevoelen sprake kan zijn, voor ik een snaar aanroer, die u minder welgevallig klinkt. Of gij uw publiek, of gij uzelven verpligt zijt, de verslagen uwer lezingenGa naar voetnoot1) van Alberdingk Thijm, al of niet tebeantwoorden? Lieve Vriend! gij vraagt het aan iemand, die heel zijn leven van gevoelen is geweest, ‘that, if he had his say, another may have his.’ Ik heb het bewezen bij den aanval van Beets over ‘Stichtelijke Poezy’ enz., ik hoop er aan getrouw te blijven. Ten anderen, er is tusschen U en Thijm een zoo groot verschil van standpunt in de beschouwing van Bilderdijk, dat ge beiden levenslang over den man zoudt kunnen schrijven, zonder elkander vele schreden digter te komen. Voor Thijm is Bilderdijk de typgeleerde der 18de eeuw bij uitnemendheid, de waardeerder der midden-eeuwen, de man van het autocratisch beginsel, de catholijk in den dop misschien. Daar- | |||||||
[pagina 203]
| |||||||
over zult gij het dus nooit eens worden. Maar over den mensch, over den dichter dan? Bij Thijm zal de eerste uit piëteit vergoêlijking voor vele gebreken vinden: wat ons beiden betreft, zou Töpfer ons ‘la bosse du respect’ hebben toegekend? Mijn kale kruin geeft zich den eersten de beste bloot, de knobbel faalt; maar onder uw zwarte haren, schuilt hij er? Voel eens! En de dichter Bilderdijk? Gij weet, aan wiens zijde ik mij schare; maar oneindig beter middel dan lof met blaam te weerleggen, zijn proeven als gij indertijd in den ‘Spectator’ gaaft. Thijm als Letterkundig Geschiedschrijver te geven, zou het billijk zijn? Wie Thijm wil schetsen, geve geheel die belangrijke persoonlijkheid, geleerde, schrijver, dichter tevens, representant van het beste wat het catholicismus in ons land, in onzen tijd oplevert. Hij waardere heel zijne studie ondanks al hare eenzijdigheid zoo krachtig. Zijt gij er onbevangen genoeg toe? Ik geloof neen. U ergeren vele gezegden, vele aanmerkingen, die ge zegevierend zoudt kunnen weêrleggen; maar eer gij er op uwe beurt boos over wordt, herinner u, hoe velen malen uwe malice hem moet hebben gegriefd. Tout cela n'est dû qu'à vous, Monsieur! Het was geestig aangebragt het was waar; maar wij constitutionelen van 1860 hebben goed praten: ‘il faut juger les écrits et les hommes d'après leur date.’ La femme-auteur le sentait parfaitement. Er is nog iets. Gij kunt gemakkelijk edelmoedig zijn, want gij hebt het publiek, gij hebt de meening van den dag op uwe zijde; en gij moet het, dunkt mij, wezen, want voor een geest als de uwe, kunnen uwe oordeelvellingen, ten gevolge van eene, o ik erken het gaarne! verbazende, maar toch uit haren aard nog slechts voorloopige studie over de litteratuur van 1780-1800, nog geen eind-oordeelen zijn. Ziedaar opregt mijn gevoelen, dat ik te gewilliger uitbreng, dewijl ik er mij in stilte op te goed doe, meê te hebben behoord tot degenen, die u tot de poging aanspoorden; daar ik ons publiek met den aanvankelijken uitslag gelukwensch. Intusschen, het is maar opinie tegen opinie; gij zijt jonger, en dus - ik behoef u niet te zeggen dat de ‘Gids’ u niet enkel in het Album, u ook in de Voorzaal gaarne zal zien | |||||||
[pagina 204]
| |||||||
verschijnen. Mag ik er bijvoegen, dat ik ook geen zwarigheid zou hebben gezien, Alberdingk Thijm er met zijne verslagen toe te laten? Gij zijt jonger, en dus - maar gij kunt het in wie vast ouder wordt niet laken, dat hij ongaarne twee talenten, die hij om strijd waardeert, hun beste gaven zou zien verspillen in een pleit, dat toch niet tusschen hen te slechten valt; dat voor wie beider individualiteit kent, alreeds geslecht is! Het is mogelijk, dat ik de zaak dus op het terrein des harten overbreng: zou het wonder zijn, daar ik beiden liefheb? En nu, als ge Chateaubriand gelezen hebt, zeg mij dan eens wat er toch in de lucht was, dat ons schier te gelijkertijd na Jean Jacques, Werther, Obermann, René gaf, en of ge niet gelooft dat ook Willem Bilderdijk aan die zonderlinge ziekte, aan dat ‘terrible ennui’ heeft gelaboreerd, dat Byron ons allen deed naäpen? Ik dank Mevrouw Huet hartelijk voor hare heusche gedachtenis. In hoop in de lente Gideon zoo weêr te zien, dat ik hem naauwelijks herken. Vele groeten van mijn familie. Na vriendelijken avondgroet,
Van harte de Uwe.
