De Gids. Jaargang 64
(1900)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 195]
| |||||
De Chineesche kwestie.Ga naar voetnoot1)‘Die barbaren van Chineezen! Nu vermoorden ze weer van die arme zendelingen, die voor hun zieleheil, geheel belangeloos, in China zijn gekomen, om de zegeningen van het Christendom onder hen te verspreiden! En niet alleen de zendelingen, maar alle vreemdelingen, die in China zijn, willen ze uitroeien, mannen, vrouwen en kinderen. Het wordt tijd, dat de groote mogendheden nu eens voor goed orde op de zaken daar gaan stellen, en de beschaving brengen in dat woeste land van wilden!’ Zóó ongeveer oordeelen op 't oogenblik nog heel veel menschen, het meerendeel, die van de tegenwoordige gruwelen in China lezen. En zij weten niet, dat de kern van de chineesche kwestie véél dieper ligt, dat de barbaren niet de chineezen zijn, maar de europeanen die, als roovers, enkel gedreven door winstbejag en geldzucht, en volstrekt niet om filantropische redenen, zich in China nestelden, gewapend met geweren en kanonnen, en, wat nog veel erger was, een te voren sober, matig volk vergiftigden met opium, die zij, met ruw geweld, daar invoerden, tegen het verzet van de chineesche regeering in. Maar het leelijkste van alles is nog, dat de godsdienst tot dekmantel moest dienen voor al de geldzuchtige doeleinden, | |||||
[pagina 196]
| |||||
en, als voorposten en voorloopers van het veroveringsleger in China niet, zooals elders, ontdekkingsreizigers of troepjes handelaren, maar zendelingen werden gebruikt. Het kapitalisme, opdringend en roovend waar het geen recht heeft, onder het voorwendsel van godsdienst en beschaving, dit is de geschiedenis van vele kolonies, maar vooral van de koloniseering in China. En, hoe ook sommige zendelingen door edele roeping mogen gedreven zijn, en met welke drogredenen men het ook tracht weg te redeneeren, dit feit blijft als een paal boven water vaststaan, dat voor een chinees deze vier dingen in altijddurend, onverbrekelijk verband met elkaar blijven staan: een zendeling, een kist opium, een bijbel, en een europeesch oorlogschip. Wij hooren uit de meeste dagbladen bijna alles over de chineesche toestanden in China, en de verhouding van China tot de mogendheden, van ééne, de europeesche zijde. Het is mijn plan, in dit stuk de kwestie ook eens van de chineesche zijde te beschouwen, en eens na te gaan, of het misschien niet iets anders is dan ingeboren moordzucht en barbaarschheid, die een van nature onkrijgshaftig, vreedzaam, matig volk als de chineezen in zulke woede heeft ontstoken tegen de europeanen en alles wat europeesch is.
Vóór 1770 werd in Indië maar weinig opium gebruikt, zij kwam van Assam en werd gebruikt als drogist-artikel. De vroegere katholieke zendelingen in China, en ook de beroemde zeevaarder Marco Polo, gewagen niet van opium; evenmin één boek van de chineesche historie of literatuur in die tijden. In 1770 begon de portugeesche O.I. compagnie een duizend-tal kisten van Indië naar China te vervoeren, en opende zij een depôt in Macao. Op clandestiene wijze werd ze van daaruit op chineesche schepen gebracht, die haar in China binnensmokkelden. De engelschen begonnen weldra het voorbeeld der portugeezen te volgen, hoewel de chineesche regeering, voor 't grootste gedeelte uit een zedelijk oogpunt handelende, officieel den invoer had verboden. Iedereen heeft wel gehoord van den beruchten opium-oorlog, dien Engeland met China | |||||
[pagina 197]
| |||||
heeft gevoerd, maar weinigen hebben ooit beseft, hoe op en top barbaarsch in dezen het standpunt van Engeland was, tegenover China, dat, uit een zedelijkheidsoogpunt, zich verzette tegen den invoer van de opium, die een geheel volk zou vergiftigen. Ziehier eenige staaltjes van de missives, die de gouvernementssecretaris Lin aan Her Most Gracious Majesty van Engeland verzond: Als menschen uit een ander land verkeer zoeken met Engeland, zou het hun stellig passen, aan de engelsche wet te gehoorzamen. Is dit dan niet óók toepasselijk op vreemdelingen in het Hemelsche Rijk? Hoe kunt gij winst zien te zoeken met een artikel, zoo verderfelijk voor den mensch (als opium) en zonder beroering van Uw geweten? Wij hebben gehoord, dat gij, regeerster van Uw eerwaardig rijk, een liefderijk hart hebt, en daarom moet gij onwillig zijn om aan anderen te doen wat gij niet zelf gedaan wilt worden. De eindregel slaat op een tekst in Confucius, welke tekst in eenigszins anderen vorm ook in den bijbel voorkomt. Met dit argument werd de koningin eener christelijke natie door een ‘heiden’ aangesproken! Aan de europeesche handelaars schreef Lin: Bedenkt, dat als gij hier geen opium bracht, het volk het nergens vandaan zou kunnen halen. Moet dan ons volk sterven, en Uw leven niet worden opgeëischt? Gij zijt bezig menschelijk leven te vernielen om zelf maar winst te hebben. Gij moest Uwe opium aan mij uitleveren uit respect voor de natuurlijke gevoelens van de menschheid.
