De Gids. Jaargang 64
(1900)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eene juiste leuze?De opmerking is gemaakt, dat het conservatisme soms bevorderlijk is aan het tot stand komen van radicale maatregelen, omdat het tegenhouden van bescheiden hervormingen de noodzakelijkheid van meer ingrijpende wijzigingen kan doen gevoelen. De juistheid dezer stelling schijnt gestaafd te worden door het verloop van de kiesrechtbeweging ten onzent. Toen Tak van Poortvliet in 1894 eene afdoende oplossing van het kiesrechtvraagstuk voorstelde, liep al wat conservatief was tegen hem te wapen. De uitslag der door de Kamerontbinding noodzakelijk geworden verkiezingen was een triomf voor de mannen van het behoud. De finale uitbreiding van het kiesrecht binnen de grenzen van de Grondwet van 1887 werd verijdeld, eene beperkte toekenning, eene regeling in engen geest tot stand gebracht. Was dìt de onmiddellijke uitkomst, de einduitkomst schijnt eene andere te zullen wezen. Door het knutselwerk van 1896 is eene bevredigende oplossing niet verkregen. Reeds thans, nauwelijks vier jaren later, is de uitbreiding van het kiesrecht opnieuw aan de orde gesteld, maar nu niet meer als uitbreiding binnen de grenzen van de Grondwet, waaraan de tegenstanders een geheel arsenaal van bezwaren en beletselen hadden weten te ontleenen, maar in den vorm van wijziging der Grondwet, ten einde den weg tot algemeen kiesrecht te effenen. De bestrijding van Tak's voorstel heeft geleerd, dat verder behoort te worden gegaan en Grondwetswijziging het naaste doel behoort te wezen. De conservatieven van 1894 hebben de huidige beweging in het leven geroepen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wijziging der Grondwet is in het staatsleven van een volk een feit van buitengewoon gewicht. De partij die daarop aanstuurt, dient zich terdege rekenschap te geven van het doel, dat zij wenscht te bereiken. Zorgvuldig behoort de leuze, waaronder men haar zal verlangen, te worden overwogen. Daarom mag de vraag worden gesteld, of invoering van algemeen kiesrecht zonder meer de leuze mag wezen, waaronder thans voor Grondwetsherziening zal worden geijverd. Het Nederlandsch Comité voor Algemeen Kiesrecht schijnt die meening toegedaan. Zijn doel is ‘te ijveren voor invoering van enkelvoudig geheim kiesrecht voor alle meerderjarige mannen en vrouwen, dat zoowel direct als indirect los is van den maatschappelijken welstand,’ aan welken eisch ‘alleen kan worden voldaan door wijziging van artikel 80 der Grondwet.’ De Liberale Unie heeft zich aanvankelijk op hetzelfde standpunt gesteld. Volgens het besluit, genomen in hare algemeene vergadering van 2 Juni jl., luidt § 1 van haar hervormingsprogramma: ‘de Liberale Unie, handhavende haar herhaaldelijk uitgesproken meening ten gunste eener regeling van de kiesbevoegdheid, los van elken band met belastingen, is van oordeel, dat ter verkrijging daarvan wijziging der artikelen 80, 127 en 143 der Grondwet noodzakelijk gebleken is, en dat deze wijziging behoort te geschieden in dien zin, dat invoering van het algemeene kiesrecht voor mannen en vrouwen mogelijk wordt.’ Men ziet, in beide formuleeringen is uitsluitend sprake van algemeen kiesrecht. Toch zou door de invoering van algemeen kiesrecht slechts één der gebreken van ons kiesstelsel worden weggenomen: het gebrek der onredelijke beperking van het kiesrecht. Daarnevens kleeft aan dit stelsel de niet minder groote fout, dat de meerderheid beslist, dat hij gekozen is, die de helft plus één der uitgebrachte stemmen op zich vereenigt. Deze fout blijft bij algemeen kiesrecht onveranderd bestaan, ja neemt toe in beteekenis. De grief, dat algemeen kiesrecht onder ons meerderheidsstelsel een individualistisch karakter heeft en de bevestiging is van de brutale heerschappij van het grootste cijfer, is niet te weerleggen. Zeker, ons tegenwoordig beperkt kiesrecht is even individualistisch, maar dit bewijst alleen, dat een vicieus stelsel zou worden bestendigd, en dus invoering van algemeen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kiesrecht zonder meer verwerpelijk moet worden geacht. Grondwetsherziening tot bereiking van een zóó gebrekkig doel is niet te verdedigen, althans kan niet worden verwacht, dat daarvoor die medewerking van andere politieke partijen zal worden verkregen, welke noodig is om haar tot stand te brengen. Het besef harer noodzakelijkheid zal alleen dan worden geboren, als zij moet dienen ter verkrijging van hetgeen als eene verbetering meer algemeen kan worden erkend, niet wanneer zij ten doel heeft, wat verkeerd is, te blijven toepassen. De leus moet daarom niet wezen: Grondwetsherziening ter verkrijging van algemeen kiesrecht of om algemeen kiesrecht mogelijk te maken, maar Grondwetsherziening ter verkrijging van algemeen kiesrecht met evenredige vertegenwoordiging. Alleen door aanvaarding van het beginsel van evenredige vertegenwoordiging kan een waarlijk vrijzinnige, een inderdaad democratische, een billijke oplossing van het kiesrechtvraagstuk worden verkregen. De evenredige vertegenwoordiging is uitvloeisel van het denkbeeld, de volksvertegenwoordiging tot waarheid te maken. Daartoe is noodig medewerking van het geheele volk tot de samenstelling der vertegenwoordiging, op zoodanige wijze dat daarin iedere meening van eenige beteekenis over het