De Gids. Jaargang 65(1901)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 8] [p. 8] Twee sonnetten. Voor S.J.P. Kruger. I. Waar felle schaduw tiert noch zonneschijn, In Westerland, dat als door wolkgeloken Vensteren 't daglicht kleureloos gebroken Voelt schrijnen, artsenij-verdoofde pijn; Hier waar moê slaven in hun schemermijn Geruischloos over 't vreugdloos werk gedoken Leven en sterven en de onuitgesproken Waarheid meêneme' in 't eeuwiglijk-stilzijn, Hoe staat hier plotseling de scherpgekante Toren van uw slagschaduw, Groote Grijze, Eenig massief in 't neevlig-transparante? ... Is het dan waar, wat geen gelooven kon, Dat nog menschschoudren boven wolken rijzen, Menschoogen opzien in Gods simple zon? [pagina 9] [p. 9] II. Hoort, tonen zwaar uit klokkenmonde Klinken zich vol tot woorden samen: Oude, metaalheldere namen, Dingen die wij niet meer verstonden; Klankklaar en maatvast saamgebonden Al de bloedwarme, felle, eenzame Hartkreten die verdwalen kwamen: Werelds oud volkslied weêrgevonden ... Omniet? - De wind heeft ze gehoord En joelt ze door de winternachten. En Echo leert ze woord voor woord Aan klankbodem van stilste schachten. Zij gaan voortaan van reê tot reê Op golfmuziek van eeuwge zee. P.C. Boutens. Vorige Volgende