In plaats van toe te geven aan de op zuivere menschelijkheid gegronde smeekingen van China om het verderfelijke goed niet meer in te voeren, is toen door Engeland de opium-oorlog begonnen, waardoor met geweld van wapenen de invoer van opium werd verkregen, die een geheel volk zou vergiftigen. Zeer terecht schrijft de amerikaansche professor Johnson hierover: ‘the war was raged for the right to violate native law in the interest of traders in opium.’ En van dát volk, dat bruut geweld tegenover rede had gesteld, kreeg China op den koop toe nog een troep zendelingen, die ‘beschaving’ moesten brengen onder die ‘heidenen’, | |||||
[pagina 198]
| |||||
en liefde en broederschap kwamen prediken, toen de opium met moord en doodslag onder de chineezen was gebracht. De manier, waarop die zendelingen in China zijn opgetreden, heeft er sterk toe bijgedragen, om de haat tegen de vreemdelingen te versterken. Zij wilden in het hun vreemde land zich geheel aan de wetten onttrekken, een staat vormen in den staat, zij begonnen de heerschende godsdiensten, die zij voor 't meerendeel niet eens grondig bestudeerd hadden, te bespotten en af te takelen, schimpten op zeden en gewoonten, en dreigden met hun consuls en oorlogschepen, zoodra het hun niet naar den zin ging. Als men zoo in de couranten leest van moorden op zendelingen in China gepleegd, is de eerste indruk er een van verontwaardiging; maar als men in China geweest is, en een beetje op de hoogte is van de toestanden daar, gaat er veel van die verontwaardiging weg, en noemt men zulke bestraffingen, hoe laf en wreed op zichzelf ook, veelal het ‘verdiende loon’ voor veel tergen en tarten van de zijde der missionarissen. Men weet dan, dat het chineesche volk, tot op het uiterste gedreven, niet meer doet dan wat ieder ander volk in zoo'n geval zou doen, wanneer er inbreuk wordt gemaakt op zijn heiligste wetten en rechten, godsdiensten en zeden. Ik kan niet beter de grieven weergeven, die de chineesche regeering, en het chineesche volk, tegen de zendelingen hebben, dan door beknopt en enkel in hoofdzaak den inhoud mee te deelen van een circulaire in verschillende artikelen, jaren geleden, door het Tsoeng Li Ya Men, aan den franschen ambassadeur en andere gezanten gericht. Men zal er uit zien, dat de chineesche regeering jaren van te voren opstanden en vijandelijkheden, als die telkens in de zendelingen-kwestie plaats hebben, heeft voorzien. Tegen alle waarschuwingen van het chineesche gouvernement in, hebben echter de verschillende mogendheden het arrogante, onverstandige en brutale drijven der zendelingen gesteund en verstandige, redelijke argumenten der chineesche regeering met oorlogschepen en landingsdivisies beantwoord. Dit is toch zeker op den duur een methode van redeneeren, om een volk, zelfs het vreedzame, onoorlogzuchtige chineesche volk, dol te maken. Geen wonder dan ook, dat na de beruchte Tientsin-zaak van | |||||
[pagina 199]
| |||||
ettelijke jaren geleden, toen een algemeene vreemdelingenmoord daar plaats had, nu pas alweder een tweede voor de deur heeft gestaan. Ik zal eerst de verschillende Artikelen, die de klachten van de chineesche regeering inhouden, overschrijven, om er dan nog even in 't kort over te spreken. | |||||
Artikel I.De christenen, als zij een weeshuis stichten, geven geen kennis aan de autoriteiten, en schijnen in 't geheim te handelen. Vandaar de achterdocht van het volk. In China zijn de wetten, die weeshuizen regeeren, de volgende: dat bij de intrede en het vertrek der kinderen aangeteekend wordt de persoon die ze achterlaat en de persoon die ze aanneemt; de verklaring van de autoriteiten gegeven en de vergunning aan de ouders om het kind te bezoeken. Als de kinderen grooter zijn kunnen ze worden aangenomen door iemand, die geen kinderen heeft, of worden teruggenomen door de ouders zelf. Wij hebben gehoord, dat in elk land de zaken bijna op dezelfde wijze worden behandeld. Hoe komt het dan, dat, eenmaal in China, de vreemdelingen die gewoonten niet volgen? Er wordt geen kennis gegeven aan de autoriteiten, en geen rekening gehouden met de familie waartoe het kind behoort. Als het eenmaal het weeshuis is binnengetreden wordt niet aan anderen vergund het aan te nemen, noch wordt zelfs den ouders, die het afstonden, toegestaan het terug te nemen of zelfs maar te bezoeken. Dit bevordert de kwade vermoedens en wekt den haat van het volk op. Ofschoon wij alle geruchten betreffende het uitrukken van oogen en harten ontkend hebben, blijft het volk er aan twijfelen. Het zou een goed werk zijn de vreemde weesinrichtingen af te schaffen en ze naar Europa over te brengen, waar de zendelingen dan op hun gemak weldadigheid kunnen uitoefenen. Wij hebben in iedere provincie al een groot aantal weesinrichtingen en toch willen de vreemdelingen ons tot allen prijs een hulp verleenen, waaraan niet de minste behoefte bestaat. Het zou veel wenschelijker zijn als ieder weldadigheid oefende in zijn eigen land. | |||||
[pagina 200]
| |||||
Artikel II.De vrouwen moesten niet langer christelijke kerken bezoeken, en ook moesten geen liefdezusters in China komen om godsdienst te prediken. In China zijn goede naam en zedigheid belangrijke zaken. Er zijn zelfs plaatsen waar christen-mannen en vrouwen samenkomen niet alleen in een kerk, maar binnenshuis. Het publiek krijgt kwade vermoedens en denkt dat daar dingen strijdig met de zedelijkheid plaats grijpen. Mannen en vrouwen die elkaar niet bestaan is het in China niet eens vergund elkaar de hand te drukken, noch samen te leven.Ga naar voetnoot1) | |||||