te volgen regeeringsbeleid tot uitdrukking komt. Zonder medewerking van alle leden van den Staat, van alle burgers, geen volksvertegenwoordiging. Al zegt artikel 78 der Grondwet uitdrukkelijk: ‘de Staten-Generaal vertegenwoordigen het geheele Nederlandsche volk,’ de feitelijke toestand is deze, dat de gekozenen slechts hunne kiezers vertegenwoordigen. Vertegenwoordiging van het geheele volk, wil zij tot werkelijkheid worden, veronderstelt als een algemeenen staatsburgerplicht den plicht tot de regeering mede te werken door het aanwijzen der vertegenwoordigers. Kiesrecht is bij deze opvatting kiesplicht, rustende op iederen staatsburger, die niet om bepaalde redenen buiten staat is dien plicht naar behooren te vervullen. Evenzoo is het recht voor het vaderland de wapenen te dragen dienstplicht, rustende op iederen staatsburger die niet om bepaalde redenen daarvan wordt verschoond. De logische grondslag eener volksvertegenwoordiging is derhalve het algemeen kiesrecht met bepaalde gronden van uitsluiting. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Elk attributief kiesrecht, het toekennen van het kiesrecht aan bepaalde categorieën van burgers met uitsluiting van alle andere, is willekeurig en onrechtvaardig. Zal echter de volksvertegenwoordiging ook in werkelijkheid wezen een volksvertegenwoordiging, een college dat de wenschen en denkbeelden van het volk omtrent het staatsbestel weergeeft, dan behoort aan het algemeen kiesrecht de evenredige vertegenwoordiging te worden gepaard. De grieven tegen het meerderheidsstelsel zijn bekend en nimmer weerlegd, trouwens voor weerlegging ook niet vatbaar. Het stelsel ontneemt aan de stemmen der minderheid allen invloed en alle waarde. Vandaar eenerzijds in districten, waar de uitslag onzeker is, scherpe strijd en verklaarbare ontstemming en verbittering als de tegenpartij met eene kleine meerderheid triumfeert, anderzijds in districten, waar de uitslag niet twijfelachtig is, onthouding van de minderheid en uitblussching van politiek leven. Dit verklaart, dat het stelsel oorzaak is nu eens van betreurenswaardige tooneelen, als waartoe de verkiezingen in België meermalen aanleiding hebben gegeven, ja van burgeroorlog, zooals het kanton Tessino onder het meerderheidsstelsel te aanschouwen gaf, dan weder van uitdooving van alle belangstelling in de publieke zaak, als ten onzent in Limburg en Noord-Brabant valt waar te nemen, waar de minderheid kiesrecht slechts in naam, niet in werkelijkheid bezit. Het getal stemmen, dat in ons land bij de laatste verkiezingen voor de Tweede Kamer (in 1897) waardeloos is gebleken, immers verstoken bleef van rechtstreekschen invloed op de samenstelling der vertegenwoordiging, wordt door Mr. J.A. van Gilse, den wakkeren kampioen voor evenredige vertegenwoordiging, in zijne ‘Nota naar aanleiding van het wetsontwerp tot wijziging der Kieswet,’ gevoegd bij het voorloopig verslag over dit wetsontwerp, op tweemaal honderdduizend geschat volgens eene raming, door hem eerder te laag dan te hoog genoemd. Hij wijst er op, hoe toen in 17 districten door 36.407 kiezers 17 afgevaardigden werden verkozen, terwijl in diezelfde districten 35.336 kiezers hunne stem op tegen-candidaten uitbrachten en dus zagen te loor gaan. De onderdrukking der minderheden in het meerderheidsstelsel leidt tot de zgn. monsterverbonden, tot het samengaan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij de verkiezingen van heterogene politieke partijen. Herhaaldelijk is daarop eene critiek geoefend, die uit het oog verloor, dat onder het tegenwoordige kiesstelsel iedere stembuscoalitie geoorloofd is, althans naar omstandigheden te pas kan komen, ja eene politieke noodzakelijkheid kan wezen. Dit neemt natuurlijk niet weg, dat monsterverbonden op den duur de politieke zeden bederven en in den regel tot politieke onmacht voeren. Zelden toch zal eene overwinnende stembuscoalitie eene krachtige, homogene regeermacht kunnen ontwikkelen; zijn de stembussen eenmaal opgeborgen, dan beginnen de voorhanden ontbindende factoren en scheidende elementen langzaam maar zeker hunne werkzaamheid, en wordt het verbond na korter of langer tijd weer opgelost. De hier nog weer eens in herinnering gebrachte hoofdgebreken van het meerderheidsstelsel worden niet weggenomen door de verdeeling van het land in kiesdistricten, hetzij in den vorm van meervoudige hetzij in dien van enkelvoudige districten. Ons stelsel van enkelvoudige kiesdistricten, om ons daarbij te bepalen, brengt wel die gebreken terug tot kleiner afmetingen, maar repeteert ze ook honderdvoudig, terwijl het in bijzondere mate de samenstelling der Tweede Kamer door het blinde toeval laat beheerschen. Evenredige vertegenwoordiging alleen laat recht wedervaren ook aan de minderheden, verzekert dezen den invloed waarop zij aanspraak mogen maken; evenredige vertegenwoordiging alleen geeft eene volksvertegenwoordiging. Evenredige vertegenwoordiging behoort daarom eene eerste plaats in te nemen op het programma van iedere partij, die algemeen kiesrecht nastreeft en in de regeling van het kiesrecht nog iets anders ziet dan de inrichting van eene loterij om de regeermacht, van iedere partij voor wie het kiesrecht meer is dan een middel om te eeniger tijd den baas te kunnen spelen over zijne tegenstanders. Met name de democratische partijen