P.S. Als ik verschooning vraag voor 't schrift, had ik dezen niet moeten zenden. | |||||||
II.
| |||||||
[pagina 205]
| |||||||
En toch, liefste Vriend! behoefdet Gij wel naar Tubingen te gaan om dat te leeren? Als Uw opstel in de Gids voor deze maandGa naar voetnoot1) eene Intreêrede was in onzen kring, en ik U had te beantwoorden, wat zou ik eene heerlijke stoffe hebben, in Uw fijne kritiek van Heije - en wat Ge verzwijgt! Ge geeft eene bloemlezing van de veelzijdigste soort, en Ge laat hem zelven de toepassing over. Het is een allergelukkigst stukjen, de beschouwing van die kinderwereld boeit - tot zij eensklaps in breede trekken de gansche Fransche Letterkunde onzes tijds, in een treffend beeld aanschouwelijk maakt. Hoe wij ons gevleid hadden U aanstaanden Woensdag avond in ons midden te zien! Maar al is de operatie afgeloopen, in dit saizoen zult Gij de tehuisreize niet zoo overijld mogen doen om dan reeds weerom te zijn. Het is waar, de eerzame Haarlemmer roept luidkeels om U, hij doet het niet enkel dewijl hij geen orde onder de Grieksche soldaten weet te houden. Waartoe die errata? Geel was de eenige Generaal ten onzent, die er zich aan ergerde als de bajonetten scheef stonden, of de patroontasschen op de verkeerde heup hingen. De zetter was wel dwaas zelf zijne feilen aan het licht te brengen, Bake ziet zoo scherp niet, Cobet leest geen couranten en Bakhuizen heeft nog zijn NecrologieGa naar voetnoot2) te leveren. Scherts ter zijde, als Ge Woensdag niet weerom kunt zijn, schrijf mij eenige regelen hoe het U en de Uwen gaat. - Ge zult er ons en de belangstellende vrienden door verpligten. Is Gideon niet in de wolken geweest, over al die Christ-Baüme? Of heeft hij - ik hoop het van den Hollandschen jongen - te fijnen zin voor kleur om vrede te hebben met dien bonten poespas, te ondragelijker misschien dewijl hij aan dat stemmig wintergroen wordt opgehangen? Parure de l'hiver noemde Mevrouw de Stael die dennen en deuil de l'été - ach! dat die vernuften toch nalieten de natuur om den wille hunner phrases allerlei gekheden te laten doen | |||||||
[pagina 206]
| |||||||
van welke zij niets weet. Parure et deuil, libre à vous, Madame la Baronne, de les porter tour à tour - mais pour elle, elle ne désire ni briller ni intéresser! Ge zijt in Tubingen, gedenkt men er Nippold nog? Ik heb U vele groeten van hem over te brengen, hij was in Caïro ter herstelling na maanden lang in Jeruzalem zeer ziek te zijn geweest! Arme jongen! Maar nu, hij leeft nog in zijn David Joris, enz. en van de phantasie die wij in zulk een toestand plagen zien als zeven duivels verraadt zijn brief geen zweem. Hij schijnt, in spijt van zijn bezield voorkomen, geboren om te snuffelen. ‘Dat hebt ge onder de Duitschers meer!’ Maar ik weet niet of in Tubingen wel vergrootglazen, en vooral handige oogartsen zijn, welke bij mijn schrift zeer te stade komen, als Ge misschien zoudt moeten inroepen, zoo ik nog langer studie van U vergde. Vele groeten van mijne tante en zuster, ook van Zimmerman en zijn vrouw. Wij zien verlangend naar een woordje uit, - alles liefst aan Gideon, nur nicht zu.....!Ga naar voetnoot1) (duitsch meel is zeer schwerfällig.). Van harte de Uwe. 1 Jan. '63. | |||||||
III.
