De Gids. Jaargang 64(1900)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 550] [p. 550] De kerk. Om donk're kerk, waar roode vensteroogen In d'avond staren, strak, meedoogenloos, Is Gods Mysterie, duister, eindeloos, Na eeuwendroom, - 't ruischt door de tempelbogen .... En 't vroom gebed van wie daar knielend huiv'ren Voor 't Groot Geheim, in eigen zielespheer Zichzelf bekent zijn zwak, 't valt suis'lend neer In 't droomgeruisch, en 't zal in leed verzuiv'ren. De lout'ringssmart is schoon voor kinderziel In somber lijf van oude smekeling, Die 't leven heeft geboet, n⁀uin donkering De zielevlam oplaait vóór schaduw viel: Zal in 't nieuw leven zuiver 't schemerland Van stillen droom en leedloos lief bezweven, Zal in 't hoog rijk voor Godes troon blij leven, Als 't lijf, verreind, is vrij van zondenbrand. De zielevlam flikkert in schemering En klankgedein als woud- en zeegeruisch Der nachtegolven om het somber huis Vol schimmenschijn, een donk're omkerkering. [pagina 551] [p. 551] Klein is het menschgebouw, groot is 't Heelal. Daar ruischt de Stemme der Oneindigheid, Van woud en zee, van heem'len wijd en zijd, Van eerste daad tot laatsten starrenval. O, God! O, grootsch Heelal! Omflonkering Der ruimten eindeloos waar 't licht in viel, 't Oneindig Woord is adem van uw ziel, De hemeltransen zijn omkerkering Van vrije menschen, Waarheid innig trouw, O, hoor den Zang, Gebed en mooi Gedicht: Een Kerk is Gods Heelal, de wanden blauw Zijn eind'loos ver, vol wonder flonkerlicht .... De Waereld aâmt in 't heilig nachtgebouw .... Een Stem stijgt op in 't licht van 't starrengruis, Een eeuwig Lied is 't stroomend lichtgeruisch Van kim tot kim langs zee en golvend woud, Langs stroom en vliet en deinend goudgeel koren Langs groene velden, bruine heiden, heuv'len En dalen, vlakten, dorp- en stedetoren, Al heem'len door, - wie kan die Stem beteug'len .... Eeuwen na eeuwen went'len rustloos voort, Eén oogenblik van Gods bestaan, en 't lacht Der Waereld toe in nieuwer Dag, en 't Woord Zweeft eeuwig ruischend heen door donk'ren nacht .... Jul. J.C. de Boer. Vorige Volgende