mogen zich niet ontveinzen, dat eene werkelijk democratische staatsinrichting, dat eene ware volksvertegenwoordiging niet denkbaar is zonder evenredige vertegenwoordiging. Het is geen toeval, dat het evenredigheidsstelsel het eerst in Zwitserland toepassing heeft gevonden. Het besef, dat ook voor ons land in de evenredige ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tegenwoordiging de oplossing van het kiesrechtvraagstuk is gelegen, dat algemeen kiesrecht zonder evenredige vertegenwoordiging geen waarde heeft, begint levendiger te worden. Het is daarom van belang de regeling na te gaan, op dit oogenblik geldende in België, waar een zeer eenvoudig stelsel van evenredige vertegenwoordiging is aangenomen. Zooals bekend mag worden geacht, gold het evenredigheidsstelsel, vóór de invoering daarvan in België, alleen in eenige Zwitsersche kantons. Neuchâtel gaf het voorbeeld met de wet van 28 Oct. 1891Ga naar voetnoot1), die het karakter had van een experiment en, van tijdelijken duur, sedert is vervangen door eene definitieve nagenoeg gelijkluidende wet van 22 Nov. 1894Ga naar voetnoot2). In 1892 volgden Tessino en Genève. In Tessino, waar de strijd der partijen in een burgeroorlog was ontaard, was reeds een jaar te voren het beginsel der evenredige vertegenwoordiging op de gemeenteraadsverkiezingen toegepast. De nieuwe Grondwet van 2 Juli 1892 voerde het in voor de verkiezingen voor de wetgevende macht. Eene wet van 2 Dec. 1892 ‘sur les élections politiques’ bevat de nadere uitwerking. Bij eene wet van 6 Juli 1892 werd in Genève de Grondwet gewijzigd ten aanzien van de verkiezingen voor den Grand Conseil en bepaald, dat deze volgens het beginsel der evenredige vertegenwoordiging zullen geschieden. Eene organieke wet van 3 Sept. 1892 regelt de toepassing. Zug schreef het evenredigheidsstelsel in zijn nieuwe Grondwet van 31 Jan. 1894 en Solothurn aanvaardde het in 1895, na daartoe eerst zijn Grondwet te hebben gewijzigd (wet van 17 Maart 1895). Buiten deze vijf Zwitsersche kantons is tot nog toe België het eenige land, dat het meerderheidsstelsel heeft laten varen. De voornaamste aanleiding daartoe was hierin gelegen, dat België, door de verdeeling van het land in meervoudige kiesdistricten voor de Kamer van Afgevaardigden, in den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
abnormalen toestand verkeerde, dat de uitslag van de verkiezing in het district Brussel de samenstelling der Kamer vrijwel beheerschte. De mogelijkheid bestond, dat één kiezer in het district Brussel beschikte over de bezetting van 18 zetels in de Kamer en dus door zijn stem 36 stemmen in de Kamer verplaatste. In het rapport van de Commissie uit den Senaat tot onderzoek van het wetsontwerp op de evenredige vertegenwoordiging worden ter kenschetsing van den toestand de volgende woorden van den heer de Lantsheere aangehaaldGa naar voetnoot1): ‘Il est impossible de maintenir plus longtemps une division des circonscriptions électorales telle qu'un seul arrondissement puisse disposer de 18 sièges dans une Chambre qui n'en compte que 152. - Il est également impossible, il est presque monstrueux de tolérer que telle hypothèse puisse se présenter où, les deux partis se partageant les suffrages par parts égales, il dépendra d'une seule voix, se portant à droite ou à gauche, d'amener ce résultat, que tous les mandats soient enlevés à l'un des partis et attribués à l'autre. - L'extension du droit de suffrage a rendu cet injustice plus grave encore. L'injustice grandit avec le nombre de ceux à qui elle est infligée. - Elle apparaît plus monstrueuse à mesure que s'accroît la disproportion entre ses effets et la cause infime qui les produit. - Il est, dès à présent, certain que la répartition future doit encore augmenter le nombre des sièges attribués à l'arrondissement de Bruxelles. - C'est là le vice propre, organique et incurable, du système que nous voulons réformer; à lui seul il commande un remède, mais ce vice tire des circonstances que nous traversons une gravité qui impose un remède immédiat.’ Daar het stelsel der tweevoudige en dat der enkelvoudige districten terecht geen meerderheid kon vinden, bleef geen andere oplossing over dan invoering der evenredige vertegenwoordiging. Na vele parlementaire wederwaardigheden werd dan ook den 8sten Augustus 1899 door de regeering een wetsontwerp ingediend, waarin de onbeperkte toepassing van het stelsel van evenredige vertegenwoordiging werd voorge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
steld. In de Kamer van Afgevaardigden ontmoette dit ontwerp ernstigen tegenstand en niet dan met moeite wist de regeering de meerderheid te verwerven; het ontwerp werd aangenomen met 70 tegen 63 stemmen, 65 katholieken en 5 liberalen tegen 35 katholieken en 28 liberalen en socialisten. Niettemin kreeg de hervorming met een voor onzen wetgever beschamenden spoed nog in hetzelfde jaar haar beslag. De wet van 29 December 1899, waarin de regeling is vervat, voegt aan de geldende kieswet van 1894 een elfden titel toe, waarvan het opschrift luidt: ‘Evenredige vertegenwoordiging’; bovendien brengt zij eenige daarmede in verband staande wijzigingen in andere artikelen der wet. De nieuwe titel handelt uitsluitend over de élections législatives, de verkiezingen voor de beide wetgevende kamers; de provinciale en