De Gids. Jaargang 65
(1901)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 92]
| |
De vredes-conferentie te 's-Gravenhage.De Conferentie te 's-Gravenhage in den zomer van 1899, die in den aanvang van het vorig jaar talrijke harten van blijde verwachtingen deed kloppen en met de nieuwe eeuw een tijdperk van gerechtigheid zou doen aanbreken, dreigt reeds vóór het einde der oude eeuw in het vergeetboek te geraken. Had zij reeds aanstonds te wedijveren met andere gebeurtenissen, welke de aandacht gedeeltelijk van haar afleidden - men denke bijv. aan het proces van Dreyfus te Rennes - eerlang wierp de toenemende spanning in Zuid-Afrika een twijfelachtig licht op de vruchten van haren arbeid. Thans wordt men te nauwernood aan haar bestaan herinnerd door de enkele dagbladberichten over de samenstelling van het internationaal bureau, dat aan haar zijn oorsprong dankt. Doch die herinnering wekt geestdrift noch belangstelling. Immers de Conferentie kwam bijeen om vrede te stichten, en het zijn oorlogen en geruchten van oorlogen, die van alle zijden tot ons komen en ons met ontzetting vervullen. Aan het eind eener eeuw, die stoft op hare verlichting en beschaving, zijn wij de machtelooze getuigen van den tragischen ondergang van twee staten, levende organismen, bloeiende loten van onzen eigen stam; - van een ondergang, niet door eigen schuld of inwendig bederf, maar door de begeerlijkheid van een onverzadelijk geweldenaar; - van een begeerlijkheid, niet van eene geestelooze en gewetenlooze dommekracht, als in de Oudheid of in de Middeleeuwen onder den naam van Hunnen of Mongolen de cultuur van eeuwen vernietigde en onder een dikke laag slijk bedolf, maar van een volk, dat zich aan de spits der stoffelijke en geestelijke ontwikkeling heeft gesteld en waartegen inzonder- | |
[pagina 93]
| |
heid Nederlanders geneigd waren met stamverwante aspiratiën als voorbeeld en voorganger op te zien. Waarlijk, er is moed noodig om onder zulke omstandigheden aandacht te vragen voor den arbeid eener diplomatieke conferentie, die de beginselen van gerechtigheid en menschelijkheid tot richtsnoer had gekozen en de leuze van den Vrede in haar vaandel schreef. Nochtans waag ik het te onderstellen, dat juist de pijnlijke scherpte der tegenstelling eenige belangstelling voor eene nadere beschouwing waarborgt. Terwijl men in officieele kringen gezind is of althans den schijn aanneemt, de Conferentie van 1899 te verheerlijken als een luisterrijk slot der 19de eeuw, is de meerderheid dergenen, die zelfstandig voelen en denken, veeleer geneigd met spottenden glimlach op haar neer te zien en met minachtend schouderophalen aan haar voorbij te gaan. Wie heeft gelijk? Is een nader onderzoek naar de strekking en de waarde der Conferentie overbodig? Of moet een poging daartoe een ijdel spel heeten, ten hoogste een tijdverdrijf voor hen, die niets beters te doen hebben? Mij schijnt zulk een onderzoek noch overtollig, noch onvruchtbaar. Een juist en volledig denkbeeld van hetgeen in den zomer van 1899 te 's-Gravenhage is beoogd, verricht en bereikt, ontbreekt buiten den kring der deelnemers ten eenen male. De uitgebreidheid der stof dwingt intusschen tot groote beknoptheid, terwijl de waarde van het onderzoek geheel afhangt van de duidelijkheid en niet minder van de onpartijdigheid der voorstelling. | |
I.Velen herinneren zich ongetwijfeld den indruk, welken de boodschap van den Russischen Tsaar d.d. 12 Aug. 1898 aan de bij het keizerlijk hof geaccrediteerde gezanten in de zomermaanden van dat jaar in alle kringen, officieele en particuliere, teweegbracht. Overtuigd, dat het behoud van den algemeenen vrede en eene vermindering der buitensporige wapeningen en oorlogslasten beantwoordt aan de hoogste belangen en innigste wenschen van alle mogendheden, acht de machtige alleenheerscher het oogenblik gunstig om eene internationale conferentie bijeen te roepen ten einde de meest | |
[pagina 94]
| |
doeltreffende middelen te beramen om aan alle volken een waren en duurzamen vrede te verzekeren en vóór alles een grens te stellen aan de steeds toenemende krijgstoerustingen. Zulk eene conferentie zou door de gemeenschappelijke erkenning der beginselen van recht en billijkheid de goede verstandhouding tusschen de staten bevestigen, maar bovenal het streven van allen in één machtigen greep samenvatten om het ideaal van den wereldvrede over de voorhanden elementen van onrust en tweedracht te doen zegevieren. Wie zich verwondert, dat deze vredeboodschap afkomstig is van eene der eerste militaire machten der wereld, wier historische rol geenszins overeenkomt met de hier verkondigde denkbeelden, vergete niet dat Rusland reeds tweemaal het initiatief had genomen tot verzachting van de rampen van den krijg: eenmaal in 1868, toen de Conferentie van St. Petersburg eenige perken had gesteld aan het gebruik van noodeloos barbaarsche projectielen; voor de tweede maal in 1874, toen eene Conferentie te Brussel de wetten en gebruiken van den oorlog in een ontwerp-verdrag had samengevat, dat evenwel de vereischte ratificatien der regeeringen niet had verworven. Nicolaas II volgde dus de lijn der Russische politiek en den gedachtengang zijner vaderen, toen hij andermaal eene poging deed om denkbeelden van hooger orde te doen zegevieren over ruw en redeloos geweld. Na de gunstige ontvangst dezer voorstellen door de meeste regeeringen en de warme toejuichingen van alle klassen der maatschappij zond de Minister van Buitenlandsche Zaken, Graaf Mourawieff op 30 December 1898 namens zijn Souverein eene circulaire aan de vreemde gezanten, waarin het plan eener conferentie ook onder min of meer veranderde politieke omstandigheden wordt gehandhaafd, beperking der militaire toerustingen en voorkoming van gewapende botsingen als haar tweeledig doel wordt aangeduid en ten slotte in acht punten een voorloopig programma wordt voorgesteld. Dit programma bleef de grondslag der aanzienlijke vergadering, welke op 18 Mei 1899 op uitnoodiging van Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden te 's-Gravenhage bijeenkwam. Na eenige aarzeling had namelijk de Russische Keizer onder de staten, die niet konden verdacht worden eene minder wenschelijke pressie op de Conferentie te zullen uitoefenen, | |
[pagina 95]
| |
Nederland als haren zetel uitgekozen en dientengevolge de Nederlandsche regeering verzocht de verschillende regeeringen, welke de Tsaar op de Conferentie vertegenwoordigd wilde zien, uittenoodigen hare gevolmachtigden daartoe te benoemen. Aldus was ons vaderland onverwacht geroepen een veel gewichtiger rol in de grootsche onderneming te vervullen dan met zijne internationale beteekenis strookt. De vraag, op wien de verantwoordelijkheid voor de al dan niet gedane uitnoodigingen rust, heeft vooral later vele hoofden en harten warm gemaakt. Het spreekt m.i. van zelf, dat de Tsaar, op wiens initiatief het plan geopperd was en ingang gevonden had, in de eerste plaats moest bepalen, welke staten tot de beraadslaging zouden worden geroepen. Maar het komt mij evenmin één oogenblik twijfelachtig voor, dat de Nederlandsche regeering, die hare medewerking verleende en hare paleizen en ambtenaren ter beschikking der Conferentie stelde, aanspraak had om over de uitnoodigingen, welke zij namens den Tsaar zou afzenden, geraadpleegd te worden. Natuurlijk konden hare inzichten geen overwicht uitoefenen over die der Russische regeering, maar het stond ongetwijfeld aan haar, zich al of niet met de keuze van het Russische Hof te vereenigen. Had zij hiertegen overwegende bezwaren, dan stond zij voor het alternatief: zich òf neer te leggen bij de beslissing van Rusland òf de Conferentie elders te zien bijeenkomen en mitsdien de dubbelzinnige eer der gastvrijheid te verspelen. De tweeledige vraag, of in dit laatste geval haar bezwaar zóó zwaar had moeten wegen, dat zij zich bovendien zelve aan de Conferentie had moeten onttrekken; dan wel zóó hoog zou zijn opgenomen, dat men haar ook tegen haren wil had uitgesloten, kan m.i. gevoegelijk buiten beschouwing blijven. Voor uitsluiting toch op grond van een verschil van meening over de wenschelijkheid om derden al dan niet uit te noodigen bestaat geen redelijke grond noch eenig ernstig gevaar; zij zoude in openlijken strijd zijn geweest met de vooropgezette souvereiniteit van elken staat. Evenmin is er reden zich moedwillig te onttrekken aan eene vergadering, omdat men zelf nog anderen zou hebben uitgenoodigd dan de aanwezigen. Eene afwijzing der uitnoodiging onzerzijds zoude verder zijn gegaan dan noodig en wenschelijk was, omdat zij meer zou | |
[pagina 96]
| |
beteekenen dan eene eenvoudige weigering om de mede-verantwoordelijkheid te aanvaarden, maar eene stellige afkeuring zou te kennen geven van de houding der Russische regeering. Hiertoe nu was Nederland niet geroepen. Doch het is duidelijk, dat eene regeering, die - zij het ook op verzoek en uit naam eener andere - derden uitnoodigt op haar grondgebied te vergaderen, niet mag worden beschouwd en bejegend als de dienstwillige dienares van laatstgenoemde, die blindelings hare aanwijzingen heeft te volgen, maar veeleer in overeenstemming met deze eene gemeenschappelijke diplomatieke daad verricht, waarvan althans een deel der verantwoordelijkheid op haar neerkomt. De Nederlandsche regeering heeft deze verantwoordelijkheid gewillig aanvaard en grooter waarde gehecht aan de bijeenkomst der Vredes-conferentie, ofschoon buiten haar toedoen samengesteld, op Nederlandsch grondgebied dan aan een krachtigen aandrang om twee staten toe te laten, die meer dan eenig ander belang hadden bij eene actieve deelneming, omdat zij, zooals ieder wist of kon weten, reeds destijds door een der machtigste deelnemers aan de Conferentie in hunne onafhankelijkheid, ja in hun bestaan, werden bedreigdGa naar voetnoot1). Het niet-uitnoodigen der beide Hollandsche republieken in Zuid-Afrika is niet de schuld van Nederland; maar door daarin te berusten ondanks hare actieve medewerking heeft de Nederlandsche regeering zich medeplichtig gemaakt en is zij mede aansprakelijk voor de gevolgen. Deze gevolgen bestaan volstrekt niet in den oorlog zelf, doch hierin, dat Groot-Brittannië door de niet-uitnoodiging dezer republieken werd bevestigd in haar bewering, dat deze eigenlijk geen staten in den zin van internationale rechts-personen waren; bovendien een aannemelijk voorwendsel verkreeg om bij later beroep op de voorschriften van het volkenrecht andere staten te verwijten, dat zij zelven indirect hare uitsluiting buiten het bereik van het internationaal recht hadden erkend. Deze gevolgtrekking ligt voor de hand en heeft, ofschoon niet luide verkondigd, niettemin stellig stilzwijgend bijgedragen tot de lijdelijke houding der Europeesche staten vóór en tijdens den oorlog in Zuid-Afrika. | |
[pagina 97]
| |
