| |
| |
| |
Nederlandsch-Indië op het Trocadéro.
Nederlanders, die veel gereisd hebben, maar ook zij, die thuis hun oogen goed gebruiken, weten, dat wij op industrieel gebied een achterlijk volk zijn, dat, als gevolg daarvan onze handel met een groot gedeelte van de aarde gelijk nul is of tot het nulpunt nadert en hun verwachting ten opzichte van de rol, die wij op de Parijsche wereldtentoonstelling spelen, zal dan ook wel niet hoog gespannen zijn. Inderdaad, komt men door den hoofdingang binnen en laat men de kunstpaleizen in de Champs Elysées - waar ons land gelukkig wél een zeer belangrijke plaats inneemt - rechts liggen, dan zal men in de Rue des Nations niet aan het bestaan van het Nederlandsche volk herinnerd worden, terwijl de inrichting der tentoonstelling in de gebouwen van het Champ de Mars en de Esplanade des Invalides, waar de inzendingen der verschillende landen versnipperd zijn over tal van afdeelingen, noodzakelijk ten gevolge heeft, dat kleine landen bijna overal op den achtergrond treden. En hoezeer men erkennen zal, dat de versiering der Nederlandsche afdeelingen zeer smaakvol is, dat er een aantal belangrijke inzendingen in zijn te vinden, toch voelt men meestal met smart de kleinheid van ons vaderland, ook en vooral, wanneer men vergelijken gaat met landen van ongeveer gelijke grootte, zooals België en Zwitserland. Hoopvol zullen echter onze landgenooten daarna opstijgen naar het Trocadéro, om de Nederlandsch-Indische afdeeling te bezichtigen, vol hoop vooral, omdat in de dagbladen als om strijd deze afdeeling geroemd is geworden als zeer belangrijk en zeer goed geslaagd. En
| |
| |
ik vrees, dat het velen zal gaan als mij en dat men teleurgesteld zal zijn; teleurgesteld, misschien omdat men zijn verwachtingen te hoog gespannen had, maar toch ook, omdat men het recht had te meenen, dat hier de groote beteekenis van onze koloniën duidelijk aan het licht zou komen.
De Nederlandsch-Indische commissie had de beschikking over een zeer gunstig gelegen terrein, waar alle bezoekers van het Trocadéro voorbij moeten komen. Een groot gedeelte hiervan is gebezigd voor de plaatsing van een reproductie van den Tjandi Sari, terwijl ter weerszijden hiervan Sumatraansche huizen zijn gebouwd, waarin de eigenlijke tentoonstelling is te vinden. De tempelgebouwen en de afzonderlijke beelden, zoowel binnen als buiten, maken een zeer gunstigen indruk, hoewel dit alles pas in het oog valt, wanneer men zich dicht in de nabijheid bevindt, omdat het door de geringe hoogte verscholen ligt achter het groen der boomen en in de verdrukking komt tusschen de hooge Kremlintorens der Russische koloniën en de koepeldaken van Britsch-Indië. Ik meen, dat dit kenmerkend is voor het geheel van onze tentoonstelling op het Trocadéro: men heeft zoo weinig mogelijk reclame willen maken. Zooals in den officieelen Guide wordt meegedeeld, heeft de commissie getracht ‘de donner autant que possible au groupe XVII un caractère scientifique.’ Hoewel wij Nederlanders van nature afkeerig van reclame zijn, neemt dit toch niet weg, dat er gevallen zijn, waar reclame gemaakt moet worden en dat wel in het bizonder op een tentoonstelling. Wanneer gij niet zoodanig exposeert, dat het publiek gedwongen wordt naar u te kijken, doet ge beter uw inzending stilletjes thuis te houden. Zelfs wetenschappelijke instellingen hebben dit begrepen; men zie b.v. de tentoonstelling van het Institut Pasteur in het Palais de l'Hygiène. Hier wordt het publiek genoodzaakt te kijken, hoewel daarom de expositie toch volstrekt niet onwetenschappelijk is.
