De Gids. Jaargang 64
(1900)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 189]
| |
Boksers en Uitlanders.Het tooneel is gedurende de afgeloopen maand veranderd. Van Afrika heeft zich de belangstelling gekeerd naar Azië. Ik wil de algemeene richting volgen en zal probeeren een schets te geven van den toestand in China en van de houding der buitenlandsche mogendheden, terwijl ik ook mijn idee over den vermoedelijken afloop der gebeurtenissen in het verre Oosten niet voor mijzelf wil bewaren. Het punt van uitgang voor ieder overzicht moet de Chineesch-Japansche oorlog (van '94 op '95) wezen. Hij heeft den grooten stoot gegeven, en de Chineesche poppen aan 't dansen gebracht. Het diepe verval, het gebrek van alle materieele en moreele cohaesie in het Rijk van het Midden is toen aan den dag gekomen. Japan kon, door zijn triomf, het een oogenblik er voor houden dat het geroepen was de leider te zijn van de inheemsche Oostersche volken, op den weg der zegenrijke beschaving te zijn, en het wilde post vatten op het vaste land van Azië om daardoor den hefboom in handen te krijgen voor de doode, de uiteengevallen massa van het groote Rijk. Maar een combinatie van Rusland en Frankrijk, waarbij Duitschland zich aansloot, heeft toen het eilandenrijk verhinderd die vrucht van zijn overwinning binnen te halen. Het was een teleurstelling voor Japan, en - een vernedering voor Engeland. De Britsche diplomatie had gedurende den oorlog zijn sympathie aan China betuigd, en toegezien dat China klop kreeg; gedurende de vredesonderhandelingen had het dan zijn | |
[pagina 190]
| |
vroegeren, zijn geslagen vriend den rug toegedraaid en was aan de zijde van Japan gaan staan om het als tegenwicht tegen Rusland te kunnen gebruiken: toen was Japan de verliezende partij geworden. Zoo had Engeland telkens verkeerd gezien. Zijn prestige daalde, en de Chineesche regeering gaf aan Rusland den invloed op haar besluiten dien zij aan Engeland voortaan liever onthield. Niet dat de Engelschen machteloos waren in China; verre van dien. Hun handel met het Rijk overtrof, en overtreft, dien van alle andere buitenlandsche mogendheden te zamen (hij bedroeg 64 % van het geheel), de Schanghai Banking Corporation was het oppermachtige geldinstituut, en door de Engelsche administratie van de zee-tollen kon men zich altoos in de binnenlandsche aangelegenheden laten gelden. Met dien steun konden zij den strijd om de macht volhouden, en het was daarbij hun voordeel, dat zij niet alleen met Rusland als hun mededinger te doen hadden maar dat ook de andere Europeesche volken: Franschen, Duitschers, Italianen, hun portie van bezit in 't land verlangden. Het kwam tot een soort van deeling van macht. Rusland legde beslag op Mantchoerije en kreeg de havens Port-Arthur en Talienwang (December 1897), terwijl het aan Japan een aandeel van invloed op Korea toestond (bij verdrag van 1896); Duitschland verwierf Kiau-tchau (Maart 1898) en Frankrijk Kwang-tchoe (April 1898); Engeland daarentegen streek weg met Wei-hai-wei (Mei 1898), en het werd door het Chineesche gouvernement erkend als de eerste belanghebbende in de provincies van de Jang-tse-kiang-vallei (Februari 1898). Op die manier werden er ‘sferen van invloed’ in het gebied van China gevormd. Voor Rusland is die sfeer het Noorden, omdat het over zijn geheele Siberische landbezit de nabuur van het Hemelsche Rijk is en Mantchoerije de noodzakelijke uitlooper is van den grooten Trans-Siberischen spoorweg. Het kan dan van Mantchoerije uit de Mongoolsche steppen, met hun rijkdom aan paarden en hun handelswegen naar 't hart van Azië, gemakkelijk in bezit nemen. Ten behoeve van hun rijk in Achter-Indië moeten de Franschen het oog op Zuid-China houden, en hun verlangens omtrent drie grensprovincies als bijzonder terrein van Franschen invloed werden hun door China toegestaan (conventie van 5 April 1898). | |