Onwaardig gekeurd om deel te nemen aan beraadslagingen over de vreedzame oplossing van internationale geschillen, werden deze republieken bij het dreigend conflict, dat haar boven het hoofd hing, uitsluitend aangewezen op eigen weerstandsvermogen en, mocht dit onvoldoende blijken, op genade of ongenade overgeleverd aan een meedoogenloos vijand. Wie met bezorgden blik de ontwikkeling der gebeurtenissen in Zuid-Arfika gadesloeg, kon bij eenig nadenken dit alles van meet aan voorspellen. Het is niettemin eene andere vraag, of de hier aanbevolen politiek der Nederlandsche regeering terstond de beide republieken gebaat en hare uitnoodiging bewerkt zou hebben. Dit was natuurlijk geen oogenblik te verwachten; evenmin dat de Conferentie niet elders zou zijn bijeengekomen. Slechts twee punten waren verkregen. Nederland zou door zijne houding reeds destijds de oogen van geheel Europa en Amerika voor het dreigend gevaar hebben geopend en in de tweede plaats de voldoening smaken een fiere en edele daad te hebben verricht in het belang zijner benarde stamverwanten en tot handhaving van de beginselen van het internationaal recht. Over de uitnoodigingen valt overigens weinig te zeggen. Alleen het voorbijgaan van den Paus heeft bij een deel onzer Roomsch-Katholieke landgenooten zekeren wrevel gewekt. Hiertegen dient intusschen opgemerkt te worden, dat, hoe men ook oordeele over het verlies van de wereldlijke macht van den Pauselijken stoel, het feit van dit verlies sedert 1871 niet meer geloochend kan worden en mitsdien op eene Conferentie van wereldlijke machten over van staatswege te nemen maatregelen, de Paus als hoofd van een bloot geestelijk gezag stellig niet te huis behoort. Dit belet intusschen geenszins, dat op 's Pansen zedelijken of indirecten invloed hooge prijs kan en moest worden gesteld. Om elk misverstand te voorkomen en aan onze Roomsch-Katholieke medeburgers zekere genoegdoening te verschaffen, schreef H.M. de Koningin op 7 Mei 1899 een brief aan den Paus om Zijne Heiligheid kennis te geven van de aanstaande Conferentie en hem te verzoeken zijn ‘kostbaren zedelijken steun’ aan haar streven te verleenen. De Paus antwoordde niet minder hoffelijk, dat hij het als zijn bijzonderen plicht beschouwde, niet slechts zedelijken steun maar ook krachtige medewerking aan zulk | |
[pagina 98]
| |
eene onderneming te schenken. Op verlangen der Nederlandsche regeering werd deze briefwisseling in de laatste zitting der Conferentie voorgelezen en in het proces-verbaal opgenomen. Hiermede scheen aan alle rechtmatige aanspraken voldaan te zijn. Op 18 Mei 1899 werd de Conferentie in het Huis ten Bosch - het schoonste paleis waarover Hare Majesteit beschikte - geopend met eene rede van Zijne Excellentie, den Nederlandschen Minister van Buitenlandsche zaken, die zijne korte toespraak eindigde met de hoop uit te spreken, dat de Vrede, die op eene allegorische muurschildering ter eere van den vrede van Münster de zaal binnentrad om den tempel van Janus te sluiten, aan het einde der beraadslagingen de zaal zou verlaten om hare zegeningen over de gansche menschheid uit te strooien. Op zijn voorstel werd de eerste gedelegeerde van Rusland, Geheimraad Staal, Russisch ambassadeur te Londen, tot president gekozen. Het eere-presidium werd opgedragen aan den Nederlandschen Minister zelf, de waardigheid van vice-president aan den eersten Nederlandschen gedelegeerde Jhr. van Karnebeek. Vertegenwoordigd waren 26 staten, de meesten door meerdere personen, waaronder diplomaten, juristen, militaire en marine-officieren. De 20 staten van Europa waren allen tegenwoordig, zelfs Luxemburg, Montenegro en - wat meer zegt - het niet souvereine Bulgarije; voorts de twee groote republieken van Noord-Amerika, de Vereenigde Staten en Mexico; andere Amerikaansche staten, o.a. Brazilië. schijnen de uitnoodiging van de hand te hebben gewezen als nagenoeg vreemd aan de aanhangige vraagstukken; uit Azië eindelijk waren China, Japan, Perzië en Siam vertegenwoordigd; derhalve blijkbaar die staten buiten Europa, welke met de Europeesche mogendheden de nauwste betrekkingen onderhonden en waarmede daarom eene vreedzame verhouding op den hoogsten prijs wordt gesteld. De toespraak, waarmede Zijne Excellentie Staal twee dagen later de eigenlijke werkzaamheden inleidde, nam eene eenigszins andere volgorde in acht. Hij stelde het voorkomen van gewapende botsingen door vreedzame middelen op den voorgrond, noemde subsidiair het verzachten van de gruwelen van den oorlog en eerst in de derde plaats de beperking der | |
[pagina 99]
| |
wapeningen en krijgstoerustingen. Op zijn voorstel werden deze drie onderdeelen aan evenzooveel afzonderlijke commissiën opgedragen. Deze commissiën vergaderden op verschillende uren, splitsten zich in subcommissiën enz., en deelden hare slotsommen mede in den vorm van rapporten, door een lid uit haar midden gesteld en daarna in volle zitting behandeld. Zoo kwamen de gewichtigste vragen twee à driemaal ter tafel, voordat de eindbeslissing genomen werd. Inderdaad is er hard gewerkt; zoowel door de leden, als door het secretariaat en het personeel der landsdrukkerij. In ruim twee maanden werden 10 vergaderingen der Conferentie in pleno; resp. 21, 21 en 27 vergaderingen der drie commissiën gehouden. Voegt daarbij een aantal nota's en rapporten, getuigende van veelomvattenden persoonlijken arbeid en vaak grondig onderzoek. Billijkheidshalve zal men dan moeten erkennen, dat althans vele leden de zaak ernstig hebben opgenomen en zich noch door eigen bedenkingen noch door de bekoringen onzer schoone residentie of harer destijds cosmopolitische bevolking hebben laten verleiden om het doel en het gewicht der onderneming aan uitspanning of praalvertoon op te offeren. Heb ik gemeend over samenstelling en inrichting der Conferentie eenige bijzonderheden te moeten mededeelen, over den arbeid der commissiën en de slingerpaden der beraadslagingen volgen hier slechts enkele opmerkingen. Meermalen schenen de oorspronkelijke voorstellen een gunstig onthaal te vinden en geruimen tijd tot richtsnoer der gedachtenwisseling te dienen, om bij tweede lezing onverwachts op hevig verzet te stuiten of eene ingrijpende wijziging te ondergaan en te eindigen in besluiten, welke te nauwernood eenige gelijkenis vertoonden met de oorspronkelijke ontwerpen. Denkbeelden van onderscheiden aard en oorsprong doorkruisten en verdrongen vaak de Russische voorstellen. Dan weder was men het over aangekondigde en aan de orde gestelde punten spoedig eens, maar daagden plotseling verwante vragen op, welke grooter belangstelling wekten maar tevens een hopeloos meeningsverschil openbaarden. Dit een en ander maakt de lectuur der gedachtenwisseling, hoe belangrijk ook, uiterst vermoeiend. Er is somtijds groote oplettendheid noodig om den draad der onderhandelingen in hare vaak breede ontwikkeling te volgen; te meer omdat de gedrukte processen- | |
[pagina 100]
| |
verbaal de kracht der argumenten en den uitslag der stemmingen niet altijd voldoende verklaren. Men vergete eindelijk niet, dat op verlangen der groote meerderheid terstond tot geheimhouding der beraadslagingen was besloten en dientengevolge vele dagbladcorrespondenten en andere belangstellenden bitter teleurgesteld waren en spoedig den Haag verlieten. Eerst veel later werden de processen-verbaal met bijlagen officieel van wege het Departement van Buitenlandsche Zaken openbaar gemaakt. Met behulp van deze bescheiden en eenige andere publicatiën zullen wij achtereenvolgens bij den arbeid en de resultaten van elk der drie commissiën afzonderlijk stilstaan. | |
II.De eerste commissie ontving eene tweeledige opdracht: vooreerst de overweging van het Russisch voorstel tot beperking der krijgstoerustingen; in de tweede plaats de verschillende voorstellen in de circulaire van 30 December vervat om het gebruik van sommige vernielingswerktuigen te verbieden of te breidelen. Deze werden in handen gesteld van twee subcommissiën, waarvan de eene uit militairen, de andere uit zeeofficieren bestond; het vraagstuk der beperking van leger en vloot bleef aan de commissie in pleno voorbehouden. Over wapenen en projectielen behoeven wij niet lang te spreken. De beraadslaging hierover moest noodwendig leiden tot technische beschouwingen, welke alleen voor deskundigen verstaanbaar en genietbaar zijn. De Russische circulaire had den wensch uitgesproken, dat het aanwenden van nieuwe vuurwapenen en ontplofbare stoffen bij verdrag zou worden uitgesloten, terwijl dat der reeds gebruikelijke ontplofbare middelen zou worden beperkt; voorts moest het werpen van projectielen en ontplofbare stoffen door luchtballons en soortgelijke middelen in den oorlog te land, het gebruik van onderzeesche torpedobooten en de aanbouw van nieuwe ramschepen (navires à éperon) in den oorlog ter zee worden verboden. Ongetwijfeld vloeiden deze voorstellen voort uit den oprechten wensch de gruwelen van den oorlog zooveel mogelijk te temperen, alsmede uit het niet minder lofwaardig motief om aan de onophoudelijke wijzigingen in de keuze en inrichting | |
[pagina 101]
| |
der vuurwapenen een eind te maken en mitsdien aanzienlijke en in dubbelen zin improductieve uitgaven te besparen. Men stuitte intusschen weldra op een legio bezwaren. Terstond werd de principieele vraag gesteld, of men voornemens was aan nieuwe uitvindingen en verbeteringen tijdelijk of duurzaam den pas af te snijden zonder te bedenken, dat deze wel eens uit humanitair of economisch oogpunt hoogst aannemelijk konden blijken. Voorts was de toestand van de bewapening en de weermiddelen in verschillende staten zeer ongelijk en zou een geheel of gedeeltelijk verbod van bepaalde werktuigen van den een veel zwaarder offers vergen dan van den ander; m.a.w. den een veel meer belemmeren in zijne verdediging dan een tegenstander in gansch andere omstandigheden. Het langst stond men stil bij het Russisch voorstel om de bij de verschillende legers in gebruik zijnde geweren en kanonnen, incl. scheepsgeschut, gedurende een bepaald aantal jaren niet door andere te vervangen; verbeteringen, welke het bestaande type niet aantastten, waren echter toegelaten. Natuurlijk wekte dit denkbeeld talrijke bedenkingen, welke de Russische delegatie verleidden, om in velerlei bijzonderheden te treden over de grenzen, waarbinnen de geoorloofde verbeteringen in gewicht en kaliber van het wapen, gewicht en vaart van den kogel, snelheid van het vuren e.d.m. moesten beperkt blijven. Eene poging van den Nederlandschen afgevaardigde Generaal den Beer Poortugael, om het beginsel te redden door den duur der overeenkomst op 5 jaren te bepalen en de grenzen der inmiddels geoorloofde verbeteringen te verruimen, vond geen voldoenden weerklank om eene besliste meerderheid te verwerven. Ten slotte werd een nader onderzoek van het vraagstuk der vuurwapenen zoowel te land als ter zee aan de regeeringen ieder afzonderlijk aanbevolen. Aldus bleef iedere staat zijne volledige vrijheid behouden en kwam het vraagstuk der bewapening geen stap verder. Daarentegen werd eenparig of met groote meerderheid toegestemd in het verbod van: a. het werpen van projectielen en ontplofbare stoffen uit luchtballons of door soortgelijke nieuwe middelen voor een tijdperk van 5 jaren; b. het gebruik van projectielen, welke uitsluitend ten doel hebben verstikkende of verpestende gassen te verbreiden; c. het bezigen van kogels, welke zich lichtelijk in het menschelijk | |