De eigenlijke tentoonstellingszalen maken een aangenamen indruk, wat hun versiering betreft; daar staat echter tegenover, dat het licht daarbinnen geheel onvoldoende is, behalve in het middengedeelte van het Noorderpaviljoen. Dit was trouwens het eerste, wat ik van de Nederlandsch-Indische afdeeling te Parijs vernam; de voorzitter van een der jury's,
| |
| |
Prof. Prillieux, klaagde over de slechte verlichting, waardoor een van de belangrijkste inzendingen, de rietziekten van het Proefstation West-Java in het geheel niet te zien was. De juistheid van deze klacht bleek mij spoedig persoonlijk; de verzameling was in een van de donkerste hoeken van het Noorderpaviljoen weggestopt. Niet beter is het gegaan met's Lands Plantentuin; deze instelling, waarop wij Nederlanders toch terecht trotsch mogen zijn, heeft haar inzending door de commissie in vijf stukken zien verknippen. Komt men in het Noorderpaviljoen binnen, dan vindt men eerst een collectie fotografische opnamen van den tuin, waarbij evenals bij de meeste tentoongestelde voorwerpen een duidelijke, goed zichtbare aanwijzing ontbreekt van den aard der inzending en den naam van den exposant. Verder vindt men in denzelfden donkeren hoek, waar het Proefstation West-Java ondergebracht is, de groote plattegronden van den tuin, cultuurtuin en bergtuin en van de laboratoria, bij het verlaten van het paviljoen een collectie fotografiën van de gebouwen en laboratoria, in het Zuiderpaviljoen drie schilderijen, voorstellende gezichten in 's Lands Plantentuin achter in een hoek; ik wil niet beweren, dat de kunstwaarde van deze schilderingen zeer groot is, maar zooals zij nu hangen, zal men niet licht op het denkbeeld komen, dat zij tot 's Lands Plantentuin behooren. Eindelijk zijn op een vijfde plaats acht aquarellen van bloeiende planten uit genoemde inrichting ondergebracht. Het is hier niet alleen het groote publiek, dat geen indruk ontvangt, maar ook zelfs vakgenooten; ik heb verschillende Fransche plantkundigen gesproken, die de Nederlandsch-Indische afdeeling bezochten in de hoop, daar een inzending van 's Lands Plantentuin te zullen vinden en die teleurgesteld waren, omdat zij niets anders zagen, dan de groote plattegronden, waarvan de bizonderheden in de halve duisternis niet waargenomen konden worden.
Ook van de uitvoerartikelen van Nederlandsch-Indië zal men op deze tentoonstelling geen juist denkbeeld verkrijgen. In het Noorderpaviljoen vindt men tegen de wanden een aantal grafische tabellen, die een voorstelling moeten geven van de productie aan suiker, koffie, thee, enz. der laatste vijftig jaren; zeker zeer belangrijk voor een wetenschappelijk werk, maar 99.9 % der bezoekers merkt hier niets van. In
| |
| |
het Zuiderpaviljoen wordt één wand bijna geheel ingenomen door een sierlijke groep, voorstellende de exportartikelen in hun natuurlijke verpakking; deze groep valt door haar grijsgele tint in dit donkere lokaal weinig op en dan nog: wie, die het niet weet, ziet, dat dit een krandjang suiker, dat een baal koffie is? Alleen zulke artikelen als tin, copra, rotting, enz., die niet verpakt worden, vallen in het oog. Ook kleine monsters koffie, cacao, enz. spreken niet duidelijk tot het groote publiek. Wel doet dit b.v. een zeer goed geslaagde expositie van de Oembilien kolen in het Noorderpaviljoen: een opeenstapeling van steenkolen, waar boven kaarten, graphische voorstellingen, enz. hierop betrekking hebbende. Ik ben eenige malen met ontwikkelde vreemdelingen door de beide paviljoens gegaan en telkens trof het mij, dat er gezegd werd: hé, vindt men daarginds kolenmijnen? dat men dan ook de kaarten en verdere voorstellingen, daarop betrekking hebbende, nader bestudeerde, maar dat men van de landbouwproducten niets zag, wanneer ik er niet opmerkzaam op maakte. Toch zijn ook hier wel weer zaken, die meer in het oog vallen, zooals b.v. de Preanger theeondernemingen - jammer overigens, dat deze niet op soortgelijke wijze reclame maken voor hun product als Ceylon, dat voor een theehuis gezorgd heeft, waar 's middags de Parijsche wereld heenstroomt, - en de Gouvernements kinaonderneming, maar ook deze laatste bevindt zich in een slecht verlichte hoek van het Zuider paviljoen; ook hier weer vernam ik deze klacht van een hooggeplaatst Fransch jurylid.
Zeer veel ruimte wordt ingenomen in het Noorderpaviljoen door modellen van militaire gebouwen en van het marineetablissement te Soerabaia; boven dit laatste een duidelijke kaart van de Paketvaartmaatschappij, die bij het binnentreden dadelijk in het oog valt en een voorbeeld is van goed exposeeren. Daarentegen is in ditzelfde paviljoen een kaart, die de route van de Siboga-expeditie aangeeft, zoodanig gehangen (boven den ingang), dat bijna geen bezoeker er opmerkzaam op wordt; toch zou er wel reden geweest zijn om deze kaart met een weinig eerbied te behandelen, waar het een van de belangrijkste wetenschappelijke expedities geldt, door Nederlanders ondernomen.
| |
| |
In het Zuiderpaviljoen zijn de industrievoortbrengselen van den inlander goed vertegenwoordigd, vooral gebatikte kains, wajangpoppen, wapenen, enz.; daarentegen vindt men van het hoofdbedrijf van den inlander, den landbouw, zeer weinig, dat het oog treft. Wie, die het niet wist, zou hier een denkbeeld krijgen van de beteekenis van den rijstbouw op Java? Veel ruimte wordt hier ingenomen door een verzameling muziekinstrumenten en door een aantal Hindoesche afgodsbeelden van Bali, die, hoe belangrijk ook voor den ethnograaf, op deze tentoonstelling toch niet geheel op hun plaats zijn.