Artikel III.De zendelingen, in China verblijvend, behoorden zich te richten naar de wetten en gewoonten van China. Het moest hun niet vergund zijn, zich op een exceptioneel standpunt van onafhankelijkheid te plaatsen, zich wederspannig te toonen aan het gouvernement en aan de ambtenaren, zichzelf een macht toe te kennen, die zij niet bezitten, den goeden naam van andere menschen aan te tasten, het volk verkeerde zaken op te dringen, de leer van Confucius te belasteren, waardoor zij aanleiding geven tot verontwaardiging van het volk. De zendelingen moeten zich onderwerpen aan de locale machthebbers en de chineesche christenen moeten, in alle gevallen, behandeld worden volgens de algemeene wet, behalve de uitgaven voor theatrale plechtigheden en het aanbidden van locale beschermgoden, waarvan zij vrijgesteld zijnGa naar voetnoot2); maar zij kunnen zich niet onttrekken aan de verplichte leveringen en den verplichten arbeid. Zij mogen niet weigeren de grondbelasting en de landrente te betalen, noch zal het den zendelingen toegestaan worden hun raad te geven en hen te helpen in het overtreden van de algemeene wet. Gevallen van geschillen tusschen christenen en niet-christenen behooren | |||||
[pagina 201]
| |||||
tot de onpartijdige jurisdictie van de autoriteiten en kunnen niet overgelaten worden aan het patronaat van de zendelingen. Dezen mogen ook chineesche christenen niet onttrekken aan de gerechtshoven, als vervolgers of verdedigers, wat in een geding leidt tot uitstel en de betrokken partijen bevoordeelt. In gevallen, waarin de zendelingen zich bemoeien met dingen buiten hun bevoegdheid, moeten de locale autoriteiten daarvan kennis geven aan de hooge ambtenaren der provincie, die de klacht moeten opzenden naar de Tsung Li Ya Men, die dan kan gelasten, dat ze naar hun huis terug worden gezonden. In gevallen, waarin christenen in gedingen, betreffende echtverbintenis of landeigendom, zich beroepen op hun positie, teneinde de tusschenkomst der zendelingen in te roepen, zullen zij door de autoriteiten streng gestraft worden. China eert den godsdienst van Confucius, dien van Boeddha en dien van Tao (Lao Tsz'), maar ook de leer der Lama's wordt hier beleden. Daarom is het tegenstrijdig met de gewoonte dat de belijders der laatste (de leer der Lama's) ofschoon zij geen Chineezen maar Thibetanen zijn, de besluiten der chineesche autoriteiten zouden loochenen. Wij hebben hooren zeggen dat de zendelingen in vreemde landen onderworpen zijn aan de wetgeving van het land in hetwelk zij leven, en dat het hun verboden is, zich onafhankelijk te maken, de wet te overtreden, zich macht toe te kennen of wantrouwen en wrok bij het volk op te wekken. Op dezelfde wijze zouden de zendelingen, die hun godsdienst in China onderwijzen, zich moeten onderwerpen aan de autoriteit van de magistraten in China. Maar toch zijn zij op pochende wijze onafhankelijk en erkennen de autoriteit der officiëele machthebbers niet. Plaatsen zij zich aldus niet buiten de wet? De christenen in China blijven chineesche onderdanen en zijn daardoor gedwongen om getrouw aan hun plicht te blijven. In geen geval kunnen onverschilligheid en scheiding bestaan tusschen hen en de rest van de natie. De christenen in de steden en op het land behooren in goede harmonie met hun mede-landgenooten te leven. En toch, in zaken betreffende het algemeen belang, als een inschrijving voor het volk wordt geopend, of verplichte arbeid vereischt, stellen zij hun positie als christenen op den voorgrond om aan deze lasten te ontsnappen. Zij scheppen alzoo | |||||
[pagina 202]
| |||||
een exceptie (voor zich). Hoe dan te vermijden dat het overig gedeelte van de natie in deze exceptie bewilligt (tegen hen)? Nog meer. Zij weigeren de belastingen te betalen en den verplichten arbeid te verrichten, zij brengen de mandarijnen in verlegenheid, zij verdrukken degenen die niet tot hun godsdienst behooren. De vreemde zendelingen begrijpen den toestand niet geheel en al; niet alleen geven zij (zonder het misschien te weten) een toevlucht aan christenen die schuldig zijn aan misdaden en weigeren zich aan de justitie over te geven, maar zij stemmen er in toe, bescherming te verleenen aan degenen die alleen bekeerlingen zijn geworden, omdat zij een of andere misdaad hebben begaan. (Verder) werken de zendelingen zich in de provinciën als pleitbezorgers op, ten overstaan van de locale autoriteiten, voor christenen die processen hebben.Ga naar voetnoot1) (Volgen eenige voorbeelden van historische gevallen.) | |||||
Artikel IV.Chineezen en vreemdelingen, samen levend, moeten worden geregeerd door dezelfde wetten. Als bijvoorbeeld iemand een ander doodt, moet hij, als hij een chinees is, worden gestraft volgens de chineesche wet; als hij een vreemdeling is, volgens de wet van zijn land; op deze wijze zal er orde zijn; het doet er weinig toe op welke (verschillende) wijzen de chineezen of vreemdelingen een geval behandelen, een bestraffing is alles wat noodzakelijk is. Maar, als die straf eenmaal opgelegd werd, moeten zij (de zendelingen) niet meer aankomen met eischen van schadevergoeding, en vóór alles moeten zij niet den vermeenden aanstoker van de misdaad gaan zoeken, om een zekere som van hem los te krijgen. Het behoort aan de locale autoriteiten om te beslissen over geschillen, die mogen rijzen tusschen christenen en het volk. Als het een niet christen is, die onrecht heeft gedaan aan een christen, moet hij gestraft worden naar gelang van de zwaarte zijner misdaad, evenzoo in het omgekeerde geval. De mandarijn moet met volkomen gerechtigheid en de grootste | |||||
[pagina 203]
| |||||
onpartijdigheid de zaak berechten. Als een christen geheel in strijd handelt met de wet, neemt de locale autoriteit de zaak in handen; en als iemand dezen christen aanklaagt, moet hij gevangen genomen worden. Maar dan moeten de zendelingen niet beproeven hem te verdedigen en vrij te spreken. Als een geval zich voordoet dat een zendeling een christen er van terughoudt, zich over te geven aan de bevelen der autoriteit, moet niet alleen de christen worden gestraft, maar ook de zendeling, of deze tenminste naar zijn land worden teruggezonden. (Volgen eenige historische gevallen.) | |||||