| |||||||
[pagina 207]
| |||||||
Ge ziet, de post heeft zijn pligt gedaan en veel vlugger dan Gij geloofdet dat een Tubinger zijn kon. Zondagavond in de bus bezorgd, had ik Uwe letteren Dinsdagmiddag ter beurze. Toen ik daar, in een hoek, bij dat kalm gasvlammetje stond te lezen, dacht ik in mijzelven, al dat gedruisch om mij hoorende: Zou er onder die gansche schare iemand zijn die vermoedde wat er in mij omgaat? Wat is het leven toch rijk aan verborgenheden. En aan teleurstellingen! zucht die goede Engelbregt, die daar zooeven door het gruwelijkst weder van den Amstel tot mij komt, geloovende de Redactie van de Gids vergaderd te vinden, en verneemt dat dit eerst over acht dagen, den 14den het geval zal zijn.
Quack laat hartelijk groeten en voortdurend succes wenschen; ik heb hem heden ter beurze het aanvankelijk gunstig berigt medegedeeld. Mijn tante en zuster verheugen er zich om het zeerste in, de eerste hoopt U spoedig eens te kunnen plagen dat U in Tubingen genezing moest geworden. Ik vind het eene piquante gedachte dat Gij over de Van LenneppenGa naar voetnoot1) schrijft in het hartje van Moffrica. Voor Cornelis was het maar het land van de hannikenmaaijers en David Jacob - ja geleerden leverde het wel op maar overigens waren ook voor hem die Germanen toch maar barbaren! Ist denn im Schwabenlande verschollen aller Sang?of hebt Ge nog iets gezien dat U aan Eberhard der Rauschebart herinnert? Is het de dichter of de traditie aan welken wij den schoonen regel verpligt zijn: Ob er vielleicht im Stillen geweint man weisz es nicht! Uhland wint het door dezen verre van Scheffer. | |||||||
[pagina 208]
| |||||||
En nu stil de tong, en weg de polyp. Vele groeten aan Mevrouw, aan Gideon wat hem lief is.
Van harte, de Uwe. | |||||||
IV.
| |||||||
[pagina 209]
| |||||||
huisjeGa naar voetnoot1) voorbijgaande elkander afvraagt, als de goede vrouw het mij bij onze vroegere woning deed: Was het wel zoo zwaar? Waren wij niet met kleinigheden gelukkig? dan zult ge ja zeggen, hoeveel stoffe tot dankbaarheid gij overigens hebben moogt. Het heeft mij goed gedaan zoo eens mijn hart uit te storten. De doode hield zooveel van ubeiden. Zoo iemand eerbiedigde zij eerlijke overtuiging, ook al kon zij voor haar gemoed, in de beschouwing waartoe deze voerde, geen bevrediging vinden. Génestet kende haar in dat opzigt volkomen. O die avonden, als hij kwam, en zij zamen twistten, en toch vrienden bleven. Van ganscher harte de Uwe. dinsdagochtend. | |||||||
V.