[pagina 102]
| |
lichaam uitbreiden of afplatten, zooals van kogels met een harden mantel, welke niet den geheelen kern bedekt of van insnijdingen is voorzien. Dit laatste verbod betreft de beruchte dum-dum kogels en werd niet zonder hevigen tegenstand van Engelsche en Amerikaansche zijde aangenomen. De dum-dum kogel is bij naam genoegzaam bekend: de zaak heeft in de pers der laatste maanden in verband met den oorlog in Zuid-Afrika eene vermaardheid verkregen, welke eene korte toelichting wettigt. Dum-dum kogels noemt men eene soort kleine kogels, welke in een arsenaad van dien naam in de nabijheid van Calcutta op last van het Britsch-Indisch bestuur worden gefabriceerd. In tegenstelling met gewone kogels, die volkomen bedekt zijn met een harden mantel, wordt hier opzettelijk de punt onbedekt gelaten om het lood van den inhoud gelegenheid te geven zich te verspreiden en alzoo eene grootere wond en heviger schok te veroorzaken dan met de gewone ijzerharde kogels van klein kaliber het geval is. Men gewaagde namelijk in de Conferentie van een aantal gevallen, waarin hoofdzakelijk ten aanzien van inlanders - bij voorkeur wilden genoemd - was gebleken, dat de wond door de kleine kogels der Engelsche Lee-Metford geweren veroorzaakt niet voldoende was om den aanval te stuiten. Voorbeelden waren bekend van gewonden door drie en meer kogels, die desniettemin hadden volhard in den strijd en eerst later verbonden of bezweken waren. Om over zulk eene taaiheid te zegevieren moest men de kogels anders samenstellen en de verwondingen desnoods opzettelijk verergeren. Tegen deze opvattingen en leerstellingen, door anderen weerlegd en veroordeeld, was het Russisch voorstel gekant. Vermelding verdient, dat de Britsche militaire vertegenwoordiger Gen. Majoor Sir J.C. Ardagh de beschuldiging van noodelooze wreedheid beslist afwees en de onvermijdelijkheid van soortgelijke constructiewijzigingen met niet minder nadruk bepleitte. Meer indruk maakte evenwel de bestrijding van de hierboven vermelde redactie door den Amerikaanschen kapitein Crozier, die niet zonder reden beweerde, dat een verbod in zoo enge bewoordingen vervat weinig doeltreffend kon heeten, omdat vooreerst niet bewezen was, dat de dum-dum kogels inderdaad de afkeuring ver- | |
[pagina 103]
| |
dienden, welke hun nu eenmaal was ten deel gevallen; ten tweede andere constructiewijzigingen, welke wellicht veel ernstiger en wreeder verwondingen veroorzaken, eerlang zouden worden uitgevonden zonder binnen de enge bewoordingen der voorgestelde verbodsbepaling te vallen. Deze bestrijding kwam echter te laat om te slagen. Met veel moeite was het verbod der gewraakte projectielen geredigeerd en aangenomen, het amendement van kapitein Crozier, dat behalve de ontplofbare kogels in het algemeen alle kogels verbood, welke de noodzakelijke grenzen overschreden om iemand onmiddellijk buiten gevecht te stellen, scheen alles weder op losse schroeven te zetten. De reeds zoo schrale oogst wilde men niet nogmaals beknibbelen en ongeveer tot nul reduceeren. Het amendement, slechts door den Britschen gedelegeerde ondersteund, werd na een levendig debat verworpen en de reeds vermelde redactie tot niet geringe verontwaardiging der Engelsche delegatie onveranderd gehandhaafd. Van veel grooter belang dan deze technische vragen was het voorstel van Rusland, dat eigenlijk van meet aan op den voorgrond had gestaan en het naaste doel der Conferentie mocht heeten: de beperking der krijgstoerustingen. Gelukte het haar de onophoudelijke stijging van legers, vloten en oorlogskosten tot staan te brengen, dan zoude zij inderdaad niet slechts hebben bijgedragen om de rampen van den krijg te lenigen en internationale geschillen langs vreedzamen weg op te lossen, doch ook in normale omstandigheden, in tijden van vollen vrede, ruime zegeningen over de zwaar belaste volken hebben uitgestort. Geen wonder, dat de zitting der commissie van 23 Juni, waarin dit gewichtig vraagstuk aan de orde werd gesteld, zich door meer dan gewone plechtigheid kenmerkte. De voorzitter, de Belgische Minister van Staat Auguste Beernaert, begon met te herinneren, dat reeds in 1816 aan Keizer Alexander I het ideaal van een eeuwigen vrede, gegrond op eene algemeene ontwapening, voor den geest had gezweefd; dat naar het oordeel van den tegenwoordigen Tsaar Nicolaas II de ontzaglijke lasten, waaronder Europa sedert 1871 tengevolge van den toestand van gewapenden vrede zucht, tot zulk een peil zijn gestegen, dat zij het algemeen welzijn in het hart aantasten en verlammen, ja op weg zijn de volkeren onder hun steeds zwaarderen | |
[pagina 104]
| |
druk te verpletteren. Een niet minder welsprekend beroep op den ijver en goeden wil der Conferentie deed haar president Staal, ten einde na de reeds ondervonden teleurstellingen op het stuk der wapenen althans bij dit cardinale punt, waarop de aandacht der gansche beschaafde wereld met angstige blikken was gevestigd, de hooggespannen verwachtingen niet te verijdelen. Immers ‘de teleurstelling zou wreed zijn.’ Nadrukkelijk trachtte hij eindelijk aantetoonen, dat de voorstellen practisch uitvoerbaar en niet meer dan een bescheiden minimum mochten genoemd worden. Luider nog klonk de stem van den Nederlandschen Generaal den Beer Poortugael, toen hij er op wees, dat in Europa thans 4.000.000 soldaten onder de wapenen staan en de oorlogsbegrootingen een totaal bedrag van 5.000.000.000 francs per jaar hebben bereikt. Verwondert het u, dat dergelijke getallen hem vervoerden tot den uitroep, dat de volken onder het gewicht der belastingen bezwijken, de staten op de helling van een afgrond worden voortgesleept en eindigen met zich te ruineeren en in de ure des gevaars aan uitputting te bezwijken? Eene warme militaire ontboezeming besloot zijne met overtuiging uitgesproken rede. Het voorstel door de Russische technische gedelegeerden ontwikkeld, bestond hierin, dat voor den tijd van 5 jaren eene overeenkomst zou worden getroffen om het bestaande effectief der troepen in het moederland in tijd van vrede niet te vermeerderen; in dit geval het cijfer van dit effectief voor alle mogendheden vasttestellen zonder inbegrip der koloniale troepen; en gedurende hetzelfde tijdperk het bestaande militair budget niet te verhoogen. Met de noodige wijzigingen en in eenigszins andere bewoordingen werd door de Russische marine-specialiteit een soortgelijk voorstel voor de zeemacht voor een termijn van 3 jaren ingediend. De indruk van een en ander werd niet onvermakelijk ontspannen door het welmeenend getuigenis van den Perzischen vertegenwoordiger omtrent de grootmoedigheid en zielenadel van den Russischen Keizer blijkens de welwillendheid en deelneming hem, Generaal Mirza Riza Khan, betoond, toen deze bij eene schitterende militaire plechtigheid te St. Petersburg was flauw gevallen van zijn paard. Weinige dagen later had de beraadslaging over de Russische | |
[pagina 105]
| |
voorstellen in de commissie plaats. Eene nadere toelichting van Kolonel Gilinsky, Ruslands militairen afgevaardigde, deed onwillekeurig de zwakke punten in deze voorstellen, aanvankelijk door de bloemen der welsprekendheid bedekt, duidelijker te voorschijn komen. De Duitsche militaire vertegenwoordiger Kolonel von Gross von Schwarzhoff stelde ze onbarmhartig in het volle daglicht. Zijne hulde aan den Nederlandschen gedelegeerde weerhield hem niet de overdrijving aantetoonen, waaraan deze zich had schuldig gemaakt. Hij beaamde geenszins, dat de regeeringen op weg waren hare onderdanen tot een onvermijdelijken ondergang te voeren en verklaarde met nadruk, dat zijn vaderland volstrekt niet gebukt ging onder ondragelijke heffingen, noch den algemeenen verplichten krijgsdienst als een zwaren last beschouwde, maar als een heiligen en vaderlandslievenden plicht, waaraan het zijn bestaan, zijn welvaart en toekomst te danken had. Met scherpzinnigheid toonde hij verder aan, hoe naast de overdrijving der voorstelling ook onderlinge tegenstrijdigheid der gebezigde argumenten niet viel te ontkennen, dat de schijnbare eenvoud der voorstellen niet in staat was den ingewikkelden aard der vraagstukken te verbergen, welke met eene fixatie der legersterkte onafscheidelijk samenhingen. Hij wees er op, hoe het peil van volksontwikkeling en het openbare onderwijs, de duur van den diensttijd, hetzij actief of in reserve, de inrichting van het kader, de samenstelling en indeeling der corpsen, de ligging der vestingen, zelfs de toestand van het spoorwegnet, zooveel factoren waren, die buiten het aantal manschappen op de bruikbaarheid en kracht der legers invloed oefenden. Het ging daarom niet aan, eenvoudig een maximum cijfer vasttestellen zonder rekening te houden met deze en dergelijke omstandigheden, welke de waarde der cijfers aanmerkelijk konden verhoogen of verlagen. Wie, eindelijk, moest de grens trekken tusschen troepen voor moederland en koloniën bestemd? hoe ver strekte het begrip van koloniën zich uit en hoe zouden tot zulk eene overeenkomst toetreden staten, die juist door koloniale legers werden bedreigd? Deze bedenkingen maakten blijkbaar grooten indruk en zelfs de zinspelingen op het gevaar van de wassende ontevredenheid der bevolkingen over het toenemend militairisme | |
[pagina 106]
| |
konden niet beletten, dat de voorstellen in handen eener subcommissie werden gesteld, welke eenige dagen later schier eenparig adviseerde ze op grond van onoverkomelijke bezwaren als onaannemelijk ter zijde te stellen. Met diep leedwezen moest men daarom in overweging geven, het vraagstuk vooraf aan het afzonderlijk onderzoek der regeeringen te onderwerpen, welke alleen in staat waren de zuiver nationale elementen daarin te beoordeeleu. Zoo werd de bittere pil, ‘de wreede teleurstelling’, verguld door de hoop op eene betere toekomst. De vertegenwoordiger vau Zweden en Noorwegen Bn. von Bildt, sterker nog de Fransche afgevaardigde de oud-minister Léon Bourgeois, drukten nogmaals hun spijt over den afloop, hunne sympathie voor het beginsel, in welgemeende en welgesproken woorden uit. De beraadslaging eindigde met de eenparige en stilzwijgende aannening eener motie, verklarende ‘dat de beperking der militaire lasten, thans op de wereld drukkend, hoogst wenschelijk is voor de vermeerdering van het stoffelijk en zedelijk welzijn der menschheid!’ | |