Artikel V.De paspoorten, gegeven aan zendelingen die het binnenland ingaan, behooren duidelijk te vermelden de provincie en de prefectuur, waar zij zich wenschen te vestigen. Ook zullen bevat zijn in dit document de namen en titels van den betrokkene, zoodat hij zich niet heimelijk in een andere provincie kan begeven en het paspoort persoonlijk blijve. De zendeling behoort niet, als hij door het douanenkantoor gaat, contrabande-artikelen binnen te smokkelen die aan invoerrecht onderhevig zijn. Bij zijn aankomst in een andere plaats dan die, welke in het paspoort staat vermeld, of wel als het document aan een christen-chinees is gegeven, om hem door te laten gaan voor een zendeling, zal het paspoort vernietigd worden. Als daarenboven bewezen is dat de drager het paspoort (van den zendeling) tegen betaling gekocht heeft, of dat hij op andere wijze ernstig inbreuk heeft gemaakt op de wet, zal het individu dat dus valschelijk de positie van een zendeling heeft ingenomen, worden gestraft, en de zendeling zelf naar zijn eigen land terug worden gestuurd. En opdat deze regel overal kunne worden toegepast, zal de naam van den zendeling in chineesche karakters op den pas worden vermeld, hetgeen als bewijs zal gelden. Passen zullen niet worden afgegeven in streken waar rebellen zijn, noch waar daarna de Keizerlijke troepen opereeren, en wel met het duidelijke doel om de persoonlijke veiligheid van de zendelingen te verzekeren. De pas zal vernietigd worden, in geval de zendeling naar zijn land terug is gegaan, is gestorven of van het zendingswerk heeft afgezien. | |||||
[pagina 204]
| |||||
(Volgen eenige gevallen van misbruiken, met passen voorgekomen.) | |||||
Artikel VI.Dit artikel klaagt er over, dat ieder, die zich aanmeldt, maar direct gretig als christen wordt aangenomen, zonder dat onderzoek naar zijn antecedenten wordt gedaan. Op die manier is veel gespuis en geboefte christen geworden, enkel om macht en protectie te krijgen en steun bij vervolging. (Daarna een lijst van gruweldaden door dergelijke pseudo-christenen gedaan, alles met namen, plaatsen en datums.) | |||||
Artikel VII.De zendelingen behooren de chineesche gebruiken te volgen en in geen opzicht daarvan af te wijken; zij behooren, bijvoorbeeld, zich niet te bedienen van zegels, welker gebruik alleen aan ambtenaren is geoorloofd. Het is hun niet geoorloofd, missives naar de Yamen te zenden, wat ook het gewicht er van moge zijn. Als echter een dringende zaak het schrijven volstrekt noodzakelijk maakt, mogen zij het doen, mits zij er goed voor zorgen niet over dingen te spreken, die niet tot het onderwerp behooren en van deze bevoegdheid gebruik maken gelijk de literati in den ‘Pin Tieh’ (petitie) vorm. Als de zendelingen een mandarijn van hoogen rang bezoeken, moeten zij tegenover hem dezelfde ceremoniën in acht nemen als de literati; ook als zij een mandarijn van lageren rang bezoeken, moeten zij zich aan de gebruikelijke ceremoniën houden. Zij moeten niet zonder ceremoniëel in de Yamens komen, en de zaken aldus in verwarring en wanorde brengen. In Shan Tung is het gebeurd dat een zendeling zich liet doorgaan voor Hsiün Fu (voor den Goeverneur eener provincie). In Sze-Chuen en Kwei-Chow trachtten de zendelingen op hun eigen houtje de terugroeping te vragen van mandarijnen, die hun zaken niet naar hun zin hadden geschikt. Zóó nemen zij niet alleen de autoriteit aan van ambtenaren, maar kennen zij zich een macht toe die alleen de Keizer bezit. Hoe kan het anders, of algemeene verontwaardiging wordt door zulke daden opgewekt? | |||||
[pagina 205]
| |||||
Artikel VIII.Het is den zendelingen niet vergund, zich rechten toe te kennen op den eigendom dien zij verkiezen aan te wijzen als toebehoorende aan de kerk. Dan zullen geen moeilijkheden ontstaan. Als de zendelingen een stuk land willen koopen, om er een kerk of een huis op te zetten, dan wel een huis willen huren, om er in te gaan wonen, moeten zij, alvorens den koop te sluiten, met den werkelijken eigenaar een verklaring afleggen voor de locale autoriteit, die zal onderzoeken of Fung Shui geen hinderpaal biedtGa naar voetnoot1). Als de mandarijn beslist dat de Fung Shui geen bezwaar oplevert, zal het nog noodig zijn de toestemming van de bewoners der plaats te vragen. Wanneer deze twee formaliteiten vervuld zijn, moet noodzakelijk in den tekst van het contract de regel gevolgd worden, welke is openbaar gemaakt in het vierde jaar der Regeering van Tung Chih, dat is te zeggen, er moet gezegd worden, dat het land met volle rechten behoort aan chineesche christenen. Het zal bij den koop van eigendommen niet veroorloofd zijn, van een anderen naam gebruik te maken, dan dien van den werkelijken kooper; het zal ook niet geoorloofd zijn deze overdracht, in strijd met de wet, te doen op den raad van oneerlijke menschen. De zendelingen, die lang in China wonen, behooren niet de ontevredenheid en den afkeer van het volk op te wekken, maar moeten in goede verstandhouding met ons leven zonder altijd kwade vermoedens te doen ontstaan. Op dit oogenblik is er bijna altijd oneenigheid tusschen de twee partijen en de schuld hiervan ligt aan het gedrag van de christenen. Er zijn mooie huizen, behoorend aan literatoren, die zij opeischen en waaruit zij in een minimum van tijd den eigenaar verdrijven. Maar wat nog het ergste is en wat de waardigheid | |||||
[pagina 206]
| |||||
van het volk het meest kwetst, ligt hierin, dat zij dikwijls als hun eigendom yamens eischen, vergaderplaatsen en tempels, die in hoog aanzien staan bij de literati en de bewoners van den omtrek. Zeker zijn in iedere provincie huizen, die vroeger aan de kerk (d.i. de christelijke) toebehoorden; maar men moet rekening houden met het aantal jaren, die sedert verliepen, en men herinnere zich, dat de christenen deze huizen weder verkochten, en dat deze sedert dien tijd misschien door de handen van verscheidene eigenaars zijn gegaan. Ook houde men in het oog, dat het huis misschien oud en bouwvallig was toen het (door de christenen) verkocht werd, en de kooper misschien groote uitgaven aan reparatie heeft gehad, of het geheel nieuw deed opbouwen. De zendelingen houden hier geen rekening mede; zij vragen slechts terug wat zij wenschen, zonder de minste schadeloosstelling aan te bieden. Somtijds eischen zij zelfs, dat reparatiën moeten worden gedaan, en als de eigenaars dit niet willen, een som gelds. Zulk een gedrag wekt de verontwaardiging op van het volk, dat de zendelingen met alles behalve welwillende blikken aanziet. Zoolang dat duurt kan er geen vriendschap bestaan.