| |||||||
[pagina 210]
| |||||||
door zijn moraliseerend: Alexis heeft zijn zusje lief;en bovenal door zijn op duizend tongen levend, in keuken en kelder voerend: 'k Zie de gele bladers vallen. Wat is het jammer van die laatste gedachte! Herinnering had hier zulk een rijk, zulk een schoon thema. Wat behoefde hij het de toekomst te laten vormen! Er zijn eenvoudige lieden, volstrekt geen aanspraak makende op den rang en den roem van den Heer Van Alphen, die het dichterlijker weten op te vatten. Het vroege voorjaar zag ze misschien in diepen rouw. Daar kwam eene liefelijke lente, een heerlijke zomer, en de sombere stemming werd stille weemoed, werd dankbaarheid en voor het genot des verledens, en voor dat van het heden. 'k Zie de gele bladers vallen,en ze gedachten aan een der schoonste, schitterendste dagen van den herfst, toen ze met lieve vrienden mogten omdolen in dat eigenaardig Hollandsch landschap, 't geen de dubbele weelde van bosch en zee schier te eener stond genieten doet; - ze gedachten er een geestig gesprek, een gastvrij keurig onthaal bij, de invallende schemering, - een maneschijn, - de verrassing eener zoo fijn gevoelende vrouw des huizes waard. 'k Zie de gele bladers vallen. Wat hebben wij het heerlijk getroffen; maar weest gij beiden gedankt voor alles, waardoor ge dat genot hebt verhoogd. Hoe blijde ben ik, dat Van Alphen's afschrikkend voorbeeld mij verbiedt, nu de toekomst het thema te laten vormen. En toch begroet ik hem in gedachte met vreugde, den dag, zij hij maar guur, of frisch koud, bleeke November- of glinsterende Decemberdag, waarop ge ten onzent komen zult, en zelfs ‘het pogen zoet zal zijn in 't worstelperk der vriendschap.’ Maar Gideon moet meê van de partij zijn. Ik meen u, beste vriend, beloofd te hebben, aan van Limburg Brouwer over zijn voornemen Renan's Vie de Jésus | |||||||
[pagina 211]
| |||||||
te behandelen, te zullen schrijven (Een leelijk zinnetje!) Het is als ik vermoedde: hij komt aanstaanden WoensdagGa naar voetnoot1) niet over. Hij leeft op régime, gaat vroeg naar bed, zit niet graag in een rookhok, en drinkt geen wijn. Het laatste is de grootste opoffering - die echter te doen ware als ze maar helpt. Dat ik van harte hoop! Zie hier wat hij mij ten opzigte van uw plan antwoordt: ‘Ik vind het uitmuntend, dat Huet het boek van Renan behandelt, en juist de wijze, welke hij voorstelt, komt mij ook de beste voor. Ik voor mij was eerst bijzonder met het werk ingenomen, maar na het eenigen tijd te hebben laten liggen, begon mijn lust om er een aanprijzend artikel over te schrijven zeer te bekoelen, althans uit een philosophisch en streng wetenschappelijk oogpunt. Uit een letterkundig schijnt het mij voor eene bespreking,’ (ik twijfel, of dit wel Hollandsch is, amice?) ‘voor eene bespreking in den Gids zeer geschikt; maar dat is dan ook voor 't oogenblik aan niemand beter dan Huet opgedragen, als theoloog en letterkundige tevens.’ De eerste zin eischt geen andere toelichting, dan dat ge plan hadt, schreef ik hem, het vooral letterkundig te waarderen, en u voorneemt, van de velerlei uitingen ten onzent over het werk geen notitie te nemen, ten minste geen gewag te maken. Ge zult van het laatste besluit niet terugkeeren, amicissime! als ge het taaije stuk in den Tijdspiegel en het gewawel van Henriëtte Maria L. (Was zij niet de schrijfster van ‘Coquetterie’?) en de Vereeniging van deze maand sliktet! Politiek Overzigt? Il y a du progrès: en ik geloof dat Zimmerman, als hij de binnenlandsche blijft behandelen, een ander, maar niet niet minder publiek zal krijgen, dan onze geniale Quack. Ik weet niet of deze Woensdag overkomt: ik twijfel er zeer aan. U schrap ik bepaald door; maar, spijt het mij van beiden evenzeer, uwe redenen billijk ik. Ik heb hedenmorgen een even hartelijken als hupschen brief van onzen vriend Kruseman ontvangen, die mij voor alles verpligt, u dank te zeggen voor het begin der vele moeite, die gij u om mijnentwil getroostet en, hoop ik, verder getroosten zult. Ook over de kwestie, in dien brief | |||||||
[pagina 212]
| |||||||
behandeld - de voorwaarden - roep ik waarschijnlijk later uw oordeel in. Waarschijnlijk zeg ik, dewijl ik vreeze, al te lastig te worden. Om niets ter wereld zou ik willen dat Kruseman, bij het boekskeGa naar voetnoot1) dat mij populair zal maken, geld verloor! Maar al hebt ge Zondagavond rust, ik mag van uwe oogen geen verdere vermoeijenis vergen. Het is reeds te veel! Sophie verzoekt hare hartelijke groeten. Geloof mij als altoos
Uw beider Zaturdagavond.
P.S. Laat dien oflifantssnuit toch overschilderen. Gideon heeft gelijk. Neen, beste jongen, ‘hij moet van buiten niet roze wezen!’ | |||||||
VI.
| |||||||
[pagina 213]
| |||||||
Als het ouwe hock veur heen?
'k Wedt hij 't hoofd schudt, en kraeyt neen.
We hebben de rijmelaars verjaagd: hebben wij aan de novellisten gewonnen? Hoe schaars zijn geest en gemoed! hoe vloeit gezeur en gewawel over! Veel pleizier, amice, in de lectuur. Maar nog eerst mijn hartelijken dank voor de verbeteringen in de proeven. Ga dus voort, en ge zult mij wezenlijk verpligten. Aan Gideon beterschap met het orgelkeeltje. Aan Mevrouw de groete van Sophie en mijn respect.
Van harte de Uwe. | |||||||
VI.
| |||||||
[pagina 214]
| |||||||
Elize, systeem Fröbel, the Cube. Inderdaad, ik heb legkaarten voor kinderen altijd eene kwelling gevonden. Die lieve vingertjes, zegt men, hanteren ligt die kronkelende stukjes; maar zij breken ze ook, en dan is de pret er af. Ook laat er zich niets anders van bouwen. Ook kan men ze niet door de kamer gooijen naar lust. Zie eens, Gideon, daar kunnen deze tegen! Eerst bouwen we er een toren van Babel van. Om valt hij. En nu kegelen wij er mee. Daar gaan zij over de tafel! Dan door de kamer. Zit ze na, jongen. En hij giert het uit, en het doel is bereikt! Zondag is de vergadering, als ge weet, ten mijnent. Wanneer zullen wij u zien, lieve Vriend? Er valt het een en ander te bepraten, vooral hoe gij over het Politiek Overzigt denkt. Vele groeten van Sophie. Gooi maar, Gideon!
Van harte de Uwe. | |||||||
VIII.
| |||||||
[pagina 215]
| |||||||
Hoe gij dat oordeel, lieve vriend!
Weêr zult beschamen bij dit zoodje!
Gij neemt het onkruid schalk in 't ootje,
En blijft er graan, ook maar een loodje,
De toekomst blijkt er meê gediend.
Twintig regels, lieve Vrienden! en tòch alweêr een duisterheid voor wie niet weet, dat de Schotsche dames broches van pebbles dragen in goud gezet, in den vorm van the thistle, en dat Princess-Street de mooijere Kalverstraat van Edinburgh is. Vele groeten van Sophie aan Mevrouw. Het gaat met Gideon beter, hopen wij. Als wist de jeugd van rusten en - roesten!