III.Lichter en dankbaarder was de taak der tweede commissie. Zij moest de middelen beramen om de rampen van den oorlog te lenigen: eensdeels door de bepalingen der Conventie van Genève van 22 Aug. 1864 ‘tot verbetering van het lot der gewonden in de legers te land’ ook op den zeeoorlog toe te passen; anderdeels door de regelen van het oorlogsrecht in engeren zin, reeds in 1874 te Brussel vastgesteld, te herzien en definitief te bekrachtigen. Het lag daarom voor de hand zich in twee sub-commissiën te splitsen en aan de eerste de Conventie van Genève, aan de tweede de regelen van het krijgsrecht op te dragen. De eerste subcommissie onder praesidium van Mr. T.M.C. Asser, een der Nederlandsche gedelegeerden, vond een voortreffelijk rapporteur in den Parijschen hoogleeraar L. Renault. Op 20 Oct. 1868 sloten een aantal staten, die de Conventie van Genève onderteekend hadden, aldaar eene additioneele overeenkomst, om enkele twijfelachtige punten nader uittewerken en inzonderheid hare voorschriften op de marine toetepassen. Natuurlijk waren deze artikelen, welke door de betrokken regeeringen niet waren bekrachtigd en mitsdien de waarde | |
[pagina 107]
| |
van ontwerpen nooit overschreden, aan velerlei critiek blootgesteld. Hierdoor verrijkt vormden zij de aangewezen leiddraad voor een vruchtbaar debat. Inderdaad mag de uitslag verblijdend heeten, omdat de gesloten conventie niet slechts de oorspronkelijke voorschriften van Genève op den zeeoorlog toepast, maar bovendien tegelijkertijd in menig opzicht verbetert en aanvult. Het is evenwel hier de plaats niet om dit in bijzonderheden aan te toonen. De nieuwe conventie strekt hare bescherming uit over zieken, gewonden en schipbreukelingen. Zonder van eene meer of minder dubbelzinnige neutraliteit te gewagen verklaart zij eenvoudig, dat zoowel militaire hospitaalschepen als andere, geheel of gedeeltelijk uitgerust door particulieren of officieel erkende philanthropische vereenigingen, hetzij van partijen of van neutralen, onder zekere waarborgen tegen bedrog en misbruik zullen worden geëerbiedigd en niet mogen worden genomen. Hiertegenover staat de verplichting eener strenge onpartijdigheid bij het verleenen van hulp, van stipte onthouding van elke deelneming aan den strijd, van groote behoedzaamheid om de bewegingen van partijen niet te belemmeren, van stipte gehoorzaamheid eindelijk aan de door de marine-autoriteiten gegeven bevelen. Al deze schepen handelen natuurlijk op eigen risico en moeten zich onderwerpen aan het toezicht en het onderzoek der oorlogvoerende partijen. Door heldere van verre zichtbare kleuren en de vlag van het Roode Kruis naast de nationale vlag zijn zij duidelijk te onderscheiden. Zelfs neutrale handels- of pleizier-vaartuigen, welke hulp verleenen, kunnen deswege niet genomen worden. - Het personeel van den kerkelijken, den geneeskundigen of den hospitaaldienst is ook op genomen schepen onschendbaar en mag niet worden krijgsgevangen gemaakt. Het blijft veeleer zijne hulp verleenen en verwijdert zich vrijwillig, zoodra de opperbevelhebber dit mogelijk acht; het behoud van wat zij bezitten, ja van hunne bezoldiging, wordt hun verzekerd. Uitzonderingen op de onschendbaarheid van het personeel kent deze conventie evenmin als die van Genève. Terecht is zij daarentegen tot de genoemden beperkt en niet toepasselijk op de intendance en administratie. - Gewonden en zieken eindelijk worden zonder onderscheid van nationaliteit door de nemers verpleegd en beschermd, ofschoon zij met afwijking der Con- | |
[pagina 108]
| |
ventie van Genève krijgsgevangenen worden en naar goedvinden kunnen worden bewaard of in eenige haven aan wal gezet. Behoort deze haven tot hun eigen land, dan mogen zij niet weder deelnemen aan den krijg; is het een neutrale haven, waar zij vrijwillig worden opgenomen, dan moet de neutrale staat hiertegen waken. Deze artikelen zijn zorgvuldig gewikt en gewogen en mogen inderdaad eene gelukkige oplossing dezer aangelegenheid genoemd worden. Slechts de ervaring kan dit oordeel bevestigen. Elke mogendheid heeft namelijk zelve te zorgen voor de algemeene en nauwkeurige bekendheid van den inhoud bij hare marine en in hare krijgswetten daaraan de poenale sanctie te verbinden, welke alleen het staatsgezag geven kan. Intusschen is de conventie alleen verbindend voor contractanten bij onderlingen krijg, terwijl andere onderteekenaars der Conventie van Genève door eenvoudige kennisgeving kunnen toetreden. Om ontduiking te voorkomen is bepaald, dat eenzijdige opzegging eerst een vol jaar na de officieele kennisgeving de verplichtingen opheft. Uit de beraadslagingen verdient slechts vermelding, dat tegen het symbool van het Roode Kruis meermalen bedenkingen werden aangevoerd van de zijde der niet-Christelijke Staten; terwijl de wenschelijkheid eener herziening van de oorspronkelijke Conventie van Genève herhaaldelijk werd uitgesproken. Wellicht zal eene latere conferentie er in slagen eene algemeene regeling te ontwerpen, welke zoowel de buiten gevecht gestelde slachtoffers van den krijg als allen, die hun te hulp komen, volledige bescherming en onvoorwaardelijke onaantastbaarheid verzekert. Niet minder voorspoedig was de tweede subcommissie onder de leiding van haren beroemden voorzitter, Geheimraad Prof. von Martens, bijgestaan door een nauwgezet en ijverig secretaris Edouard Rolin, Consul-generaal van Siam in België. Zij ontwierp eene veel verbeterde en vermeerderde uitgave der in 1874 gecodificeerde regelen van het krijgsrecht en zag deze eerst in de volle commissie, later in de Conferentie zelve schier ongewijzigd aannemen. Tot recht verstand van den hier verrichten arbeid wordt intusschen eene zekere kennis van het oorlogsrecht gevorderd, welke in ons vaderland ver van algemeen wordt aangetroffen. Dientengevolge meen ik te | |
[pagina 109]
| |
mogen volstaan met een globaal en beknopt overzicht der verkregen resultaten. Het betreft een reglement van de wetten en gebruiken van den oorlog te land. Engeland had namelijk reeds in 1874 verklaard slechts aan de beraadslagingen te Brussel te willen deelnemen, indien over den oorlog ter zee niet zou gesproken worden; het handhaafde ook thans dit standpunt zonder de minste aarzeling. Op dezen grond werd het klemmend en welsprekend betoog van den Amerikaanschen afgevaardigde White, gezant te Berlijn, om de onschendbaarheid van den privaat-eigendom ook ter zee te verdedigen en als een gemeenschappelijk belang van alle beschaafde staten te kenschetsen, alleen voor kennisgeving aangenomen. Zelfs de vraag, of de voorschriften over bombardement ook van toepassing waren op het bombardement van havens en kusten door oorlogschepen, werd uitdrukkelijk buiten de orde gesteld en naar eene latere conferentie verwezen. Aldus wist Groot-Brittannie zich schier volledige vrijheid van handelen met eigen weermiddelen voor te behouden, terwijl het ijverig medewerkte om de gruwelen door anderen gepleegd of te plegen aan beperkende voorschriften te binden. Het reglement telt 60 artikelen en is verdeeld in afdeelingen en hoofdstukken. De eerste afdeeling handelt over de oorlogvoerenden, d.w.z. over hen, die door de rechten en plichten van het krijgsrecht worden beschermd en beheerscht. Overeenkomstig de beginselen van 1874 worden als zoodanig beschouwd niet alleen beroepsoldaten en dienstplichtigen, maar ook vrijwilligers, die aan bepaalde voorwaarden van organisatie, onderscheidingsteekenen en goede trouw voldoen. Zelfs de bevolking van een nog niet bezet gebied, die bij de nadering van den vijand uit eigen beweging naar de wapenen grijpt zonder zich behoorlijk te kunnen organiseeren, wordt als oorlogvoerende beschouwd, mits zij zelve het krijgsrecht eerbiedige. Verder durfde de Conferentie thans evenmin gaan als in 1874. De allerbelangrijkste vraag, inzonderheid voor kleine staten die bloot verdedigende oorlogen voeren, in hoever heldenmoed en vaderlandsliefde gewapend verzet der bevolking wettigen tegen een overmachtig vijand, wien het reeds gelukt is het land geheel of gedeeltelijk te bezetten, is niet opgelost. Wel werd aan de pogingen daartoe in 1874 aangewend door den | |
[pagina 110]
| |
Belgischen afgevaardigde Auguste Beernaert herinnerd en aangetoond, dat alleen de onmogelijkheid eener bevredigende redactie in de leemte had doen berusten, maar ook hij vergenoegde zich ten slotte met de herhaalde en nadrukkelijke verklaring van den voorzitter, dat het de strekking van het reglement geenszins was om de nationale verdediging te belemmeren, maar veeleer om de vreedzame en weerlooze bevolking bij een vijandelijken inval te beschermen; dat daarentegen voor niet voorziene omstandigheden uit het stilzwijgen van het reglement geenerlei gevolg mocht worden afgeleid. ‘In zulke gevallen’ - zoo luidde de officieele verklaring in het procesverbaal opgeteekend - ‘bleven bevolkingen en oorlogvoerenden onder de bescherming van de beginselen van het volkenrecht, zooals deze voortvloeien uit de geijkte gewoonten tusschen beschaafde staten, uit de wetten der menschelijkheid en de eischen van het openbaar geweten.’ Welke waarde aan zulke fraaie verklaringen en verwijzingen moet worden gehecht, kunnen ons de gruwelen leeren, thans door het beschaafd en Christelijk Albion in den veroveringsoorlog tegen stamverwanten en geloofsgenooten gepleegd. Rookende puinhoopen, verjaagde vrouwen en kinderen, eene tot den bedelstaf verarmde bevolking, geven een zwijgend maar veelbeteekenend antwoord. Met groote zorg zijn de voorschriften over de krijgsgevangenen herzien en aangevuld. Zij mogen worden geïnterneerd in eene stad, kamp of andere plaats, maar alleen op grond van onvermijdelijke noodzakelijkheid worden opgesloten, en hebben steeds aanspraak op eene humane behandeling. Vruchteloos zoekt men onder de non-combattanten, die krijgsgevangen kunnen worden gemaakt, zooals dagbladcorrespondenten, leveranciers e.d., ook den naam van geneeskundig of hospitaal personeel. Blijkbaar beschouwde de Conferentie hen als onschendbaar krachtens de Conventie van Genève en de mogelijkheid, dat eene oorlogvoerende partij hen onder een of ander voorwendsel als krijgsgevangenen zou behandelen, eenvoudig ondenkbaar. Wel is waar verviel de bepaling van krijgsgevangenen als ‘wettige en ontwapende vijanden’ op grond van bedenkingen tegen den laatsten term, maar dit duidt allerminst eene veranderde bedoeling aan. Nauwkeurig worden de plichten bepaald, welke aan krijgsgevangenen kun- | |
[pagina 111]
| |