Op dit memorandum, den vertegenwoordigers der vreemde mogendheden aangeboden, is nooit eenig antwoord ingekomen; het is eenvoudig gedeponeerd. En, al dateert het nu reeds van jaren geleden, de wan-toestanden zijn sedert niet veranderd ten goede, maar steeds erger geworden. Steeds is het volk, tot het uiterste getergd en gesard, tot een uitbarsting gekomen tegen de zendelingen, en steeds hebben de mogendheden daarvan gretig gebruik gemaakt, om de chineesche regeering daarvoor met geld en goed te doen bloeden. Op den duur, zooals nu blijkt, wordt de volkswil echter sterker dan het gouvernement, totdat hij nu eindelijk zóó krachtig schijnt geworden te zijn, dat de regeering, ziende dat eigen leven nu op het spel staat, zich met het volk aansluit tegen de gehate vreemdelingen, die haar zoo dikwijls hebben vernederd. De laatste oorlog tegen Japan was niet zoo'n echt nationale zaak. Een groot gedeelte van het volk voelde er niet zoo | |||||
[pagina 207]
| |||||
veel voor. Maar de haat tegen de vreemdelingen uit het Westen is nationaal. Men stelle zich eens voor, dat er chineesche priesters in Europa kwamen, bewerend dat de liefde voor ons volk hen er toe gedreven had, het te komen verlichten; dat zij, arm dáár gekomen, binnenkort in de mooiste villa's woonden; dat zij zich onttrokken aan onze wetten, weigerden voor den keizer of koning den hoed af te nemen; ongeroepen in onze gerechtszalen traden en den rechters in de rede vielen; dat het geboefte van de achterbuurten zich om hen schaarde; dat zij zich Generaal of Gouverneur lieten noemen; dat zij de Mariabeelden in onze katholieke kerken stuk sloegen (zooals zendelingen met chineesche beelden gedaan hebben); dat zij den Dom van Utrecht in bezit namen om er een tempel op te richten, dat zij onze tooneelvoorstellingen verhinderden! En toch is dat precies hetzelfde wat nu de zendelingen in China doen. Verbeeldt u verder dat die chineesche zendelingen in Europa bij den maaltijd allerlei onwelvoegelijke geluiden lieten hooren, op den grond spuwden, en de Kalverstraat als urinoir gebruikten, - zooals in hun land voegzaam zou zijn. - Toch zou dit niet meer vreemd en ongepast voor ons zijn dan voor hen is het dansen van mannen en vrouwen met elkander en het zich alleen op straat vertoonen van een vrouwelijke missionaris die handjes geeft aan mannen. Als men eens haarfijn wist het drijven der zendelingen in China, zou men verbaasd staan, dat er al niet veel eerder en veel meer moorden gebeurd zijn dan nu. En op die moorden wordt in den regel ook schandelijk gereageerd. Welken indruk moeten de chineezen wel krijgen van de toewijding en heilige belangeloosheid der zendelingen - welke toch, als apostelen, vooruit weten. dat zij er hun leven aan wagen - als het gouvernement, door het dreigen der mogendheden gedwongen, ten slotte een schadeloosstelling van vijftigduizend of meer dollars moet uitbetalen aan de nagelaten betrekkingen van den vermoorde, meest arme lieden, die hierdoor ineens een groot fortuin krijgen? En als men bovendien weet, dat aan de zendingen in China meer dan een millioen pond sterling per jaar wordt | |||||
[pagina 208]
| |||||
besteed - waar in Europa zelf duizenden en duizenden gebrek lijden - opgebracht voor het grootste deel door lieden, die niet weten hoe nutteloos maar vooral verderfelijk dat geld besteed wordt - en dat het geheele resultaat van nu reeds 300 jaar werken der zendelingen bestaat uit 500.000 katholieke bekeerlingenGa naar voetnoot1) en 50.000 ProtestantenGa naar voetnoot2) (en dan nog welke dubieuze bekeerlingen, uit welke onzuivere motieven!) op een volk van ruim 400 millioen; als men dan bovendien bedenkt hoe 'n blijvend gevaar de zendingen opleveren voor den vrede met China, en daardoor ook voor de wereldvrede, dan komt men onvermijdelijk tot de gevolgtrekkingen:
Zooals zij nu optreden is het zoo onchristelijk mogelijk Toen ik in 1894 in China was, en er in een dorp bij Hankow twee zendelingen vermoord waren, alweer door hun onverstandig, roekeloos drijven, en niettegenstaande zij door de overheden waren gewaarschuwd, die het zagen aankomen, heb ik het bijgewoond, dat er in Hongkong ‘indignation- | |||||
[pagina 209]
| |||||
meetings’ werden belegd, waarin de aartsbisschop van Hongkong het hardst meeriep om een bombardement, militaire bestraffing van de geheele provincie, enz. enz. Of dit nu zuiver christelijk is, en of het ooit de bedoeling kan geweest zijn van Christus, dat zijn leer te vuur en te zwaard wordt gevestigd, blijft echter nog de kwestie. Wat moet het chineesche volk denken van de westerlingen, die zachtmoedigheid, vergeving, liefde en genade prediken, maar, als men er niet gauw genoeg van gediend is - omdat men zelf uitstekende leeren heeft -, met snelvuurkanonnen en bajonetten aankomen? Versch in 't geheugen ligt mij ook nog een feit, dat ik ter plaatse onderzocht en waar bevonden heb. Een engelsche zendeling ageerde in een chineesche wijk te Chiang Chioe (een dagreis van Amoy in 't binnenland) om zijne bekeerlingen te doen demonstreeren tegen eene tooneelvoorstelling voor een boeddhistischen tempel. Nu is het tooneel het edelste en meest geliefde volksvermaak in China. Door ophitsen en opruien gelukte het den zendeling, de demonstratie ook te doen plaats hebben, maar hij zorgde er wijselijk voor, op den avond dat zij zou gebeuren, Chiang-Chioe te verlaten en naar zijn veilige villa in de europeesche kolonie te Amoy te trekken. Thuis, goed en wel buiten schot, ontving hij het bericht, dat zijne lammeren ongenadig door het verwoede volk waren afgeranseld, en twee der belhamels als katten waren opgehangen. Hevig geïndigneerd wendde de zendeling zich tot den engelschen consul, met de gewone eischen van bestraffing, schadeloosstelling, enz. Maar deze, een zeer beminnelijk en verstandig man, weigerde, zoodra hij de ware toedracht der zaak wist, een hand er voor uit te steken. Hij verzekerde mij later, dat de grootste moeilijkheden in zijn consulairen loopbaan bijna altijd door de zendelingen waren veroorzaakt. Maar wat moeten de chineezen wel van de apostelen uit het Westen hebben gedacht, toen in 1894 de pest zoo zwaar in Canton en Hongkong uitbrak, en de zendelingen-doktoren weigerden de behulpzame hand te verleenen in de hospitalen, maar voor het grootste deel naar Japan vluchtten? Dit feit is niet door één maar door alle groote bladen | |||||
[pagina 210]
| |||||
in Hongkong unaniem geconstateerd, zonder tegenspraak. Japansche doktoren zijn toen ter hulp gekomen en hebben moedig hun taak volbracht, terwijl enkelen van hen hun toewijding met den dood hebben bekocht.