Van harte de Uwe. | |||||||
IX.
| |||||||
[pagina 216]
| |||||||
in de keel lang schijnen aan te houden. Ten minste is dit bij een paar kennissen het geval. Ik zou hem zoo gaarne bij de Nijlpaarden hebben gebragt; maar uitstel is geen afstel: het zal wel weêr lente worden. Wat hebben die nieuwe dichters en dichteressen leelijke namen. De mijne is burgerlijk, soit dit en parenthèse. Er zou zelfs met van noch tot verhelpen aan zijn. Maar: mijnheer Meys en jonkvrouw Bär,
vielen er leelijker uit te kiezen? Wèl is het waar: Geen geslachtslijst houdt de faam,
Maar rigt haar voet naar alle kanten!
Ook een twijfelachtig-hollandsch rijm. Wat mag er toe verpligt hebben? Lanterfanten, misschien? Maar waar komt dat mooije woord van daan? Des vragens zou geen einde zijn, en daarom, na beterschap aan Gideon te hebben gewenscht, met vele groeten van Sophie
Van harte de Uwe. | |||||||
X.
| |||||||
[pagina 217]
| |||||||
de arme menschheid zich zoo dikwerf heeft opgerigt.’ U zijn in zijne liefelijke schaduw zoo bittere vruchten gewassen! Van daar - niet scherts, maar scherpheid, en wel eens wrevel, waar waardigheid passender zou zijn. In voce Gids Januarij bladz. 101 de ‘Sleeswijk-Holsteinschekwestie.’Ga naar voetnoot1) In de zaak hebt ge gelijk, in de gelijkenis niet. Que le bon Dieu nous préserve dat men zich achttien eeuwen met Meerumschlungen zou bezighouden. Töpfer praat van allerlei bosses. Zou men la bosse du respect niet kunnen ontwikkelen? Maar mijn eerstelingen worden afschrikkend. Gij geeft mij vijfhonderd dukaten, en zendt geen proeven meer! Wat is het toch gelukkig als iemand dik is: dan schrijft men als Pierson over het bidden, en beleedigt geen schepsel. Maar gelukkiger nogtans wie mager is, wie zich niet boos maakt, wie aardig blijkt. Dan schrijft men als Lamb over het gebed vóór den eten. Mag ik een oud exemplaar van mijne vertaling vereeren aan den vinder van ‘de tweede soep!’?Ga naar voetnoot2) Hartelijk dank voor uw epistel. Op uwe verbazing over mijne goêlijke kritiekGa naar voetnoot3) heb ik tweeerlei antwoord te geven. Het deftiger: Ge wilt toch niet dat het mij ga: Rien oublié, et rien appris? Ik deed verkeerd, mijne invectieve tegen Beets,Ga naar voetnoot4) want ten Kate was maar bijlooper, in éénen adem uit te brengen met mijn oordeel over eene arme verscheidene,Ga naar voetnoot5) die ‘noch praktisch noch poëtisch zich hooge eischen had gesteld.’ Het mogelijk meer ware: Ik word dik, beweert men; en dat geeft iets goêlijks. Ook is er tegenwoordig geen overvloed van poëten. Als ik | |||||||
[pagina 218]
| |||||||
de novellenschrijvers behandelen moest, ik zou weer bar, weer de blaauwe beul zijn! En daarom is het beter: Dat een jeugdiger talent
Thans zoo zwaar een taak zich wijde,
Glinstrend langs die saaiheid glijde,
Vonklend waar het glad zich wendt!