nen worden opgelegd, alsmede de behandeling waarop zij aanspraak hebben. Zij verkeeren in een eigenaardigen rechtstoestand, die in den regel ophoudt met het eind van den oorlog, doch onder zekere voorwaarden ook vóór dien tijd kan eindigen door vrijlating op eerewoord. Een nieuw en gelukkig denkbeeld huldigen de artikelen over de inrichting van informatie-bureaux in elk der oorlogvoerende staten, alsmede in den neutralen staat die oorlogvoerenden op zijn gebied heeft toegelaten, welke zorg dragen voor de briefwisseling en de bezittingen der krijgsgevangenen. Wie zich de groote diensten herinnert, welke de uitstekend ingerichte informatiedienst van Dr. Molengraaff in den aanvang van den oorlog in Zuid-Afrika aan de Boeren, hunne helpers en vrienden bewezen heeft, beseft in welke dringende behoeften zulk eene instelling kan voorzien. De tweede afdeeling over de vijandelijkheden onderging betrekkelijk weinig veranderingen. Zij berust op het beginsel, dat de oorlogvoerenden geenszins volkomen vrij zijn in de kenze der middelen om elkander te benadeelen. Zij verbiedt o.a. vergif, verraad, het dooden van een overwonnen en ontwapend vijand, het weigeren van kwartier, het gebruik van wapenen met noodeloos wreede uitwerking, het bedriegelijk aanwenden van erkende onderscheidingsteekenen, als vlaggen, uniformen, enz., bovenal het buiten volstrekte oorlogsnoodzaak vernielen of zich toeëigenen van vijandelijken privaateigendom, alsook den aanval of het bombardement van niet verdedigde plaatsen; - men herinnere zich, dat dit van de zeezijde geoorloofd blijft! Overigens wordt krijgslist niet minder gewettigd dan geweldpleging. Voorts worden beperkende voorschriften gesteld bij belegering en bombardement en is plundering onvoorwaardelijk verboden. Eindelijk vindt men hier gedetailleerde bepalingen over het begrip en de behandeling van spionnen, parlementairs, capitulatiën en wapenstilstanden. Van meer belang is de derde afdeeling, welke de rechten der militaire overheid op vijandelijk gebied regelt. Bezet heet dit gebied, zoodra het zich feitelijk in de macht van het vijandelijk leger bevindt, mits deze macht gevestigd zij en in staat zich te handhaven. Alsdan moet dit tijdelijk gezag alle middelen aanwenden om de orde te herstellen en te handhaven, gepaard met de meest mogelijke eerbiediging | |
[pagina 112]
| |
van 's lands wetten. Nooit mag de bevolking gedwongen worden deel te nemen aan de vijandelijkheden tegen haar eigen land, noch om trouw te zweren aan den vijand. Leven en eigendommen, de eer en rechten der familie, de godsdienstige meeningen en eeredienst der bevolking worden nauwgezet geëerbiedigd. Vooral de heffingen in geld of in natura in de bezette streken zijn veel beter geregeld. Indien de occupant de bestaande rijksbelastingen int, moet hij daarbij de gewone regelen van heffing in acht nemen en uit de opbrengst de kosten van bestuur betalen. Andere belastingen in geld mogen alleen geheven worden ten behoeve van het tijdelijk bestuur of voor de oogenblikkelijke behoeften van het leger. Zoogenaamde collectieve straffen in den vorm van geldboeten of anderszins voor individueele daden, waarvoor de bevolking onmogelijk solidair aansprakelijk kan gesteld worden, zijn volstrekt verboden. Geen oorlogscontributiën in geld kunnen anders dan op bevel en verantwoordelijkheid van den opperbevelhebber worden geheven. Ook requisitien in natura en persoonlijke diensten zijn uitzonderingen, welke slechts ten behoeve van het leger geoorloofd en aan strenge voorwaarden gebonden zijn. Wapenen, gelden en andere roerende goederen, welke den Staat toebehooren en voor den oorlog bestemd zijn, worden verbeurd verklaard; doch spoorwegmaterieel en andere hulpmiddelen tot den oorlog, toebehoorende aan privaatpersonen, moeten later teruggegeven en de schade vergoed worden. Van onroerende staatseigendommen is de occupant niet meer dan beheerder en vruchtgebruiker; terwijl de goederen van gemeenten, van godsdienstige of liefdadige instellingen, of voor kunsten en wetenschappen bestemd, zelfs indien zij den Staat toebehooren, als privaateigendommen moeten worden geeerbiedigd. De vierde afdeeling over de geinterneerden en gewonden bij neutralen legt aan neutrale staten de verplichting op om op hun gebied geweken troepen te interneeren en te verplegen. Onder zekere voorzorgen kan de neutrale staat ook het vervoer van zieken en gewonden over zijn grondgebied toestaan, terwijl hij zieken en gewonden van de eene partij, die hem door de tegenpartij zijn toevertrouwd, moet beletten later op nieuw aan den strijd deel te nemen. De laatste bepaling is eene nuttige toevoeging aan de voorschriften van 1874. | |
[pagina 113]
| |
Ik veroorloofde mij bij de gewichtige derde afdeeling iets langer stil te staan om duidelijk in het licht te stellen, hoe ongehoord de reeds erkende en nauwelijks één jaar geleden op nieuw bekrachtigde voorschriften van het oorlogsrecht door Groot-Brittannie in Zuid-Afrika straffeloos en zonder den minsten schroom worden geschonden. Geen enkele regeering, die onlangs deze artikelen met angstvallige nauwgezetheid hielp redigeeren en ratificeeren, heeft tot dusver één vinger verroerd om een der machtigste en invloedrijkste mede-onderteekenaars te wijzen op zijne plechtige beloften en schoone voornemens. Dit schijnbaar ongeloofelijk feit vindt eenige verklaring, alhoewel geene verontschuldiging indien men sommige bijzonderheden in het oog houdt, welke niet algemeen geweten en lichtelijk vergeten worden. Toen het belangrijkst onderdeel van het oorlogsrecht, dat betreffende de rechten en plichten van den occupant, met wijs beleid eerst aan het eind der beraadslaging aan de orde werd gesteld, kon de Belgische gevolmachtigde, de oud-minister Beernaert, niet nalaten nogmaals te wijzen op de rechten en belangen der verdediging en te betoogen, dat het toch inderdaad niet aanging te eischen, dat zwakke staten aan den overmachtigen overweldiger bij verdrag de bevoegdheid toekenden, om wettig gezag uit te oefenen in door hem met geweld van wapenen en wellicht slechts tijdelijk bezette gewesten. De voorzitter had groote moeite de gewetensbezwaren van den Belgischen staatsman tot zwijgen te brengen en door weglating van een enkel voorschrift, de voorwaardelijke redactie van sommige andere bepalingen, bovenal echter door een dringend beroep op de goede bedoeling der voorstellers en de weldadige strekking van alle pogingen tot bescherming eener vreedzame bevolking, welke anders het rampzalig slachtoffer van ruw geweld en teugellooze willekeur dreigde te worden, hem te bewegen om in de eindredactie te berusten. Dit gaf echter eenige dagen later den Britschen technischen gedelegeerde Gen. Majoor Sir J.C. Ardagh aanleiding tot de opmerking, dat z.i. de ontworpen regeling niet den inhoud van een internationaal verdrag kon vormen, maar slechts moest beschouwd worden als een ‘algemeene basis’ voor de instructiën, welke iedere regeering aan hare troepen zou geven met volkomen | |
[pagina 114]
| |
vrijheid om de thans aangenomen artikelen al of niet gewijzigd over te nemen. Men kan zich voorstellen met welk eene warmte de voorzitter protesteerde tegen eene opvatting, welke letterlijk alle practische beteekenis aan de beraadslaging ontnam en ook dezen arbeid der Conferentie op algeheele mislukking moest doen uitloopen. Ongetwijfeld was het standvastig doel der keizerlijke regeering geweest een solieden grondslag voor de krijgswetten der afzonderlijke staten te leggen; maar opdat deze inderdaad stevig mocht heeten, was even stellig eene bindende overeenkomst noodig, gelijk aan die van St. Petersburg in 1868. Zonder zulke verplichtingen te aanvaarden, zou voorzeker iedere staat voor zijne krijgswetten eene keuze kunnen doen uit de talrijke meeningen van rechtsgeleerden en militairen, maar een ‘stevige, eenvormige en erkende’ grondslag zou alsdan ten eenenmale ontbreken. Hij vergeleek de internationale overeenkomst, welke men bezig was te ontwerpen, met eene ‘Maatschappij van onderlinge verzekering tegen misbruik van macht in tijd van oorlog.’ Niemand is verplicht daaraan deel te nemen, maar de maatschappij kan geen statuten missen en wie toetreedt onderwerpt zich daaraan. Daardoor wettigt men niet de rampen van den krijg, maar men erkent ze als feiten en tracht door gemeen overleg ze te verzachten en te heelen. Wie toetreedt verbindt zich, werkt juist hierdoor mede aan het groote doel en zal daarvan wellicht eenmaal zelf de heilzame vruchten plukken. Dit wel overwogen en met klem voorgedragen betoog kon niet nalaten indruk te maken en aan de bezwaren het zwijgen op te leggen. Zoo kwam de Conventie tot stand, nog op het laatste oogenblik bedreigd door een aanval, welke, indien hij gelukt ware, daaraan alle verbindende kracht en mitsdien alle practische waarde zou hebben ontnomen. | |
IV.Geen onderdeel van het programma der Conferentie had in zoo wijden kring de aandacht getrokken en zulk een luiden weerklank gewekt als het laatste punt der circulaire van 30 December 1898, de aanvaarding in beginsel van bemiddeling en scheidsgerecht tot voorkoming van gewapende botsingen | |
[pagina 115]
| |
tusschen de volken. Alle woord- en penvoerders der talrijke vredebonden hadden hierop hunne hoop gevestigd. Men leze de aanteekeningen in het dagboek van Bnesse Bertha von Suttner over de Haagsche Vredes-conferentie. Schier elke bladzijde getuigt van de blijde verrassing en hooggespannen verwachtingen door bet optreden van den Tsaar allerwege ontstaan. Laat ons zien, langs welken weg de derde commissie waaraan dit deel van het programma te beurt viel, het schoone doel poogde te bereiken. In eene der eerste zittingen van de commissie onder praesidium van den bekenden Franschen staatsman Léon Bourgeois diende de Russische delegatie twee ontwerpen in, waarvan het een de grondslagen van een internationaal verdrag tot vreedzame beslechting van geschillen aanwees, terwijl het ander een zoogenaamd wetboek van arbitrage, m.a.w. de regelen der procesorde bevatte. Volgens haar wetenschappelijk hoofd Prof. von Martens moest dit voorstel bovenal uit een practisch oogpunt worden beschouwd: het was de vrucht der internationale ervaring. De voorzitter gaf in overweging op dezen grondslag eerst het beginsel in het algemeen te erkennen, achtereenvolgens de oplossing door tusschenkomst van derden en door arbitrage te behandelen, de gevallen te bepalen, waarin deze laatste verplichtend of facultatief zou zijn, dan de procedure te regelen en eindelijk te overwegen, door welke middelen de arbitrage algemeen in practijk kon worden gebracht. Deze logische volgorde werd intusschen verbroken door het inmiddels ingediend voorstel van den Britschen gevolmachtigde Sir Julian Pauncefote, om op gronden reeds meermalen ontwikkeld in vredebonden en interparlementaire congressen, voor alle dingen eene permanente internationale rechtbank op te richten. Dit denkbeeld lokte weldra soortgelijke voorstellen uit van wege Rusland en de Vereenigde Staten. De Italiaansche gevolmachtigde Graaf Nigra diende amendementen in op het Russisch ontwerp en de Amerikaansche afgevaardigde Holls voegde daaraan eene bijzondere bemiddeling toe voor buitengewone omstandigheden. Het ontbrak derhalve niet aan rijkdom van gedachten, aan uitmuntende voornemens en aan den oprechten wensch het netelig vraagstuk bevredigend op te lossen. De plechtige verklaring, dat de vergadering eenparig aan vreedzame boven gewelddadige beslech- | |
[pagina 116]
| |