Men heeft in Europa, vooral in Holland, nog een veel te romantisch, dramatisch idee van zoo'n zendelingenleven in China. Men denkt China nog altijd onafscheidelijk van de plaatjes, zooals men ze boven de beroemde ‘kijkspellen’ op de kermis zag, met groote zwaarden, afgehouwen hoofden en bloedige rompen. Men gelooft dat het leven daar niets dan ellende, en kommer, en gebreklijden is. Iemand, die ‘in China is geweest’ wordt dikwijls voor een soort held aangezien, die het er door een wonder heelshuids heeft afgebracht. Hoe moet dan niet de aureool glanzen om het hoofd van een zendeling, een gezant Gods, die het woord zal verspreiden, waarin Hij zich heeft geïncarneerd. Ik stelde mij vroeger zoo iemand voor als een bleek, statig mensch, arm, met niets dan een schamele kleeding en een eerwaardigen staf, maar met Gods Licht blinkende in zijne oogen, en in zijn ziel de Liefde Gods, dezelfde die over de wereld-wateren lag na den baaiert, en die de martelaren deed sterven aan het kruis, eene zegening prevelend voor het volk, en zacht-lachende naar hunnen Heer daar Boven. Ik zag ze eenzaam zwerven door bergen en rotsvlakten, vervolgd door chineesche heidenen, gesteenigd door snoode kinderen, maar altijd veilig en wondersterk gewapend met het Woord. Ik was nog niet heel lang in China, of ik lachte over mijn romantische voorstellingen van vroeger. Het leven in de kleine havenplaatsen van China - ik neem Amoy of Swatow als voorbeeld - is even comfortabel als het leven in Europa. Men woont er in groote, steenen huizen, of beter kleine paleizen, gemeubileerd met het comfortabelste, wat men maar wenscht, men drinkt zijn bittertje Catz met zijn klare van Blankenheijm en Nolet, men geniet zijn Five o'clock bij de ‘awfully nice’ en ‘o so sweet’ engelsche ladies, die u met de blanke vingeren geurige thee aanbieden in fijn-Japansche kopjes, en uwe ziel beroeren | |||||
[pagina 211]
| |||||
met hun languissanten, bevenden blik; gij gaat in een zachten draagstoel, gedragen door o! zoo tamme, en heel niet wilde chineezen naar uw club, leest de nieuwste tijdschriften en bladen op de leestafel en peinst in de deftige library, waar aan den wand zesduizend boeken u, van hunne verhevenheid aanzien. Verder speelt gij een biljartje, en spoedt u naar huis, om uw evening dress aan te schieten, en u, weer in de kussens van uw draagstoel gezeten, naar een intiem dinertje te laten dragen bij een uwer engelsche vrienden. Gij zit daar aan een schitterende tafel vol bloemen, en spreekt in het smachtende engelsch met uwe charmante gastvrouw, drinkt uitstekenden wijn, eet patrijs, asperges en oesterpasteien, en voelt uw hoofd allerzaligst verkoeld door de wuivende ‘punkah,’ die als een groote, witte vleugel langzaam statig over uw hoofd waait. Daarna geniet gij op het terras van een magnifiek zeegezicht, lispelt iets van sterren en zoet maanlicht tegen blonde, marmerblanke misses, en zingt met lief weeëstem een aandoenlijk lied van dien allersentimenteelsten Thomas Moore. Oh! society in Amoy is awfully nice indeed! En - ach, mijn arme, arme illusies van vroeger, en o! arme, vervlogen aureolen! - de helft van deze society wordt gevormd door de zendelingen, de afgezanten Gods, die, door niets dan heilige roeping gedreven, en alles verzakende, met de liefde voor die arme verdoolde chineezen schreiende in hun hart, geheel belangeloos - let wel! belangeloos! - naar het verre Cathay trokken, om de verdoolde lammeren te weiden en terug te brengen naar hun zoeten Herder. Deze heeren en dames leven in de mooiste huizen van Amoy, halve paleizen, op hooge heuvels gebouwd, waar de frissche zeewind koelte brengt, en waar zij het prachtigste panorama genieten op hun galerij, onder het genot van cake en sweets. Zij zijn allercomfortabelst ingericht, hunne drawing-rooms prijken met kostbare zijden lappen, fonkelend van goud, en gij ziet er - o! zonde - de verdoemde afgodsbeelden der heidenen onder het beeld van den Verlosser. Men zou denken, in een salon van een deftigen rentenier te zijn. De heeren en dames gaan in eigen draagstoelen, op de schouders der arme lammeren, naar wèl ingerichte, geventileerde scholen, waar ze in slecht chineesch de ‘heiden’-kinderen hunner proselyten onderwijzen; spelen 's mid- | |||||
[pagina 212]
| |||||
dags hun partijtje tennis of cricket, nemen hun five o'clock tea, maken deftig hun ‘calls’, laten zich op de club zien, en reciteeren aardige mopjes op avondpartijtjes. Des Zondags gaan zij, de heeren in lange jas, de dames in moderne, zijden toiletten, geparfumeerd en gehandschoend, in den bekleeden draagstoel, gedragen op de schouders van zwoegende lammeren, naar de kerk, waar een der ‘bekeerde heidenen’ twee uur lang met de ‘punkah’ zich in 't zweet staat te zwaaien, om hun koelte toe te wuiven. De ladies missionnaris, na de vrouwen der consuls, geven in zulke chineesche havensteden den toon aan. Zij zijn heel deftige dames, die allersmakelijkst tiffinen en dineeren, zich allermodernst kleeden, en op de gulste wijze van de aardsche zaligheden genieten. Als de heeren en dames het 's zomers te warm krijgen maken zij - de mission is er goed voor - een reisje naar het koele Japan. Zij behoeven zich niet al te moe te maken, en zóóver wordt de gemakzucht gedreven dat ook hun kinderen, bengels van zes, zeven jaar, al een eigen draagstoel (sedan-chair) hebben en zich met een air van superbe aristocratie door de arme koelie-lastdieren, die zij lief moeten hebben als hun naasten, laten ronddragen. Het is heel gemakkelijk in Holland zittende, nooit in China geweest zijnde, op onbetrouwbare statistieken afgaande, een en ander tegen te spreken, maar iedereen die in China komt en de oogen niet dicht doet, kan dadelijk zien, dat in alle europeesche nederzettingen in havensteden de zendelingen de mooiste, comfortabelste, grootste huizen, men kan gerust zeggen kleine paleizen bewonen.Ga naar voetnoot1) Hoe dikwijls ben ik er niet zelf in geweest! Ik verzeker, dat het daar al bitter weinig heeft van de ‘kommer en ellende’, die de meeste niet-ingewijden in Europa denken, dat de zendelingen verduren. De onder sinologen welbekende missionaris Rippa heeft het trouwens ook al geconstateerd. Hij schreef n.l.: ‘Als onze Europeesche zendelingen in China zich met minder praal wilden gedragen en zich de manieren aanpassen van personen van alle rangen en standen, zou het aantal bekeer- | |||||