Toen uw brief mij gisteravond gewerd, zat ik de proef van het Rijks-MuseumGa naar voetnoot1) na te zien en dacht aan Gallait, toen het episteltjen boven kwam. Oók een coïncidentie! Wat dunkt u van een nootjen als het volgende: ‘Een meer welkom blijk van de overeenstemming van gedachten tusschen een schilder en een schrijver die van elkander niet afwisten, heeft ons zelden verrast, dan wij in de fraaije schilderij: l'Abdication de Charles Quint, later door L. Gallait geleverd, mogten waardeeren. Er is natuurlijk tusschen ons beider voorstellingen niet slechts het verschil van penseel en pen. Er is ook het onderscheid in de opvatting van een Belg en een Hollander. En toch willen wij deze gelegenheid niet verzuimen, zijn genialen greep te huldigen. Of - (daar was de goedheid, alias dikheid weêr!) - Of het Noorden in den voorhof van het eerlang te stichten Museum Willem I waardig met het Zuiden en zijn Musée Royal wedijveren mogt, - wie wenscht het der Vaderlandsche historie-schilderschool als wij niet toe?’ Mager als ge zijn moogt, wijzig, wisch uit, of laat weg, naar het u best dunkt!Ga naar voetnoot2) En heeft de sigaar goed gesmaakt, verleden Zondag tusschen twee en drie bij den tolgaarder te Overveen opgestoken? Het was mooi in het Bloemendaalsche bosch, maar in het Hout vóór Meerenberg nog mooijer. Hoe ik ze voor mij zie, den besneeuwden weg, dat mosch onder het geboomte nog groen, die dennen hoog in de lucht door den wind bewogen, die knoppen aan het hakhout beneden, en alweêr die sneeuw, glinsterend in de weergalooze zon! Het kluiskeGa naar voetnoot3) was verlaten! Geen keffend smousje sprong | |||||||
[pagina 219]
| |||||||
ons tegen, geen bloemen beloofden een ruiker. Digt was de deur, op welks drempel ik Gideon ons zoo vaak zag begroeten, het handje vooruit. Digt was dat lieve intérieur met zijn vele boeken, - weg was de lieve gastvrouw, weg de kluizenaar, de gelukkigste der wereld in zijn gezin. Hij stak een sigaar op, bij den tolgaarder te Overveen, zonder ons te zien! Vele groeten van Sophie. Een gelukkig jaar, ook voor den kleine.
Van harte de Uwe. In haast (als zaagt ge 't niet!) | |||||||
XII.
| |||||||
[pagina 220]
| |||||||
In uw tweede blad is geen enkele regel, die ook den ligtst kwetsbaren ergeren kan. Een paar opmerkingen over de plaatsing van eenige woorden, en over de keuze van enkele andere, geef ik maar in bedenking. Mijne taak is ligt bij de uwe. Heb dank voor uw wenk over les Rayons et les Ombres. Ik heb inderdaad in lang niet zoo genoten! Jules Janin heeft gelijk: het was een schoone tijd, 1820 tot 1830, voor litteratuur en poëzie. Al zijn weinig bloesems vruchten geworden, de gaarde was weergaloos. Het mooije weer schijnt voorbij, en daarom zijn wij beiden niet in Bloemendaal, daarom zitten we beiden te werken. Eene ‘eeuwige lente,’ zou er iets in worden uitgevoerd? Sophie voegt hare bede bij de mijne aan mevrouw, om eene gunstige beschikking voor Februarij. Vele groeten. Gideon make het wel. Van harte de Uwe. | |||||||
XL.