ting van internationale geschillen de voorkeur geeft, werd in dezelfde zitting met algemeene stemmen aangenomen en moest allen geruststellen, die met zeker wantronwen de gezindheid van sommige afgevaardigden nagingen en betwijfelden. Wanneer wij nu de bijzonderheden der beraadslaging voorbijgaan en de conventie, welke hieruit ontsproot, vergelijken met de beweegredenen en bedoelingen van hare ontwerpers en verdedigers, dan moge een welverdiend woord van hulde voorafgaan aan den onverflauwden ijver en het blijmoedig vertrouwen van den uitnemenden rapporteur, den Belgischen afgevaardigde en vurigen vredes-apostel, senator Ridder Descamps, wiens uitmuntende toelichting eene blijvende waarde heeft als eene officieele interpretatie van den tekst der conventie. Hij althans heeft de hooggespannen verwachtingen zijner vrienden en geestverwanten niet beschaamd. De gesloten overeenkomst telt vier titels en wordt voorafgegaan door eene gedachtenrijke en welsprekende inleiding, getuigende van den ernst en zielenadel van den rapporteur, wiens redactie met wijziging van een enkel woord eenparig werd goedgekeurd. Zij luidt als volgt: ‘Bezield door den vasten wil om samen te werken tot behoud van den algemeenen vrede; Besloten om met alle krachten de vreedzame regeling van internationale geschillen te bevorderen; Erkennende de solidariteit, welke de leden van de gemeenschap der beschaafde volken vereenigt; Willende uitbreiden de heerschappij des rechts en versterken het besef van internationale rechtvaardigheid; Overtuigd, dat de duurzame instelling eener arbitrale rechtspraak, voor allen toegankelijk, te midden van onafhankelijke staten krachtig tot dit doel kan medewerken; Overwegende de voordeelen eener algemeene en regelmatige inrichting der scheidsrechterlijke proces-orde; Oordeelende met den verheven stichter der internationale Vredes-conferentie dat het van belang is in een internationaal verdrag de beginselen van recht en billijkheid te bekrachtigen, waarop de veiligheid der staten en het welzijn der volken rust; | |
[pagina 117]
| |
Wenschende tot dit doel eene Conventie te sluiten; Hebben benoemd tot hunne gevolmachtigden’ .... De eerste titel spreekt in een enkel artikel den overeenstemmenden wil der onderteekenaars uit om al hunne krachten aan te wenden tot vreedzame oplossing van internationale geschillen: eene bepaling, welke natuurlijk geen andere beteekenis heeft dan eene verklaring van goeden wil, waarvan de waarde bepaald wordt door hetgeen volgt. De tweede titel handelt over de tusschenkomst van derden in den vorm van goede diensten of bemiddeling. Tusschen deze beide doorgaans in éénen adem gebezigde termen bestaat slechts gradueel verschil. Men spreekt van bemiddeling of mediatie wanneer de goede diensten of bons offices zich niet bepalen tot het bevorderen der diplomatieke onderhandelingen tusschen de geschilvoerende partijen, maar deze onderhandelingen zelve in handen van den bemiddelaar overgaan en de rechtstreeksche aanraking tusschen partijen ophoudt. De onderteekenaars nu komen overeen om bij ernstige geschillen, voordat zij de wapenen opvatten, de goede diensten of bemiddeling van eene of meer bevriende mogendheden in te roepen; met bijvoeging helaas, der onheilspellende woorden ‘voorzoover de omstandigheden dit zullen toelaten’. Tegenover de meening van den Nederlandschen afgevaardigde Mr. T.M.C. Asser, die terecht van geen uitzonderingen wilde weten, stond eene meerderheid, welke deze onmisbaar achtte, zij het ook alleen onder buitengewone omstandigheden. De Britsche gevolmachtigde slaagde er echter in, zijne redactie te doen zegevieren, waardoor het onder alle ook de meest gewone omstandigheden aan partijen vrijstaat van den regel af te wijken. Intusschen kunnen ook andere staten, vreemd aan het geschil, ‘voorzoover de omstandigheden zich daartoe leenen’, uit eigen beweging hunne goede diensten of bemiddeling aan partijen aanbieden, zelfs nadat reeds een oorlog is uitgebroken. Dit achten de onderteekenaars doelmatig en mag nooit door partijen als een onvriendschappelijke daad worden beschouwd. De laatste toevoeging, die wij danken aan Graaf Nigra, bepaalt m.i. de waarde van het artikel en steekt een riem onder het hart van alle welwillende wankelmoedigen. De bevoegdheid om het aanbod aftewijzen blijft niettemin onverkort en behoefde niet te worden uitgesproken. | |
[pagina 118]
| |
Het doel van alle bemiddeling is verzoening van tegenstrijdige belangen en bevrediging van wederkeerige vijandige gevoelens. Doch zij overschrijdt nooit de grenzen van goeden raad en haar taak is afgeloopen, zoodra partijen verklaren niet langer van haar gediend te zijn. Ook vermag zij niet de aangevangen krijgstoerustingen of oorlogsoperatiën te schorsen. Op initiatief der Amerikaansche delegatie is eindelijk in buitengewone omstandigheden eene uiterste poging tot vreedzame oplossing opgenomen in den vorm eener bijzondere bemiddeling of médiation de concert. Indien namelijk twee staten op het punt staan elkander te lijf te gaan en alle wederkeerige aanraking hebben afgebroken, kan ieder hunner een anderen staat kiezen, die met den uitverkorene der tegenpartij pogingen aanwendt om de dreigende uitbarsting te voorkomen. Zulk eene opdracht maakt een eind aan elke directe onderhandeling tusschen partijen, maar is binnen een korten termijn beperkt. Zij geeft intusschen het recht om ook na de uitbarsting van den krijg van elke gunstige gelegenheid gebruik te maken om den vrede te herstellen. Men heeft dit voorstel vergeleken met de secondanten in een duel en met de noodige onderscheiding bejegend en aangenomen. Mij schijnt het na de bepalingen omtrent het inroepen en aanbieden van bemiddeling vrij overbodig en van twijfelachtige waarde. Alleen bij verschil van meening over de keuze van den bemiddelaar kan het misschien een uitweg banen. Bleek reeds meermalen bij de gedelegeerden der kleine staten zeker wantrouwen te bestaan jegens de bedoelingen der groote mogendheden, veel sterker vertoonde zich dit verschijnsel bij de behandeling van den derden titel, waarin de door Rusland voorgestelde internationale commissiën van enquête werden geregeld. Zulke commissiën tot plaatselijk onderzoek van geschilpunten van uitsluitend feitelijken aard, waaruit een conflict is ontstaan en waardoor een conflict in het juiste licht wordt gesteld, kunnen inderdaad van groot nut zijn, omdat zij niet slechts de gegevens verschaffen tot een juiste beoordeeling van het geschil, maar tevens tijd winnen om opgewonden gemoederen tot kalmte te brengen. Het Russische voorstel strekte mitsdien om bij verschil van meening over plaatselijke omstandigheden de instelling dezer commissiën con- | |
[pagina 119]
| |
tractueel te verzekeren, tenzij de eer of de levensbelangen van partijen daarbij waren betrokken. Tegen deze voorwaardelijke en daarom uiterst zwakke verbintenis verzette zich desniettemin eerst de Oostenrijk-Hongaarsche gevolmachtigde, die de verplichting in eene platonische verklaring of aanbeveling wilde veranderen. Aanvankelijk vond hij geen gehoor, maar de krachtige protesten der Balkan-staten met Rumenië aan het hoofd zijn er niettemin in geslaagd de eindredactie te doen uitloopen op eene bloote verklaring, dat in dergelijke geschillen de onderteekenaars de instelling van internationale enquête-commissiën nuttig achten, voorzoover de omstandigheden dit zullen veroorloven; volkomen dezelfde vorm alzoo, waarin met nagenoeg dezelfde woorden het aanbod van bemiddeling door derden was vervat. De tegenstanders van het Russische voorstel betoogden met nadruk, dat zulke internationale commissiën onvereenigbaar waren met de rechtmatige eischen der nationale souvereiniteit en eene hoogstbedenkelijke pressie zouden uitoefenen op de handelingen en instellingen van kleine staten, die zich bezwaarlijk zouden kunnen verzetten tegen de conclusiën eener internationale commissie. De bittere ervaringen van de Europeesche Donaucommissie verklaren ongetwijfeld voor een groot deel Rumenië's houding. Anderzijds moest evenwel de hevige tegenstand der Balkan-staten het vermoeden wekken, dat hun inwendig beheer het licht der openbaarheid niet kon verdragen en niet bestand was tegen een onpartijdig onderzoek van vreemden. Hoe dit zij, slechts met groote moeite bleef de instelling, gehavend en verwaterd, behouden. Eene internationale enquête-commissie komt slechts tot stand tengevolge eener bijzondere overeenkomst tusschen de geschilvoerende partijen, welke de twijfelachtige feiten nauwkeurig aanwijst, de bevoegdheid der commissie streng begrenst en de wijze van onderzoek regelt. De commissie wordt samengesteld op gelijke wijze als het straks te vermelden scheidsgerecht. Partijen verbinden zich alleen om aan de commissie in de ruimst mogelijke mate alle verlangde inlichtingen te verschaffen. De commissie zelve brengt alleen een rapport uit, door al hare leden onderteekend, waarin zij wel is waar de door haar onderzochte feiten constateert, maar dat voor partijen niet de geringste bindende kracht heeft en | |
[pagina 120]
| |
allerminst met eene arbitrale uitspraak mag worden gelijkgesteld; het laat integendeel partijen volkomen vrij. De vraag is zeker niet ongegrond, of zulk eene instelling, geheel afhankelijk van het goedvinden van partijen, wat haar ontstaan, hare bevoegdheid en hare werking betreft, den tijd en de inspanning wel waard zijn, welke aan hare op- en inrichting zijn ten koste gelegd. Wij zijn thans opgeklommen tot het dak van den tempel des vredes, de kroon op het werk der Conferentie: de definitieve beslechting van internationale geschillen door arbitrage. Immers deze alleen behelst het tweeledig beginsel eener vreedzame en tevens rechtvaardige oplossing en verzekert ieders rechten zonder aan iemands waardigheid afbreuk te doen. Ontsproten uit de souvereiniteit der staten vormt zij eene vrijgeborene jurisdictie, waaraan allen zich vrijwillig onderwerpen ten einde de heerschappij van het internationaal recht over de betrekkingen van het internationaal verkeer volledig te waarborgen. Kan men haar tot alleenheerscheres verheffen, dan is inderdaad aan de gewelddadige botsingen een eind gemaakt en de wereldvrede voortaan verzekerd. In hoever heeft de Vredes-conferentie dit ideaal verwezenlijkt? De vierde titel behandelt vooreerst in enkele artikelen de rechtspleging door scheidslieden in het algemeen. Zij omschrijft zeer juist haar karakter als uitgeoefend door zelfgekozen rechters en gegrond op het recht. Daarom erkennen de onderteekenaars haar als het doelmatigst en tevens rechtvaardigst middel om geschillen over rechtsvragen, inzonderheid over de uitlegging en toepassing van internationale verdragen, te vereffenen. Om haar in toepassing te brengen zijn evenwel bijzondere overeenkomsten noodig. Deze kunnen gesloten worden tot oplossing van reeds gerezen geschillen: de meest voorkomende vorm, waartoe alle arbitrale uitspraken ad hoc behooren. - Ook kan de verbintenis eens voor al worden aangegaan ten aanzien van toekomstige geschillen van eene bepaalde soort of betrekking hebbende op een bepaald terrein, zooals bijv. krachtens de welbekende clausula comprimissoria in internationale verdragen, waardoor alle uit een bijzonder verdrag voortvloeiende geschillen reeds vooraf aan een scheidsrechterlijke uitspraak worden onderworpen. Deze vorm komt in latere jaren veelvuldig voor, doch heeft | |