[pagina 213]
| |||||
lingen zeer vermeerderd worden, want de chineezen bezitten natuurlijke talenten, en zijn voorzichtig en volgzaam. Maar de zendelingen hebben de hooge en pompeuze manieren aangenomen, in China bekend als “Ti Mien” (chic, deftig). Hun kleederen zijn gemaakt van de rijkste stoffen, zij gaan nooit te voet, altijd in sedan-draagstoelen, te paard, of in booten, en met een gevolg. Met een paar eervolle uitzonderingen leven alle zendelingen op dezelfde wijze.’ Waar ik indertijd, in Amoy mijne woning hebbende, met een gewone chineesche schuit het binnenland in moest op mijn tochten, gingen de heeren zendelingen, die zoo tusschenbeide eens naar Chiang Chioe of Choan Chioe moesten, in sierlijke, keurig nette, van kussens voorziene ‘houseboats’, die volgeladen waren met lekkernijen van hun vriendjes, de rivier op. Dit waren dan de ‘hardships’ waar ik zooveel van gehoord had! Groot was ook mijn verwondering toen ik een zendeling-dokter, een Hollander, van wiens toewijding aan een hospitaal in 't binnenland ik ook zoo hoog had hooren opgeven, in de warme zomermaanden veilig en wel in een comfortabele villa in de europeesche kolonie te Amoy zag komen wonen, zijne zieken aan zijn chineesche assistenten overlatendGa naar voetnoot1). Eerst toen die warme maanden, doorgebracht met een stoet bedienden, draagstoelen en in ‘splendid accomodation’, voorbij waren, waagde hij zich weder in het binnenland terug. Vele zendelingen komen in China zonder een woord chineesch te kennen, en absoluut niets afwetend van het volk en zijn godsdienst. De meesten zijn bovendien menschen uit de lagere volksklassen, zonder ontwikkeling. Zoodra zij geleerd hebben een beetje chineesch te spreken, beginnen zij dan maar in een gebrekkig taaltje te prediken, en uit te vallen tegen de chineesche ‘afgoden’ en de dwaalleer van Confucius Een wereld van schoone legenden en symbolische verhalen, een allerkostbaarste waarheid en zuivere moraal, leeft onder het chineesche volk, en op die schoone dingen beuken de logge woorden van de verdwaasde zendelingen, die niet weten wat zij doen in hun domme verblinding. Zij vatten al de | |||||
[pagina 214]
| |||||
wonderschoone, heilige waarheden van den chineeschen godsdienst en de chineesche filosofie - die zij voor 't grootste deel niet eens grondig bestudeerd hebben, en die een gesloten boek voor hen is - te samen onder den dooddoenden naam ‘heidendom’ en gaan zelf als barbaarsche heidenen te keer tegen de fijnste weefselen van de chineesche volksziel.
Ik zie niet over het hoofd het groote nut, dat de zendingen in betrekking tot China hebben gesticht. Door het werk van zendelingen - ik noem slechts Legge, Eitel, Wells Williams enz. is de sinologie op de hoogte kunnen komen, waarop zij nu staat. Ook is onberekenbaar veel goeds gedaan door de oprichting van hospitalen, waar duizenden heil gevonden hebben, die anders een jammerlijken dood waren gestorven. Ik vergeet ook niet de vele - meest katholieke - zendelingen die ik gekend heb, eerlijke, arme menschen, die, wars van de luxe, die het gros geniet, werkelijk te midden van de chineesche bevolking leven, in gewone chineesche huisjes, in landsdracht gekleed, etende het voedsel van den gewonen chinees uit het volk en niet meer geld bezittende, dan wat een gewoon chinees noodig heeft om amper van te kunnen leven. Ik weet er zelfs, die opzettelijk geen correspondentie voeren met hun familie, die niets meer van de buitenwereld meer willen hooren, en zonder morren zich uitsloven voor hun mongoolsche broeders, die zij in allen ernst willen redden voor de eeuwige zaligheid. Al vind ik hun streven verkeerd, voor hen heb ik niet dan eerbiedige hoogachting. Maar zij zijn de uitzonderingen. Al het werkelijk goede, dat door de zendingen verricht is, weegt in de verste verte niet op tegen het kwaad, dat zij veroorzaakt hebben, en dat onberekenbare gevolgen na zich zal sleepen. Bovendien, enkel door uit de oogen te kijken, moeten zij nu in den loop der jaren weten, dat hun optreden de aanleiding is tot roof en diefstal, al noemt men die ‘annexatie’, en dat zij, zoogenaamde apostelen van den godsdienst, worden gebruikt als verkenners en voorposten van een roof-politiek. Deze rol is elk waarachtig christen onwaardig. Zoolang in Europa de algemeene ellende helpers behoeft, kunnen de zendelingen dáár veel nobeler en vruchtbaarder | |||||
[pagina 215]
| |||||
werk doen, al wordt het er niet zoo ruim betaald. De chineezen kunnen het zonder hen, en verlangen niets liever dan dat de ongenoode weldoeners hunne zegeningen van hen aftrekken. Eerst als het lijden in Europa geheel verdwenen is, en daar geen physieke en moreele ellende meer heerscht, wordt het tijd, dat de menschlievende gevoelens der missionarissen een uitweg in China gaan zoeken. Over het ‘heidendom’ der chineezen behoeven zij zich heusch niet zoo ongerust te maken, zoolang de christelijke mogendheden nog zoo heidensch en barbaarsch te werk gaan. China heeft godsdiensten en filosofische systemen, die meer dan voldoende zijn om het volk te verheffen, zoo het daarvoor vatbaar isGa naar voetnoot1). Het is het eenige land op aarde, waar nooit groote godsdienstoorlogen hebben gewoed en waar verschillende godsdiensten vreedzaam en broederlijk naast elkander bleven bestaan. Het is het land der verdraagzaamheid bij uitnemendheid. De chineezen begrijpen heel goed welke machtige woorden in onzen bijbel staan, en hebben niets tegen het christendom als godsdienst, enkel tegen de zendelingen, door hun arrogante manier om het te verspreiden. Zij hebben enkel tegen het christendom dat het niet uitsluitend als religie, maar vooral als politiek optreedt. Een zendeling heeft dit zelf indertijd bekend toen hij schreef: ‘As far as religion is concerned the chinese are not only reasonable, but extremely tolerant, till the professed religion assumes, or is believed to assume, a political aspect’Ga naar voetnoot2). Indien het chineesche volk weder rijp is voor de zuiverste dingen uit de leeren van Confucius en Lao Tsz', en de essentiëele waarheden van 't boeddhisme dan zal het, ook zonder zendelingen, tot veredeling en beschaving komen. De ongenoode beschavers uit het Westen kunnen er bij gemist worden. Van het oogenblik af dat de christenen in China kwamen, is er niets dan oorlog en intrigue en zorg voor dat land van gekomen, misère zonder einde. Wat er nu in China gebeurt is niets anders dan wat, met de politiek der laatste jaren, wel ééns moest gebeuren. De mogendheden waren er al jaren van te voren voor gewaarschuwd, | |||||