| |||||||
[pagina 221]
| |||||||
komen. Isabelle de Tuyll rept van den opgang door Sara Burgerhart gemaakt, van den indruk dien zij er van ontving. En als ge nu nog niet raadt, welk eene aardige beschouwing er te geven is van het onderscheid waarmede twee vrouwen, honderd jaren geleden, de liefde opvatten, dan is mijn gansche idée niet waard, dat gij er één oogenblik mee bezighoudt. En toch, de verschillende kringen, waarin die vrouwen verkeerden, zij lagchen mij aan als de zoo zeer verscheiden natuur die haar omringde, gezwegen van den engelschen en franschen invloed, welken de eene zoo min als de andere wist te weerstaan. Gij hebt le Pays de Vaud bezocht - eene figuur als Bentinck is schaarsch tot in onzen tijd toe. En heeft mevrouw de Charrière Benjamin Constant tot aanbidder, het oude Betje heeft haar cavalier in Maurits Cornelis van Hall. Isabelle la Française, en Betje de goede best! Heb dank voor al de moeite, die mijne proeven u geven; heb dank voor uw gunstig oordeel over het Rijks-Museum. Maar gelooft ge nu nog, dat velen het als gij ten einde zullen lezen? Ik vergeet niet alleen, ik billijk alle klagten, over de duisternis opgegaan. Ik leefde toen in die wereld, en mogt het. Maar ik eischte, dat ieder die mij las het zou gedaan hebben als ik; en dat was exigent. Eene noot? ach, ik ben niet gelukkig met nooten. Nu vriend Kruseman mij de afdrukken heeft gestuurd, zie ik dat ik al twee malen ‘hulde’ heb gebragt. Gij hebt gelijk, ik word overbeleefd. Vindt gij die noot inderdaad vereischt? Mij dunkt, we konden het er zonder doen. Eerst als er aanmerking wordt gemaakt, valt naar het jaartal te verwijzen. ‘Maîs il vaut mieux de prévenir etc.’ Peut-être. Maar wees er wel zeker van! Als gij het zijt - en dan alleen - tracht dan - ik beschik over uwe vriendschap - tracht dan een zin te geven aan de volgende gedachte: ‘Het jaartal doe zich bij de beoordeeling van dit opstel gelden, zoowel wat het oordeel over onze jongere schilderschool betreft, als wat den omtrek eener beeldtenis aangaat, wier voltooide uitvoering aan Macaulay de onsterfelijkheid waarborgt.’Ga naar voetnoot1) | |||||||
[pagina 222]
| |||||||
Het is zwaar, het is zeer zwaar gezegd. Maar que voulezvous? Ne forçons point notre talent, etc. Geen Gids-vergadering dus op Zondag. Maar toch een Zondag in Februarij? Ge spreekt van feest; maar zou het dan geen feest voor ons zijn, eens een ganschen dag naar den geest te leven? Gelukkig echtgenoot en vader, hebt gij daar minder behoefte aan; maar mij doet het goed eens om te gaan, zooals ik het vroeger met Bakhuizen van den Brink zoo lang mogt doen. Ik wenschte dat ik een versjen had, om het leelijke De Visscher van Huizen, in der tijd door hem afgekeurd, te vervangen. Hij had gelijk. Voor den armen krijgsknecht van Maarten van Rossem was hij te hard; maar die gezwollen Visscher is ondragelijk.Ga naar voetnoot1) Als er nu maar een oogenblik van lust komt! Brouwer - het was de eerzame Haarlemsche die er mij heden morgen mee verraste - Brouwer is gekozen!Ga naar voetnoot2) Hoe ik er mij voor hem in verheug. Hij heeft het zoo lang gewenscht. Zijne ongesteldheid van dezen herfst deed mij vreezen, dat hij het genoegen nooit smaken zou. Zonderling, dat iemand van zoo onbevangen hoofd, zich zoo eener partij wijden kan, dat hij zijne onafhankelijkheid niet liever heeft, dan te draven in het gareel zij het ook van den Thor. Verstandelijk dweepen met beginselen, verstandelijk droomen van den invloed van dezen - het luidt ongerijmd. Het is het misschien ook, en toch is het. Whatever is, is right! Hebt gij Taine's Histoire de la littérature anglaise gezien? Drie jannen van deelen. Sainte-Beuve heeft wel gelijk, dat hij, oude man! der jeugd een talent zoo goed en zoo gauw te werken benijdt. En toch is Sainte-Beuve een negentiendeeeuwer in merg en been. Doen uwe oogen u zeer? Leg dan deze ter zijde, speel eens met Gideon, groet mevrouw Huet voor Sophie, en voor wie van harte is De Uwe. |
|