[pagina 121]
| |
blijkbaar zijn volle ontwikkeling nog niet bereikt. Een der eerste voorbeelden levert een artikel der Algemeene Postvereeniging van 9 Oct. 1874. Later ging Italië vóór om onder leiding van den uitnemenden geleerde en staatsman Mancini dergelijk beding in alle eigen tractaten optenemen en anderen aantebevelen. - Eindelijk kan de verplichting tot het inroepen van arbitrage zijn aanvaard in een afzonderlijk verdrag, dat alle mogelijke geschillen tusschen twee of meer staten, hetzij met hetzij zonder uitzondering, aan arbitrage onderwerpt. Een voorbeeld van het eerste biedt het Tractaat van 5 Juli 1894 tusschen Nederland en Portugal, waarbij alle geschillen tusschen beide staten, met uitzondering van die welke hunne onafhankelijkheid betreffen, aan de uitspraak van twee à drie scheidslieden zijn opgedragen; een voorbeeld van het laatste levert het Arbitrage-tractaat van 23 Juli 1898 tusschen Italië en Argentinië, dat alle geschillen, vroegere en latere, onverschillig van welken aard of oorsprong, aan scheidsrechterlijke beslissing onderwerpt. - De Conventie van 29 Juli 1899 nu erkent al deze middelen als geoorloofd en gaat wel zoover voor te schrijven, dat elke dergelijke conventie de verplichting insluit om zich te goeder trouw aan het vonnis te onderwerpen! Hierop volgde het critieke punt, waarbij het Russisch ontwerp had voorgesteld de arbitrage voor twee groepen van geschillen verplichtend te stellen, namelijk voor geschillen betreffende geldelijke schadevergoeding en voor geschillen ontsproten aan uitdrukkelijk genoemde overeenkomsten, welke meer een administratief dan een politiek karakter dragen. Men ziet, het voorstel was uiterst voorzichtig en bescheiden en meer te waardeeren om het beginsel, als eerste stap op een nieuwen weg, dan om de oogenblikkelijke gevolgen. Een voorloopig comité van onderzoek had het gewikt en gewogen, de redactie hier en daar gewijzigd en bij eerste lezing in de commissie de aanneming verkregen; toen bij tweede lezing de Duitsche gevolmachtigde Prof. Zorn onverwachts het voorstel deed, om de geheele verplichte arbitrage uit het ontwerp te verwijderen als den steen des aanstoots, waarop het waarschijnlijk zou schipbreuk lijden. Pogingen van Russische zijde om nog iets te redden mislukten. Het slot was, dat de verplichte arbitrage werd vervangen door | |
[pagina 122]
| |
een artikel, waarin na eene gemoedelijke herinnering aan de reeds bestaande conventiën de onderteekenaars zich, nota bene, de bevoegdheid voorbehouden, om vóór of na de ratificatie nieuwe tractaten te sluiten, waarin het beginsel van verplichte arbitrage wordt aanvaard voor alle gevallen, die zij daarvoor geschikt achten! Alsof deze lamme onbeduidende bepaling nog niet genoeg was, verlangden de afgevaardigden van Rumenië en Servië nog eene uitdrukkelijke verklaring, dat de verwezenlijking volkomen facultatief zou blijven. Waarlijk, zelfs het talent van een Descamps is hier onmachtig om bonne mine à mauvais jeu te maken en een zoo mager resultaat in een toonbaar kleed te hullen. Belangrijker dan deze phraseologie schijnen de voorschriften omtrent de oprichting van een permanent hof van arbitrage Zulk een college zou volgens de toelichting van den Britschen gevolmachtigde de arbitrage vergemakkelijken, ja eene zekere aantrekkingskracht uitoefenen, welke niet moest worden onderschat. Het heeft inmiddels groote moeite gekost om uit de zeer uiteenloopende denkbeelden een levensvatbare instelling te stichten. Deze komt in hoofdlijnen hierop neer. Er wordt een permanent Hof van Arbitrage opgericht, dat op hoogst eigenaardige wijze is samengesteld, maar ten allen tijde toegankelijk voor alle geschilvoerende partijen en bevoegd om van alle internationale geschillen kennis te nemen, welke partijen aan zijne beslissing willen onderwerpen. Een vast internationaal bureau in den Haag doet dienst als griffie, voert de administratie en correspondentie, beheert het archief; daartoe krijgt het bericht van alle arbitrage-overeenkomsten en van alle arbitrale vonnissen. De leden van het Hof worden, tot een maximum van 4 personen door iederen staat, voor 6 jaren benoemd uit mannen van erkende bekwaamheid in het internationaal recht en tevens van hoog zedelijk aanzien. Zij genieten geene bezoldiging maar de voorrechten van diplomatieke ambtenaren tijdens hunne functien buitenslands. Hunne namen worden op eene lijst gebracht, welke door het bureau aan alle contracteerende mogendheden wordt toegezonden. Indien partijen nu een aanhangig geschil aan het Hof willen opdragen, kiezen zij de arbiters uit de op de lijst voorkomende leden. Zij zijn daarin volkomen vrij; alleen bij gebreke van | |
[pagina 123]
| |
overeenkomst voorziet de conventie zelve in de leemte en worden van weerszijden twee scheidslieden gekozen, die samen een vijfden scheidsrechter benoemen. Het aldus samengesteld scheidsgerecht zetelt doorgaans in den Haag. Intusschen genieten partijen niet slechts in het al of niet inroepen van het Hof, doch ook in alle bijzonderheden van samenstelling tijd en plaats van het scheidsgerecht zelf, de grootst mogelijke vrijheid. De door de conventie gestelde regelen zijn zuiver subsidiair; d.w.z. zij treden slechts in werking, voorzoover partijen niet zelve hebben geregeld en zich mitsdien stilzwijgend aan de hier gestelde regelen onderwerpen. Een permanente administratieve raad, samengesteld uit de diplomatieke vertegenwoordigers der onderteekenende mogendheden te 's-Gravenhage, onder praesidium van den Nederlandschen Minister van Buitenlandsche Zaken, is belast met de op- en inrichting van bovengenoemd bureau en met het voortdurend toezicht. Het is bekend, dat deze raad, die de ambtenaren benoemt en ontslaat, hunne jaarwedden regelt en de onkosten controleert, van zijne ruime bevoegdheden heeft gebruik gemaakt, om een secretaris-generaal uit de leden der Nederlandsche rechterlijke macht te benoemen, benevens een eersten secretaris, die wellicht eerlang door meerderen zal worden gevolgd. De kosten komen voor rekening der gezamenlijke mogendheden in eene reeds bij eene vorige gelegenheid aangenomen verhouding. Met dezelfde bedoeling om de aanwending der arbitrage te bevorderen heeft eindelijk de conventie eene uitvoerige regeling der wijze van procedeeren aan hare voorschriften vastgeknoopt, welke wederom alleen zal worden toegepast, indien partijen niet zelf daarin hebben voorzien. Zij is ontleend aan den zorgvuldigen arbeid van het Instituut van Internationaal Recht in 1874 en 1875, welke tot grondslag strekte voor het Russisch ontwerp en schier onveranderd was gebezigd bij de scheidsrechterlijke uitspraak in het geschil tusschen Groot-Brittannië en Venezuela te Parijs onder praesidium van Prof. von Martens. Behalve de artikelen, dat de arbitrage wordt voorafgegaan door een vergelijk of compromis, waarbij partijen de punten van geschil en de bevoegdheid der scheidslieden nauwkeurig bepalen; dat niet slechts schriftelijke instructie maar ook mondelinge pleidooien zijn toegelaten; dat het | |
[pagina 124]
| |
vonnis gemotiveerd moet zijn en in het openbaar wordt uitgesproken; eindelijk dat een arbitraal vonnis geen hooger beroep toelaat en slechts bij hooge uitzondering aan revisie is onderworpen - voorschriften, welke ongetwijfeld eene nadere toelichting ten volle verdienen - bevat dit reglement geen bepalingen van genoegzaam gewicht om daarbij te dezer plaatse langer stil te staan. Daarentegen verdient nog een artikel bijzondere vermelding, dat de Conferentie te danken heeft aan den vurigen voorstander van de zaak des vredes, den Franschen afgevaardigde Bn. d'Estournelles de Constant: de plechtige erkenning namelijk van alle onderteekenende staten, dat het hun plicht is, ingeval een dreigend conflict tusschen twee of meer hunner mocht ontstaan, aan partijen uitdrukkelijk te herinneren, dat het Hof van Arbitrage voor haar openstaat. Zulk eene herinnering, gepaard met den raad om daarvan gebruik te maken, kan nooit anders beschouwd worden dan als goede diensten. In verband met het vroeger gezegde beteekent dit, dat hierin nooit mag worden gezien een onvriendschappelijke daad; m.a.w. dat geen staat dit euvel kan duiden of daarin aanleiding mag vinden tot misnoegen of vijandschap. Ziedaar de eenige bepaling, die door een positieven stap de aanwending der arbitrage bevordert. Men kan zich voorstellen, dat geestdriftige voorstanders der arbitrage aan het laatste artikel groote waarde hechten en schoone verwachtingen vastknoopen. Anderen daarentegen, minder hoog gestemd, die steeds te vergeefs hebben betoogd, dat het eene natuurlijke, eenvoudige en onloochenbare plicht is van iederen staat, die zich een internationaal subject of rechtspersoon durft noemen, om ingeval van schromelijk onrecht of brutaal geweld de geschilvoerende partijen te herinneren aan de voorschriften van het internationaal recht, vragen zich twijfelend af, of deze officieele erkenning van een elementair beginsel inderdaad daaraan grooter actueele kracht zal verleenen. Wel is waar is thans in een door schier alle beschaafde staten onderteekend internationaal verdrag uitdrukkelijk beslist, dat: 1o. aanbod van goede diensten of bemiddeling een rechtsplicht is, welke nimmer als interventie, schennis van neutraliteit, of welk ander onrecht ook mag worden opgevat; 2o. de raad om de beslechting van een geschil aan | |
[pagina 125]
| |
scheidslieden op te dragen evenmin kan worden gewraakt, veeleer als een internationale plicht moet worden erkend en uitgeoefend. Voorwaar zulk eene verklaring in zulk een document verdient de volle aandacht van alle onkundigen en wankelmoedigen en moest in gulden letters op de wanden van de kabinetten der vorsten en van de raadzalen hunner ministers worden geschreven. | |
V.Aan het eind van dit onderzoek gekomen wensch ik de slotsom samen te vatten, alvorens een oordeel te vellen. Hoofddoel der Conferentie was ongetwijfeld van meet aan het voorkomen van oorlogen door vreedzame beslechting van geschillen. Hieraan ontleende de Conferentie haar naam, hieraan dankte zij hare populariteit, hierop berustten de grootsche verwachtingen van alle kanten aan haar vastgeknoopt. Terecht beweerden leden en aanhangers van vredebonden en vredes-congressen, dat het bijeenkomen eener diplomatieke of inter-gouvernementeele conferentie met dit openlijk en welbewust doel reeds op zich zelf een feit van groote beteekenis en vèrstrekkende gevolgen mocht heeten. Toch is het niet overbodig ook hare stellige resultaten zorgvuldig te wegen. De Conventie ‘voor de vreedzame oplossing van internationale geschillen’ getuigt inderdaad van goeden wil en schoone voornemens. Zij wijst verscheidene middelen aan, die tot het gewenschte doel kùnnen leiden, maar behelst slechts zeer enkele voorschriften van bindenden aard. Integendeel waakt zij angstvallig, dat de volstrekte vrijheid der geschilvoerende partijen onaangetast blijft en geen hunner bevreesd behoeft te zijn voor besnoeiing zijner zelfstandigheid noch in de keuze noch in de toepassing der aanbevolen middelen. Men mag van de aannemelijkheid en doelmatigheid van bemiddeling, arbitrage, e.d.m. een hoogeren of lageren dunk koesteren, - zekerheid dat zij zullen worden toegepast, zelfs tusschen de contracteerende mogendheden, ontbreekt ten eenenmale. Het permanente Hof van Arbitrage mag de gelegenheid tot scheidsrechterlijke beslissing gemakkelijk en aantrekkelijk maken - of het zal worden ingeroepen, blijft een vraag- | |