gemeentelijke verkiezingen zijn geregeld bij afzonderlijke wetten, resp. van 1898 en 1895. Voor de gemeentelijke verkiezingen was het beginsel der evenredige vertegenwoordiging reeds gedeeltelijk aanvaard, nl. voor het geval, dat geen der candidaten de volstrekte meerderheid heeft bekomen of deze bereikt is door minder candidaten dan het aantal te verkiezen leden. In verband met het evenredigheidsstelsel zijn zoowel voor de verkiezingen voor de Kamer als voor die voor den Senaat meervoudige kiesdistricten aangenomen. Die voor de Kamer vaardigen 3 tot 18 leden af, met uitzondering van het tweevoudige district Neufchâteau-Virton; die voor den Senaat 2 tot 9 senatoren. Daar de aftreding van de helft der leden van beide colleges om de twee jaren provinciesgewijze plaats heeft, treden in ieder district steeds alle leden te gelijk af, en loopen dus de gewone verkiezingen voor den Senaat immer over ten minste twee personen in elk district, die voor de Kamer van Afgevaardigden, behoudens de boven aangewezen uitzondering, over ten minste drie personen. Ten einde tusschentijdsche verkiezingen, waarbij het beginsel der evenredige vertegenwoordiging niet zou kunnen worden toegepast, te voorkomen, dient het stelsel der plaatsvervangers, die geroepen zijn in geval van tusschentijdsche vacaturen den opengevallen zetel in te nemen. Dat de verkiezing loopt over de vervulling van één zetel kan dus alleen het geval zijn, als bij eene tusschentijdsche vacature een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
plaatsvervanger ontbreekt. Alsdan beslist de betrekkelijke meerderheid en is de candidaat gekozen, die de meeste stemmen heeft verkregen. Evenals ten onzent gaat aan de stemming de candidaatstelling vooraf. Iedere opgave van candidaten moet onderteekend zijn door ten minste honderd kiezers. Zij kan nevens de aanwijzing van een of meer candidaat-leden, tot een getal gelijk aan dat der te kiezen leden, de aanwijzing bevatten van candidaat-leden-plaatsvervangers. Het getal candidaat-plaatsvervangers mag dat der opgegeven candidaat-leden niet overtreffen en nooit meer bedragen dan zes (ten hoogste vier bij vier tot zes, ten hoogste vijf bij zeven tot negen en ten hoogste zes bij meer dan negen candidaat-leden). Indien de opgave meerdere candidaat-leden of candidaat-leden en candidaat-plaatsvervangers bevat, moet de volgordeworden aangegeven, waarin de candidaten worden voorgesteld. In dezelfde volgorde worden dezen, voor zoover zij schriftelijk verklaren de candidatuur aan te nemen, op de door het hoofd-stembureau vast te stellen candidaten-lijsten gebracht. Iedere opgave, al bevat zij slechts één naam, vormt eene afzonderlijke lijst. Dezelfde persoon mag slechts op ééne candidaten-lijst voorkomen; degene, wiens naam in meer dan ééne opgave voorkomt, moet dus bij de aanneming der candidatuur mededeelen, welke candidaatstelling hij aanvaardt. Het is voorts verboden bij dezelfde verkiezing (bijv. bij eene algemeene verkiezing wegens periodieke aftreding of ten gevolge van Kamerontbinding) in meer dan één district of voor de beide Kamers candidaat te zijn. Daarentegen mag wel dezelfde persoon op dezelfde lijst voorkomen als candidaat-lid en tevens als candidaat-plaatsvervanger, alsook bij dezelfde verkiezing worden gesteld tot candidaat-lid voor de eene en tot candidaat-plaatsvervanger voor de andere Kamer. Stemming over de voorgestelde candidaten blijft achterwege als er slechts ééne candidaten-lijst is, alsook wanneer op verschillende lijsten niet meer candidaten (leden èn plaatsvervangers) voorkomen dan er leden te verkiezen zijn. Is er slechts ééne lijst, dan worden alle candidaat-leden gekozen verklaard. Indien er minder candidaat-leden dan te kiezen leden zijn en de lijst ook candidaten-plaatsvervangers | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bevat, worden ook van dezen zoovelen in de bij de opgave aangewezen volgorde verklaard tot lid gekozen te zijn, als er noodig zijn om alle zetels te bezetten. Behoudens dit geval worden de candidaat-plaatsvervangers slechts als zoodanig verkozen verklaard, om naar volgorde bij tusschentijdsche vacature als lid op te treden. Blijven er zetels onbezet, omdat het getal daarvan grooter is dan het getal candidaat-leden en -plaatsvervangers te zamen, dan moet voor de niet-vervulde plaatsen eene nieuwe verkiezing plaats hebben, welke in dit geval kan loopen over één zetel. Zijn verschillende lijsten aangeboden en is het getal van de daarop voorkomende candidaat-leden en candidaat-plaatsvervangers kleiner of gelijk aan het getal te kiezen leden, dan worden allen tot lid verkozen verklaard. Is daarentegen het getal der gezamenlijke candidaten grooter dan het getal der te kiezen leden, dan moet een stemming plaats hebben. Zijn er bijv. zes leden te benoemen en drie candidaten-lijsten, ieder bevattende één candidaat-lid en één candidaat-plaatsvervanger, dan zijn al deze candidaten verkozen en alle zetels bezet. Bevat daarentegen één dezer lijsten drie namen, bijv. die van drie candidaat-leden of van twee candidaat-leden en van één candidaat-plaatsvervanger, dan moet stemming plaats hebben. Wel is het getal candidaat-leden ook dan nog kleiner dan het getal te kiezen leden, maar het getal der gezamenlijke candidaten (leden èn plaatsvervangers) is in dit geval één meer, nam. zeven. Dit