[pagina 216]
| |||||
maar het vermoeden is gewettigd, dat zij het er juist op aan hebben gestuurd. Nu is weêr een prachtig voorwendsel gevonden, en de stok vliegt hun in de handen, om den hond mede te slaan. Nu alweer, onder pretexten van godsdienst en beschaving, aan 't wegnemen van andermans eigendom, of ‘annexeeren’ zooals dat in geciviliseerde termen luidt. De kanonnen en de mannetjes zijn wel te vinden, en voor één nu vermoorden europeaan zullen wel duizenden chineezen met hun leven boeten. - Dit is dan toch zeker een allerjammerlijkste toepassing van de leer, die de zendelingen in China prediken. Hoe men de zaak ook bekijkt, van welken kant ook, de geheele chineesche kwestie is een zendelingenkwestie. Neem de missions uit China weg, en de chineesche kwestie is zoo goed als opgelost. De groote chineesche staatsman Prins Koeng heeft het eens gezegdGa naar voetnoot1): ‘Als de opium en de christelijke missiesGa naar voetnoot2) worden teruggetrokken, is er geen concessie, die het chineesche gouvernement niet bereid is te doen, om den wettigen handel duurzaam te maken.’ De chineezen zijn veel te slim, om geen handel te willen drijven met de ‘vreemde barbaren’ als er wat aan te verdienen valt. Het is dan ook niet waar, dat de chinees den handel met Europa niet zou willen. Die handel zou evengoed, ja nog beter gedreven kunnen worden, als zendelingen geen ergernis verwekten in het land, en er geen havens en ‘invloedssferen’ werden geroofd. Dat er een kern, al is het een heel kleine kern, van zendelingen geweest is, en nog is, die het verkeerde van het drijven hunner collegas inzien, is een verblijdend verschijnsel. In ‘The Messenger’ schreef de Rev. Theo H. Cobald: ‘Wij hebben qualiteit van zendelingen noodig, geen quantiteit. Wij hebben een secretaris, die ad nauseam het woord millioenen gebruikt, en wiens roep altijd is om geld’ (1894). De Rev. Graves erkent in de ‘Chinese Recorder’: ‘Bevolkingen van geheele dorpen hebben aangeboden christen | |||||
[pagina 217]
| |||||
te worden om den invloed van de vreemdelingen te winnen in een of ander proces.’ De Rev. Ross: ‘De Jezuïten in Peking deden mede aan een complot om den Keizer door zijn jongeren broeder te doen vervangen’ (Ch. Rec. 1892). In denzelfden jaargang van dat tijdschrift geeft the Rev. Candlin een heftige critiek op de tactiek van ‘provocatie en de onberedeneerde aanvallen der zendelingen op den chineeschen godsdienst’. Maar deze enkele stemmen worden in de woestijn niet gehoord. Zelfs een eminent geleerde als the Rev. Mac Gowan, een der Nestors van de sinologie, heb ik herhaaldelijk het woord ‘the heathens’ hooren gebruiken over de chineezen. The heathens! Een volk, dat de leer van Confucius heeft voortgebracht, en de Tao Teh King van Lao Tsz', en dat nooit, als het europeesche, woeste en lange godsdienstoorlogen heeft gekend! Dan was de Rev. Dean nog wijzer, die op de Shanghai Conferentie van 1877 erkende: ‘Het is geen teeken van waren godsdienst, een valschen te beleedigen’. Wat er nu ten slotte in China gebeuren zal is moeilijk te voorspellen. Natuurlijk zullen de europeesche troepen op den langen duur wel eens Peking binnnenrukken. Maar dan? Zullen dan de moeilijkheden niet eerst recht beginnen? Als we zoo eens nadenken over Engelands succès in Afrika, en over wat nu binnenkort in China gebeuren gaat, dan heeft het er al heel veel van, of in deze eeuw het onrecht maar steeds zegeviert over het recht. En dan komt de vraag bij ons op, of het schijnbare onrecht, dat wij zien overwinnen, misschien niet een voorteeken is van later te baren recht, en de ondergang van het tegenwoordige China misschien niet in de natuurlijke beweging der werelden ligt, en een neêrgaan is van het groote rythmus dat de wereld-historie regelt, en op welks deining keizerrijken lichtend oprijzen en weer duisterend vergaan in de eeuwen, volkeren en keizers met zich medesleurend. Het is toch waarlijk moeilijk aan te nemen, dat iemand als de duitsche keizer, of als Chamberlain, of de keizerinweduwe, op zichzelf als bizonder persoon, ooit de werelddingen zoo in beweging zoude kunnen zetten, als er niet een mysterieuze, transcendente kracht was, die hen voor dat | |||||
[pagina 218]
| |||||
doeleinde gebruikte. Maar nu kom ik in beschouwingen, die te ver zouden voeren. Wat ik in dit artikel wilde aantoonen is alleen, dat alle moeilijkheden, in China thans aan 't gebeuren, veroorzaakt zijn door de zendelingen en de christenen, en dat de chineesche regeering, die alles voorzien heeft, er jaren tevoren al voor gewaarschuwd heeft. In het licht van deze beschouwing is het waarlijk niet zoo heel vreemd, dat de chineezen ons, europeanen, van 't begin af aan de ‘barbaren’ hebben genoemd. Nog eene opmerking aan het slot. Een vijftal jaren geleden werd in de Nieuwe Rotterdamsche Courant een pennestrijd gestreden over de kwestie, of de mogendheden de wankelende, ontaarde Mandsjoedynastie dan wel de jongere, chineesche revolutiepartij moesten steunen. Ik was toen de laatste meening toegedaan, en werd daarvoor terecht gezet door een ouderen, meer ‘ervaren’ sinoloog. Deze beweerde dat het in ons belang lag, dat de dynastie gesteund werd. De nooit falende historie heeft ons thans geleerd, tot welke treurige resultaten deze politiek geleid heeft. En nu zal waarschijnlijk de revolutionnaire partij gaan ageeren, zooals Japan gedaan heeft, n.l. alles buiten ons om doen, en een eigen mogendheid vormen in het Oosten. Gelukt dit, dan is het Westen den ondergang nabij en is de toekomst aan China en Japan, aan het Oosten.
Henri Borel. |
|