[pagina 126]
| |
teeken. Alzoo is er eene hand gereikt, een weg gebaand, het doel zelf is zeer verre van bereikt. Secundair wel is waar, maar niet minder heilzaam was het voorstel van den Tsaar om de onophoudelijke vermeerdering der krijgstoerustingen tot staan te brengen. Het bekende motto: ‘si vis pacem para bellum’ moge voor een enkelen staat, voor bijzondere omstandigheden een ernstige les bevatten, de algemeene toepassing was tot het ongerijmde gestegen en dreigde de welvaart der volken te vernietigen. Veeleer scheen de hoop op arbitrage een stilstand, eerlang eene vermindering, in de wapeningen te wettigen, ja te vorderen. Licht ontvlambare naturen droomden en dweepten met eene algemeene ontwapening en ijlden alzoo de plannen van den Keizer verre vooruit. Doch zelfs hiervan is niets gekomen. Het langdurig debat eindigde met de verklaring, dat beperking hoogst wenschelijk is, eene armzalige erkenning van goede bedoeling maar machteloozen wil. Wie had ooit de wenschelijkheid betwist, wie niet van de Conferentie verlangd, dat zij het middel zou vinden om den wensch tot daad te maken? Het derde punt, aanvankelijk schier verzwegen en eerst later meer op den voorgrond geraakt, betrof de pogingen om het oorlogsrecht te verbeteren. Door vurige vredesvrienden werd dit streven der Conferentie onwaardig geacht. Eene Conferentie, welke beoogde aan den oorlog een eind te maken, moest haar blank vaandel niet verontreinigen door zich bezig te houden met overwegingen van het al of niet geoorloofde in den krijg. Humaniseeren, reglementeeren van den oorlog was veeleer den oorlog bevorderen dan uitroeien. Welk congres, dat de emancipatie der slaven bedoelt, zal tevens het aantal zweepslagen vaststellen, dat hun wegens luiheid mag worden toegebracht? Welke beweging tegen de pijnbank zal tevens de maat der folteringen bepalen, welke inmiddels mogen worden aangewend? Zoo ijverden de vredes-apostelen. Doch de Conferentie liet zich niet van de wijs brengen, wijdde aan dit deel harer taak al hare zorg en aandacht en slaagde er inderdaad in, twee conventiën tot stand te brengen, welke m.i. als de rijpste vruchten der Conferentie moeten beschouwd worden, te weten de Conventie ‘tot toepassing op den zeeoorlog van de beginselen | |
[pagina 127]
| |
der Conventie van Genève dd. 22 Aug 1864’ en de Conventie ‘betrekkelijk de wetten en gebruiken van een oorlog te land.’ Zij mogen dan strijden met het ideaal, dat de bijeenroepers der Conferentie voor oogen zweefde en sommigen harer vurigste vereerders bezielde; zij zijn in volkomen overeenstemming met hare werkelijke resultaten, welke de vrees voor nieuwe oorlogen allerminst uitsluiten en de kans daarop slechts weinig verminderen. Naast hare drie conventiën, waarvan de twee laatstgenoemde behooren tot het zoogenaamd verboden terrein van den oorlog, heeft de Conferentie nog een drietal vroeger vermelde declaratiën aangenomen over het verbod van sommige vernielingswerktuigen, waarop ik niet behoef terug te komen. Zij hebben m.i. geringe waarde, omdat zij hoofdzakelijk betrekking hebben op voorwerpen, welke zelden of niet voorkomen en derhalve nagenoeg geen actueel belang hebben. Eindelijk voegde de Conferentie aan haren oogst eenige welgemeende wenschen toe: namelijk om aan eene latere conferentie optedragen: de herziening der Conventie van Genève van 1864; de vaststelling van de rechten en plichten der neutralen; de onschendbaarheid van den privaateigendom ter zee; het bombardement van havens en kusten uit zee; - voorts om de vraagstukken omtrent type en kaliber van geweren en scheepsgeschut, alsmede van de mogelijkheid eener beperking der wapeningen en oorlogsbegrootingen, aan een nader onderzoek der verschillende regeeringen te onderwerpen. Zulke wenschen ontleenen aan de personen, die ze uiten, en aan de gelegenheid, waarbij zij geuit worden, ongetwijfeld meer waarde dan aan de wenschen van duizenden even welmeenende mannen en vrouwen elders toekomt - toch zal niemand daarin een waardig product der Conferentie noch een gids voor de toekomst erkennen. Wij kunnen ze daarom veilig laten rusten on ons oordeel bepalen naar de waarde der gesloten conventiën en declaratiën, m.a.w. der internationale overeenkomsten, welke uit de Conferentie voortsproten. Is het mij gelukt in het voorafgcande een duidelijk en waarachtig beeld te schetsen van wat de Conferentie gewild, gedaan en bereikt heeft, dan valt het niet zwaar de slotsom optemaken. Immers het is klaar, dat de Conferentie hare | |
[pagina 128]
| |
hoofddoeleinden heeft gemist of slechts schijnbaar bereikt, daarentegen in hare nevenbedoelingen boven verwachting is geslaagd. Den vrede heeft zij niet verzekerd, geen eind gemaakt aan steeds aangroeiende legers en stijgende oorlogskosten; maar zij heeft de ellenden van den zeekrijg verzacht en het recht in den oorlog verbeterd en versterkt; eindelijk de hoop op eene vreedzame oplossing van sommige internationale geschillen verlevendigd door haar gemakkelijker en aannemelijker te maken. Ziedaar het sober resultaat dezer grootsche onderneming! Is dit nu een voldoende grond om minachtend neer te zien op de Vredes-conferentie van 1899? Ik geloof het niet. Zeker, wie haren oorsprong niet kennen, van de bezwaren waarmede zij had te kampen geen flauw besef hebben, maar desniettemin door den klank der woorden en de hoogdravende lofzangen van sommige bewonderaars misleid in den waan verkeerden, alsof tegen het eind der 19de eeuw het duizendjarig rijk was aangebroken en reeds met den Minister van Buitenlandsche Zaken de goddelijke Irene hare vredepalmen zagen wuiven over de lijdende eu smachtende volken - zeker, de zoodanigen zijn, eenmaal ontgoocheld, maar al te zeer geneigd, hunne teleurstellingen niet aan eigen onkunde of overdrijving, doch aan onwil of onmacht der Conferentie te wijten. Wie daarentegen iets meer wist van het volkenrecht en zijne geschiedenis en daarom de zaken wat kalmer opnam en gadesloeg, schudde reeds bedenkelijk het hoofd, indien hij het programma overwoog en vergeleek met de staatkundige verhoudingen der werkelijkheid en met de stemmen, welke hier en daar uit meer ervaren kringen oprezen. Weet men wel, dat Prof. von Stengel uit München, Duitschlands tweede gevolmachtigde, de Vredes-conferentie een drukfout in de geschiedenis der 19de eeuw had genoemd? Dezulken moeten bekennen, dat de Conferentie meer heeft tot stand gebracht dan zij voorzagen of mogelijk achtten. Wie niet behoort tot de geestdriftige bewonderaars, noch tot de doctrinaire of bloot wrevelige bedillers, noch tot de verstokte ongeloovigen, erkent en huldigt in het initiatief van den Russischen Keizer een oprecht verlangen om de zegeningen van den vrede aan de wereld te verzekeren | |
[pagina 129]
| |
en de drukkende oorlogslasten te verlichten. Het prestige van den machtigen alleenheerscher was groot genoeg om alle andere regeeringen tot luisteren te dwingen. Sommigen deden dit met oprechte sympathie, anderen met kwalijk verholen tegenzin. Allen echter werkten samen om te beproeven wat bereikbaar was, sommigen met goed vertrouwen, anderen met volslagen ongeloof. Aan deze tegenstellingen beantwoordt het resultaat. Onmiddellijk beteekent het bitter weinig; indirect is het van groot belang en bevat het eene belofte voor de toekomst. Er ligt waarheid in de vaak misbruikte phrase, dat de bijeenkomst eener diplomatieke conferentie onder het motto des vredes en bestemd, niet om vrede te stichten na een bloedigen oorlog, maar om duurzame waarborgen voor het behoud van den vrede te zoeken, een unicum is in de wereldgeschiedenis en een nieuw begin dagteekent. Wijst men hiertegenover op de sedert den zomer van 1899 vermeerderde uitgaven voor leger en vloot, op den veroveringsoorlog in Zuid-Afrika, op de rooftochten en wraakoefeningen in China - dan trilt wel ons hart van verontwaardiging en deernis, maar mag toch ten aanzien der Conferentie niet worden vergeten, dat zij geen eind aan de krijgstoerustingen heeft gemaakt, dat staten, die niet aan de Conferentie deelnamen, zooals de Zuid-Afrikaansche republieken, aan haar werk geene directe rechten kunnen ontleenen, dat eindelijk tooneelen als waarvan Peking in den afgeloopen zomer getuige was buiten den gezichtskring en het arbeidsveld der Conferentie liggen; - kortom dat deze bedroevende gebeurtenissen met al hun nasleep van stoffelijke en zedelijke ellende noch vóór noch tegen de Conferentie pleiten. Geweld en onrecht zullen ook uit het internationaal verkeer niet verdwijnen, zoolang de meerderheden en dientengevolge de regeeringen, die doorgaans zich niet of te nauwernood boven de meerderheid verheffen, niet geleerd hebben hare hebzucht en heerschzucht te beteugelen en te onderwerpen aan de voorschriften van recht en moraal. Opheffing van het wereld-onrecht door kunstmatige middelen, zelfs al gaan deze uit van den machtigsten potentaat, noemt de groote historicus Theod. Mommsen met recht de ijdelste van alle ijdele droomen. Houdt men dit in het oog, dan is er geen grond tot geringschatting of spotternij. Dan mag men ondanks alle | |
[pagina 130]
| |
teleurstellingen nochtans de hoop koesteren, dat de Conferentie bij geschillen tusschen de onderteekenaars - en dit zijn zooals bleek nagenoeg alle beschaafde staten der wereld - haren invloed zal openbaren en de goede diensten, bemiddeling, arbitrage, e.d.m. inderdaad zullen worden beproefd en hier en daar proefhoudend bevonden. Men mag met grond vertrouwen, dat bij de uitbarsting van een oorlog te land of ter zee hare pogingen tot verbetering van het oorlogsrecht haren weldadigen invloed terstond zullen uitoefenen. Wellicht zullen zelfs de regeeringen door eigen financieel belang gedreven werk maken van een nader onderzoek naar een vergelijk op het gebied der vuurwapenen. Kortom de Vredes-conferentie van 1899 blijft een merkwaardig feit in de wereldgeschiedenis. De eer haar op onzen bodem te hebben ontvangen en hare stichting, het internationaal bureau van het Hof van Arbitrage, onder ons dak te herbergen, is naar mijne overtuiging te duur gekocht, maar daarom geenszins denkbeeldig. De Vredes-conferentie te 's-Gravenhage is een lichtstraal tegen het eind der eeuw, de flikkering van een betere toekomst; wel is waar oogenblikkelijk verduisterd, maar bestemd om eerlang door de wolken heen te breken; een glimlach uit den Hemel bij den aanvang der regeering onzer jonge Koningin.
J. de Louter. |