De Gids. Jaargang 64(1900)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 322] [p. 322] Vijf liedjes. I. Dit bleeke huis toen ik er meest van heb gehouden, Lag diep in dal van zon en groen, Nu stijgt het staêg in hooge koude, - Regenseizoen.... De regen striemt en straalt de ruiten Blind, en weent voor mij: Geen kan zien vanbuiten Of ik lach of schrei.... Het moet wel zijn een hart dat treurt, Pijnlacht naar oude zonnesympathie Als een die onbestendig neurt Naar een verloren melodie. [pagina 323] [p. 323] II. O arm mijn hart dat maar kunt zingen Onder de luchtige vluchtige vedelstreken van vreugd, Wat moet u steeds te zingen dringen Smart die heugt? Is dit uw leven: lijden, lijden Uw lange sprakelooze tijden, En dan de korte zingende Meien Nog verschreien? - O lustige speler, Die zoo zelden, zoo zelden dit zinggrage hart houdt, Vreugd, vingervaardige veêrvlugge veêler Over dit somberheltonig fluweeldonkervolle levende smarthout, O eens, éenmaal, eer voorgoed de snaar gesprongen is, In een zacht-heerlijk goddelijk-durig geduld, - o nu! Speel, speel uit tot al smart volzongen is, En dan éen laatst zuiver-klinkend lied van u. [pagina 324] [p. 324] III. Tusschen dag en nacht ziels altijde trouw betrokken avondwacht. Komende' oogeblik wisslen Dag en Nacht hun wachtwoord in beroerings evenschrik. Raggegazen net staat ziel luister- wijdgespannen uitgezet..... Al voorbij: ter stond neigde Nacht zich in 't voorbijgaan over Dags bleek- bloeden mond. Sterreflikkervlijm schiet onhoorbaar- hoorbaar door de mazen Levens fonkelschoon geheim. [pagina 325] [p. 325] IV. Al schoon dat 'k lee Welde uit éen bron, Den verren horizon Van blauwe lucht en blauwe zee. Al schoon dat 'k won Verglee Naar blauwen horizon Van verre lucht en verre zee.... Dat's Schoonheids trouw, Die gaat, maar altijd keert Naar hart dat nieuwe blijdschap heeft geleerd. Zij draagt geen rouw. Mijn hand is steeds gereed Tot welkom en vaarwel, Mijn oog is stil en klaar op haar: het weet Heur spel. [pagina 326] [p. 326] V. Tusschen verlangen en gemis Heb ik gestaan: Ook in mij is opgaan Geluks ontvangenis. Veel liedren zingt verlangen, Gemis heeft woorden veel, - Hun ruischeringloop houdt gevangen Steen stil en eêl. Zijn licht is dieper en zachter Dan woorden zijn, - Het daagt er niet of nacht er In eigenlichte mijn.... O alles is schemer van droom en slaap En fluisterzee van nacht, - Alleen, in eeuwiglichte wacht Steigert die ééne kaap. En wordt gemis al nieuw verlangen, Een stem die klaar naar God mag zingen, Treed ik de lichte golven van gezangen Door donkermompelende droomelingen, Toch zooals ziel omhooggestegen In drooms verlucht gehalte Ziet diep en donker onder zich gelegen Anker van lijfsgestalte, [pagina 327] [p. 327] Zoo weet ik eenig uit dit onbewuste leven, Welks schemerzangdroom naar al dieper nacht gericht is, Goudenste zelf achtergebleven Ver waar de kim nog licht is.... Daar is schreien voorhands genoeg en lach Om wakker te blijven uit den dood, Maar droom van dood en leven, nacht en dag, Morgen- en avondrood Zijn maar aan mij verloren, die uit langen ooggeloken kinderschroom Eén oogenblik klaar wakker was met God, En nu slaapwandlend troostemurmel tot Dit vreezend hart: 't is alles maar een droom. P.C. Boutens. Vorige Volgende