is aldus bepaald, omdat de toepassing van het beginsel der evenredige vertegenwoordiging kan uitwijzen, dat de lijst met de drie candidaat-leden slechts recht heeft op twee plaatsen, in welk geval ook slechts twee candidaat-leden van die lijst en bovendien de candidaat-leden en candidaat-plaatsvervangers van de beide andere lijsten gekozen moeten worden verklaard, of wel dat de lijst met twee candidaat-leden en één candidaat-plaatsvervanger recht heeft op drie plaatsen, zoodat aan de beide andere lijsten ook slechts drie zetels kunnen worden toegewezen. Uit deze voorbeelden blijkt, dat de candidaat-plaatsvervangers ook steeds het karakter hebben van candidaat-leden voor het geval dat aan de lijst, waarop zij zijn geplaatst, meer zetels worden toegekend dan daarop candidaat-leden voorkomen. Bij de stemming geldt steeds het beginsel der evenredige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vertegenwoordiging. De inrichting van het stembiljet houdt daarmede verband. Op dit biljet worden alle candidaten-lijsten geplaatst in twee groepen, eerst de lijsten waarop meer dan één candidaat-lid met of zonder plaatsvervangers voorkomt, daarna die der ‘candidats isolés’, de lijsten bestaande uit één candidaat-lid met of zonder plaatsvervanger. De volgorde der lijsten wordt in beide groepen bepaald door het lot. Ter verduidelijking is bij de wet het achterstaande model gevoegd. Onverschillig hoeveel leden te kiezen zijn, mag de kiezer slechts zijn stem uitbrengen op één persoon als lid en op één persoon als plaatsvervanger. Evenwel ontvangen de kiezers, die volgens de bepalingen der Belgische Grondwet een tweevoudig of drievoudig stemrecht bezitten, ook twee of drie stembiljetten, op ieder waarvan zij op één lid en op één plaatsvervanger kunnen stemmen. Overigens gelden voor het uitbrengen der stem de volgende regels. Terwijl de kiezer slechts op één lijst zijn stem mag uitbrengen, staat het hem vrij: 1o. zich er toe te bepalen zonder meer zijn stem te geven aan de lijst zijner keuze, d.w.z. aan de daarop geplaatste candidaat-leden en candidaat-plaatsvervangers in het algemeen of zonder nadere aanduiding, door het stemvak, boven die lijst geplaatst, in te vullen; 2o. zijne stem uit te brengen op één van de candidaat-leden der door hem gekozen lijst in het bijzonder of bij name en op de candidaat-plaatsvervangers dier lijst in het algemeen, door het stemvak achter den naam van het uitverkoren candidaat-lid in te vullen; 3o. zijne stem uit te brengen op de candidaat-leden eener lijst in het algemeen en op één der candidaat-plaatsvervangers in het bijzonder, door het stemvak achter den naam van dien candidaat-plaatsvervanger in te vullen; 4o. zijne stem uit te brengen zoowel op één der candidaat-leden, als op één der candidaat-plaatsvervangers in het bijzonder, door de stemvakken achter de namen dier beide candidaten in te vullen. Nietig zijn biljetten, waarop stemvakken, behoorende tot verschillende lijsten, of waarop van dezelfde lijst zoowel het vak boven de lijst als een vak achter den naam van een der candidaten, of wel twee of meer vakken, hetzij achter de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
namen der candidaat-leden hetzij achter de namen der candidaat-plaatsvervangers, zijn ingevuld. Bij het dépouillement wordt in de eerste plaats voor iedere lijst vastgesteld het getal der ‘votes de liste’ en het getal der stemmen, door iederen candidaat in het bijzonder verkregen. Als ‘votes de liste’ gelden de biljetten, waarop het stemvak aan het hoofd der lijst en die waarop uitsluitend het stemvak achter den naam van een candidaat-plaatsvervanger is ingevuld, immers wie aldus stemt, geeft een stem aan de candidaat-leden der lijst in het algemeen. Vervolgens wordt voor iedere lijst het stemmencijfer (chiffre électoral), het geheel der voor de lijst uitgebrachte stemmen, opgemaakt. Dit cijfer wordt verkregen door samentelling van de ‘votes de liste’ en de stemmen, door ieder van de candidaat-leden der lijst in het bijzonder verkregen. De toekenning der zetels geschiedt alsnu door toepassing van de methode, door den Gentschen hoogleeraar d'Hondt gevonden. Een zoogen. quorum wordt niet gevorderd, d.w.z. het is niet noodig dat een lijst, om mede te dingen, een zeker percentage van alle uitgebrachte geldige stemmen heeft verkregen. Het stemmencijfer van iedere lijst wordt achtereenvolgens door 1, 2, 3, 4 enz. gedeeld, waarna, te beginnen met het hoogste quotiënt, evenveel quotiënten worden genomen als er leden zijn te kiezen. Het laatste quotiënt is de kiesdeeler (diviseur électoral); zoo menigmaal deze kiesdeeler begrepen is in het stemmencijfer der lijst, zoovele zetels worden aan iedere lijst toegekend. Gesteld: er zijn 5 lijsten en 11 zetels te bezetten, terwijl de stemmencijfers der lijsten resp. 54.000, 40.000, 21.000, 9800 en 5200 bedragen; men verkrijgt alsdan deze uitkomst:
10,000 is in dit geval de kiesdeeler; de eerste lijst krijgt 5, de tweede 4, de derde 2 zetels, terwijl de vierde en de vijfde lijst, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wier stemmencijfers kleiner zijn dan de kiesdeeler, niets bekomen. Des noodig wordt de deeling tot in breuken voortgezet. Bijv.: er zijn 2 lijsten met resp. 212 en 141 stemmen en vier zetels te verdeelen:
De kiesdeeler is derhalve 70.6; de eerste lijst krijgt 3, de tweede 1 zetel. Kunnen bij gelijkheid van quotiënten twee lijsten op den laatsten zetel aanspraak maken, wat in het laatste voorbeeld het geval zou zijn, als men de stemmencijfers op 210 en 140 stelt, dan wordt die zetel toegekend aan de lijst met het hoogste stemmencijfer (in het voorbeeld dus aan lijst 1), of bij gelijkheid van stemmencijfers aan dengene der beide in aanmerking komende candidaten, die de meeste stemmen heeft verkregen, of, ook het getal dezer stemmen gelijk zijnde (een casus vrij wel non dabilis), aan den oudste in jaren. Bevat een lijst minder candidaat-leden en -plaatsvervangers dan het getal der daaraan toekomende zetels, dan worden de zetels, die dientengevolge onbezet zouden blijven, aan de andere lijsten toegekend naar dezelfde beginselen. Onderstellen wij bij het eerste voorbeeld, dat de eerste lijst slechts drie namen bevat, zooaan die lijst ook slechts drie zetels kunnen worden toegekend, dan dat zal de 4de lijst den 10den en de 2de lijst den 11den zetel krijgen. Heeft de verdeeling van de zetels over de lijsten plaats gehad, dan moet nog uitgemaakt worden wie van de candidaten deze zullen bezetten. Dit wijst zich vanzelf uit, als aan eene lijst evenveel zetels toekomen als daarop candidaat-leden voorkomen. Dezen zijn dan allen gekozen en het isonnoodig na te gaan, hoeveel stemmen ieder heeft verkregen. Is het getal te bezetten zetels kleiner dan dat der candidaat-leden, dan zijn zij gekozen op wie de meeste stemmen zijn uitgebracht, en wordt het dus noodig het aantal aan iederen candidaat toekomende stemmen vast te stellen. In de eerste plaats ontvangt elke candidaat de op hem in het bijzonder uitgebrachte stemmen; daarna worden van de ‘votes | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de liste,’ de stemmen die niet op een bepaalden candidaat maar op de candidaat-leden in het algemeen zijn uitgebracht, aan den eersten candidaat op de lijst zoovele stemmen toegekend, als noodig zijn om, gevoegd bij de op hem in het bijzonder uitgebrachte stemmen, den kiesdeeler te bereiken. De overblijvende algemeene stemmen komen aan den tweeden candidaat voor zooveel noodig om ook diens stemmen den kiesdeeler te doen bereiken, en zoo vervolgens tot de algemeene stemmen allen zijn toegekend. De bewerking kan blijken uit het volgende voorbeeld. Gesteld: er is een lijst met vijf candidaten, welke drie zetels heeft bekomen; de kiesdeeler is 11,000; er zijn uitgebracht 15,000 ‘votes de liste’ (stemmen op de candidaat-leden in het algemeen) en bovendien op no. 1 1000, op no. 2 1500, op no. 3 2500, op no. 4 7000 en op no. 5 9000 stemmen. Men gaat nu aldus te werk:
Nos. 1, 5 en 4 van de lijst zijn gekozen met resp. 11,000, 9000 en 7000 stemmen. Worden op no. 1 12,000, op no. 2 9000, op no. 3 1000 en op nos. 4 en 5 geen bijzondere stemmen uitgebracht, dan wordt de bewerking als volgt:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nos. 1, 2 en 3 zijn gekozen met resp. 12.000, 11.000 en 11.000 stemmen. Bij gelijkheid van stemmen gaat de candidaat vóór, die op de lijst vóórgaat. Zoo zou in het laatste voorbeeld, indien slechts twee zetels moesten worden bezet, van de beide candidaten no. 2 en no. 3, die evenveel stemmen hebben bekomen, no. 2 zijn gekozen. Ten aanzien van de plaatsvervangers wordt geheel op dezelfde wijze gehandeld. De stemmen, die op de plaatsvervangers in het algemeen zijn uitgebracht (d.w.z. de biljetten met stemmen op de lijst zonder meer en die uitsluitend met stemmen op een candidaat-lid in het bijzonder), worden, volgens de methode hierboven aangegeven, gevoegd bij de stemmen die ieder van de plaatsvervangers in het bijzonder heeft verkregen; zij die de meeste stemmen hebben bekomen of bij gelijkheid van stemmen op de lijst vóórgaan, zijn gekozen. Er worden echter nooit meer plaatsvervangers gekozen verklaard, dan er leden gekozen zijn. Onderstaand voorbeeld maakt de zaak duidelijk. Stel de lijst bevat vier candidaat-plaatsvervangers; zij heeft drie zetels verkregen; de kiesdeeler is 11,000:
Gekozen zijn no. 1 tot eersten, no. 2 tot tweeden, no. 4 tot derden plaatsvervanger; no. 3 valt af. Is het getal zetels, aan de lijst toegekend, grooter dan het getal daarop voorkomende candidaat-leden, dan worden van de candidaat-plaatsvervangers dadelijk zoovelen tot lid gekozen verklaard, als noodig zijn om alle zetels te bezetten. Is het getal der candidaat-plaatsvervangers daartoe niet groot genoeg, dan komt, zooals boven werd opgemerkt, de zetel, die niet bezet kan worden, aan de andere lijsten ten goede. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit het hier gegeven overzicht blijkt, dat het Belgische stelsel inderdaad eenvoudig mag heeten. Het belangrijkste verschil met de in de Zwitsersche wetten aangenomen regeling is hierin gelegen, dat volgens deze wetten de kiezer op de verschillende lijsten zoovele personen kan stemmen als er zetels te bezetten zijn, terwijl hij in België slechts op één persoon mag stemmen. Het behoeft wel geen betoog, dat meer ingewikkelde berekeningen noodig worden en ook het dépouillement lastiger wordt, naarmate op ieder biljet meer personen worden gestemd. Juist het beginsel, dat op ieder biljet slechts één stem wordt uitgebracht, maakt de Belgische oplossing van het vraagstuk zoo veel eenvoudiger. Waar het evenredigheidsstelsel is ingevoerd, is men er mede ingenomen. In Tessino bracht het den burgervrede. In Neuchâtel, waar het stelsel in 1891 nog maar bij wijze van proef was aangenomen en daarom aan de kieswet een geldigheidsduur van slechts 3 jaren was gegeven, werd in 1894 door den Grand Conseil met algemeene stemmen op één na besloten het definitief te aanvaarden. Het beginsel zelf vond geen ernstige bestrijding meer. In België wordt, nadat men het stelsel heeft zien werken bij de algemeene verkiezingen in Mei van dit jaar, algemeen de goede werking er van erkend. De bezwaren welke tegen de evenredige vertegenwoordiging plegen te worden aangevoerd, zijn van weinig beteekenis en in tegenspraak met elkander. Over die bezwaren lezen wij in het Verslag van de Commissie uit den Belgischen Senaat, na de mededeeling dat 40 sprekers aan de algemeene beraadslagingen hadden deelgenomen, van wie 17 vóór en 23 tegen het wetsontwerp spraken: ‘Si les attaques ont été nombreuses, on ne peut affirmer que tous les arguments aient été variés; souvent des craintes, des prophéties ou des conjectures, on peut l'avouer, ont tenu lieu de raisons.’ Zoo is het in den regel, als eene hervorming, zelfs eene zeer bescheidene, wordt voorgesteld. De onwaarschijnlijkste, zonderlingste en meest tegenstrijdige voorspellingen en onderstellingen worden dan te berde gebracht om het bedenkelijke van het voorgestelde te betoogen. De bezwaren, welke het meest worden gehoord, zijn de bewering, dat het stelsel van evenredige vertegenwoordiging | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leidt tot partijdwang, immers de kiezers dwingt zich bij eene partij aan te sluiten, willen zij aan hunne stem iets hebben, en de lijnrecht daartegenover staande onderstelling, dat het versnippering der partijen tengevolge zal hebben. Noch voor de eene noch voor de andere beduchtheid bestaat eenige grond. De stemmen van op zich zelf staande kiezers zullen waardeloos zijn, maar dit zijn ze ook nu en zullen ze wezen onder ieder stelsel, welk ook. Overigens zal iedere combinatie van kiezers, zoodra zij zoovelen omvat als vereischt worden voor de onderteekening van de opgave van een candidaat, met een eigen candidaat aan de verkiezingen kunnen deelnemen. Geen sterker partijdwang dus dan reeds nu aanwezig is. Daar echter een groep van kiezers geen kans heeft haar candidaat te doen slagen, wanneer zij niet zoovele stemmen uitbrengt als noodig zijn om aan hare lijst een zetel te zien toebedeelen, is het gevaar voor versplintering der partijen zeer gering. Te verwachten is dan ook, dat in de partijverdeeling geen wijziging van eenige beteekenis zal komen, dat de verkiezingen bij voortduring zullen worden beheerscht door dezelfde partijen als thans. Er is inderdaad geen aannemelijke reden, waarom het anders zou worden, en de ervaring daar, waar de evenredige vertegenwoordiging is ingevoerd, bevestigt dit ten volle. De partijdwang en de partijversnippering zijn denkbeeldige gevaren en kunnen ook niet veel anders wezen, omdat de bestaande verdeeling in partijen allerminst een uitvloeisel is van het bestaande stelsel van vertegenwoordiging. Wèl zal door de evenredige vertegenwoordiging een einde worden gemaakt aan de almacht der meerderheid. Aan de partijen der minderheid wordt hare zelfstandigheid teruggegeven, omdat zij den waarborg verkrijgen, dat zij naar gelang van hare krachten in 's landsbestuur medezeggenschap zullen hebben. Naar coalitiën behoeft niet meer te worden omgezien, daar het zelfstandig optreden niet langer doelloos en vruchteloos zal wezen. Maar, aldus wordt geklaagd, de evenredige vertegenwoordiging zal ten gevolge hebben, dat er in het Parlement geen working majority meer wordt gevonden en derhalve geen krachtige regeering meer zal kunnen worden gevoerd. Hiertegen valt op te merken, dat althans ten onzent reeds sedert | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
jaren in de Tweede Kamer geen der partijen de meerderheid heeft gehad, zoodat de klacht voor ons land in ieder geval misplaatst zou zijn. Trouwens, wanneer onder de kiezers geen partij de meerderheid heeft, kan onder het meerderheidstelsel ook niet één partij op zich zelf, maar alleen eene combinatie van minderheden de meerderheid verkrijgen, tenzij het toeval der districtsindeeling aan eene minderheid in den lande de meerderheid in de kiesdistricten verschaft. Maar, hoe dit ook zij, indien inderdaad onder de kiezers geen partij de meerderheid heeft, behoort ook in de volksvertegenwoordiging geen partij de meerderheid te hebben. Dan is een cabinet d'affaires de eenige regeering, die bij den politieken toestand des lands past. Het is juist de onaantastbare grondslag van de evenredige vertegenwoordiging, dat zij aan iedere partij op den gang van 's lands zaken den invloed verzekert, die haar toekomt. Alle bestrijding van dit beginsel komt in laatste instantie neer op bewust of onbewust partij-egoïsme. Men vreest dat zijn partij een deel van den invloed, die zij uitoefent, zal moeten inboeten, m.a.w. men gevoelt dat zijn partij ten gevolge van het meerderheidsstelsel meer invloed heeft, dan waarop zij eigenlijk aanspraak mag maken, en wenscht die bevoorrechte positie niet prijs te geven, of wel men hoopt dat zijn partij, geholpen door het meerderheidsstelsel, te eeniger tijd in staat zal zijn de andere