Een gelukkig denkbeeld is geweest, aan deze tentoonstelling te verbinden een leeszaal, waar men een groot aantal werken en brochures, hetzij gedrukt of in manuscript, op onze koloniën betrekking hebbende, kan raadplegen. De ernstige onderzoeker, die begonnen is met het koopen van den reeds genoemden ‘Guide à travers la Section des Indes-Néerlandaises’ zal in dit voortreffelijke, door tal van bekwame mannen samengestelde boek reeds een schat van wetenswaardigheden vinden, en wordt hier bovendien nog telkens verwezen naar verhandelingen, die in de leeszaal aanwezig zijn. Maar hoeveel ernstige onderzoekers vindt men op een wereldtentoonstelling? Het groote publiek - en ik bedoel hiermee nu volstrekt nog niet de massa der onbeschaafden, maar de goedonderwezen, welopgevoede vreemdelingen, die weinig van onze koloniën weten - tracht al rondwandelende een indruk te ontvangen, het zal langer stilstaan bij die inzendingen, die zijn oog weten te trekken, voorbijgaan, waar het meent, niets belangrijks te zien. Dit publiek nu zal onder den indruk komen, dat Nederlandsch-Indië een land is met veel mooie Hindoetempels, door de zorg van het Gouvernement uitstekend onderhouden, dat het meerendeel van de bewoners Sivaieten of Boedhisten zijn, dat Bali een van de belangrijkste eilanden van onzen Archipel is, enz. Vindt men daartegenover, dat ik te veeleischend was, wanneer ik verwachtte, dat hier den vreemdeling getoond zou worden, wat wij in onze koloniën op het oogenblik tot stand brengen, dat men b.v. een beeld gegeven zou hebben van de tabakskultuur op Sumatra's Oostkust, dat getoond zou zijn, hoe Java thans door de energie der suikerfabriekanten het eerste
| |
| |
rietsuikerproduceerende land van de wereld geworden is (behalve de inzendingen der Proefstations, hebben op de rietsuikerindustrie betrekking 8 fotografiën!), hoe hetzelfde gezegd kan worden van de kinakultuur, dat men had laten zien, wat op onderwijsgebied door de Regeering en particulieren gedaan is (behalve boeken, enz. in de leeszaal, hebben hierop weer alleen eenige fotografiën van scholen betrekking), dat men een denkbeeld gegeven had van hetgeen onze ingenieurs tot stand hebben gebracht ook op ander gebied dan spoorwegbouw? Ik zou dit aantal vragen met vele kunnen aanvullen, maar ik weet, dat ik ten antwoord zou krijgen: er was gebrek aan ruimte. Zeker, de ruimte was beperkt; maar vooreerst zou men er over kunnen strijden, of een deel van het thans tentoongestelde waard was, vertoond te worden, waar zooveel ontbrak, waar belangrijke verzamelingen, met groote zorg bijeengebracht, zooals b.v. de inlandsche voedingsmiddelen van den Heer Vorderman niet aangenomen zijn; ik wees hier boven reeds op. Maar bovendien heeft men van het beschikbare terrein slechts een deel voor tentoonstellingszalen gebezigd en een groot stuk gebruikt voor de plaatsing van een terras met den reeds genoemden Tjandi Sari. Nu herhaal ik, dat deze nabootsing uitstekend gelukt is, maar de vraag moet toch gesteld worden, of men hiervoor zooveel plaatsruimte aan de eigenlijke tentoonstelling mocht onttrekken. De Fransche koloniën in Achter-Indië hebben wel hetzelfde gedaan, maar deze hadden te beschikken over veel terrein. Men heeft misschien gemeend hier facts en fancies te moeten vereenigen, maar op een wereldkermis wordt gevraagd naar facts en de fancies kunnen er niet tot hun recht komen. Wie zal hier te midden van groote menschenmassa's onder den indruk komen van de Hindoe-Javaansche kunst, wie, die de Prambanantempels gezien heeft, voelt niet de tegenstelling tusschen deze omgeving en de klappers en wringins van de Javaansche dessa met de groene
helling van den Merapi als achtergrond?
F.A.F.C. Went.
|
|