partijen te overheerschen, althans een onevenredige macht te ontplooien, en wil die kans niet laten ontglippen! Soms deed dit partij-egoïsme zich bij de bestrijding der evenredige vertegenwoordiging zeer duidelijk kennen. Om een voorbeeld te noemen: den 29sten Januari 1893 werd in het kanton St. Gallen de invoering der evenredige vertegenwoordiging bij volksstemming verworpen. De heer Berthoud, een lid der radicale partij in Neuchâtel, schreef naar aanleiding daarvanGa naar voetnoot1): ‘La question a été discutée à Saint-Gall, surtout au point de vue de l'intérêt des partis, et beaucoup moins au point de vue du principe qu'à Neuchâtel. Il y a, dans le canton de Saint-Gall, trois partis. Le plus nombreux est le parti radical-libéral; vient ensuite le parti conservateur ou ultramontain; le moins nombreux est le parti démocrate- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
socialiste, mais il faut compter avec lui, car il est assez fort pour faire pencher la majorité à droite ou à gauche, suivant ses convenances, lorsqu'il est uni. Le parti radical-libéral a conservé une petite majorité au sein du Grand-Conseil, grâce aux circonscriptions électorales qui le favorisent, bien qu'il n'ait plus la majorité dans le canton pris dans son ensemble. Pour maintenir ses positions, le parti radical-libéral a voté comme un seul homme contre la réforme électorale... Les conservateurs ou ultramontains saint-gallois ont voté avec ensemble pour la réforme électorale. Quant aux démocrates-socialistes, qui auraient pu faire pencher la balance en faveur de la représentation proportionnelle, ils se sont divisés sur cette question.’ Hetzelfde partij-egoïsme doet ten onzent stemmen opgaan tegen de evenredige vertegenwoordiging, omdat daardoor de katholieke partij in de Tweede Kamer zou worden versterkt. Daarop past slechts dit antwoord: indien werkelijk een derde deel der bevolking niet alleen katholiek is, maar ook tot de katholieke staatspartij behoort, zal aan onze katholieke landgenooten eerst dan recht wedervaren, wanneer een kiesstelsel zal zijn ingevoerd, dat hun het bezit verzekert van een derde deel der zetels in de Tweede Kamer en is het de plicht van iedere partij, die van oordeel is dat onze staatsinstellingen op grondslagen van billijkheid en recht behooren te rusten, tot de invoering van zoodanig kiesstelsel mede te werken, althans zich daartegen niet te verzetten. Het meerderheidsstelsel te willen handhaven, omdat het aan eene partij kunstmatig onthoudt wat haar toekomt, aan eene andere een macht verleent die niet is gewettigd, is kleinzielige politiek. De democratische partijen in het bijzonder behooren krachtens hun beginsel aan iedere staatkundige meening den invloed te gunnen, welke overeenkomt met het aantal harer aanhangers onder de kiezers. Daarom ook is de evenredige vertegenwoordiging zulk een uitnemende toetssteen om de werkelijk democratisch-gezinden te onderscheiden van de pseudo-democraten, wien het meer te doen is om den triomf van eigen meening en eigen partij, dan om de opvattingen en inzichten, welke onder het volk worden aangetroffen, tot hun recht te doen komen. De leuze van hen, die bij de in het volgend jaar te houden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verkiezingen de regeling van het kiesrecht opnieuw aan de orde wenschen te stellen, mag dus niet wezen: Grondwets-herziening om te komen tot algemeen kiesrecht, maar behoort te luiden: Grondwetsherziening om te komen tot algemeen kiesrecht met evenredige vertegenwoordiging. Het een niet zonder het ander. Evenredige vertegenwoordiging bij het tegenwoordige kiesrecht mist haar doel, omdat door de willekeurige beperking van dit recht een juist beeld van de politieke overtuigingen, die onder het volk leven, toch niet is te verkrijgen. Daarom ook biedt de aanhangige technische herziening der kieswet geen geschikte gelegenheid om te trachten het vraagstuk tot eene oplossing te brengen. Evenredige vertegenwoordiging alléén behoort te worden afgewezen. In het algemeen kiesrecht vindt de evenredige vertegenwoordiging de onmisbare voorwaarde voor hare juiste en volledige werking, terwijl zij op haar beurt van het algemeen kiesrecht het noodzakelijk correctief uitmaakt. Nu in een vijftal Zwitsersche kantons en in België met goeden uitslag het stelsel der evenredige vertegenwoordiging is toegepast, heeft de tegenwerping, dat het beginsel wel fraai is in theorie, maar niet vatbaar voor practische toepassing, haar kracht geheel verloren. Zoowel de in Zwitserland als de in België aangenomen regeling is gebleken bruikbaar te zijn en bevredigende resultaten op te leveren. Men zal dan ook ten onzent verstandig doen, hetzij het eene hetzij het andere voorbeeld te volgen en niet naar de beste en theoretisch meest volmaakte toepassing te blijven zoeken, anders zou ook hier weer het beste kunnen blijken de vijand te wezen van het goede. Daarvoor bestaat wel eenige vrees, omdat men uit de stapels papier, die de Handelingen van de Staten-Generaal met de daarbij behoorende Bijlagen uitmaken, den indruk verkrijgt, alsof somtijds voor onze wetgevende lichamen het ‘video meliora proboque, deteriora sequor’ tot richtsnoer dient. Een bruikbaar, niet een volmaakt stelsel van evenredige vertegenwoordiging, is de eisch eener practische politiek.
Molengraaff. |
|