[pagina 191]
| |
Engeland, van zijn kant, tusschen Frankrijk en Rusland in, heeft èn in 't Zuiden, èn in 't Noorden zijn sfeer gekregen. Maar handel en macht zijn niet de twee eenige dingen waarom 't in China te doen is. De groot-kapitalist met zijn geldspeculatie wil er ook 't zijne verrichten. China heeft door den oorlog met Japan zijn schuldenlast buitengewoon vergroot en het moet leeningen aangaan voor den aanleg van spoorwegen; het is zelfs het ware beloofde land voor leeningen omdat het door zijn maagdelijkheid nog een onbeperkt terrein voor spoorwegen aanbiedt. De Rijksschulden, voor zoover ze in 't buitenland zijn geplaatst, kregen tot onderpand de opbrengst van de zee-tollen en de inlandsche accijnsen en rechten, maar ook de geregelde exploitatie van de spoorwegen moet verzekerd zijn willen dezen de interesten afwerpen van de geleende geldsommen. Van daar het verlangen der kapitalisten naar een nauwkeurige administratie der geldmiddelen door de Chineesche ambtenaren, en zoo mogelijk een heffing der binnenlandsche tollen door beambten onder directe Europeesche contrôle. Tevens moesten zij aandringen op zorg voor de bewaring der rust in 't land, en op versterking van het leger tot bedwang der ongeregeldheden; zij zouden ook daarover Europeesch toezicht wenschen. Het lijkt alles in het wederzijdsch belang van China en de Europeesche geldmarkt, maar het is toch ook duidelijk, dat - die speculanten mogen dan veel heiligs en veiligs voor de toekomst wenschen - zij voor het heden beginnen met intrigeeren, en omkoopen en bederven van dezelfde kringen waarin zij rechtschapenheid zouden willen betracht zien. Die bijmenging van geldspeculatie geeft iets verwarrends en onstandvastigs aan de werking van den Europeeschen invloed in China, en datzelfde onstandvastige vindt men tengevolge der onderlinge rivaliteit terug in de politieke gedragslijn der buitenlandsche mogendheden. Er is niet meer noodig dan dit even aan te stippen om het beeld te geven van een Europeeschen druk, op China uitgeoefend, maar ongelijkmatig, onlogisch, tot verzet prikkelend ...
Nu zou ik de regeering in China moeten schilderen. Maar zelfs de gewone krantenlezers hebben daarvan veel vernomen door de biographiën van Li-hung-Tchang en van de Keizerin- | |
[pagina 192]
| |
regentes Si-tai-heoe die in den laatsten tijd zijn gepubliceerd, om van de alom bekende reisbeschrijvingen en -berichten niet te spreken. Ik kan dus ook hier volstaan met er even op te wijzen hoe verschillende partijen, de partij van de Regentes, de partij van den Keizer, elkander gedurende de laatste jaren aan het hof bekampt hebben en in hun strijd steun zochten soms bij de gezanten der mogendheden, dan bij volksbewegingen. Die bewegingen ...... Geen wonder dat het Chineesche volk de vreemdelingen en de Christenen haat. Er komen zooveel redenen daarvoor bij elkaar. In de handelsteden waar Europeanen gevestigd zijn maken de inlandsche Christenen bevoorrechte vereenigingen uit onder bescherming van de consulaten en de zendelingen. Die Chineesche Christen-gemeenten (maar het zijn inderdaad associaties) hebben meer het stoffelijke voordeel dan den godsdienst tot doel: hun heidensche landgenooten kunnen ze niet uitstaan. De vreemdeling wordt verfoeid als de duivel. Iedere volksopstand is ten eerste tegen de vreemden gericht. Wie de Boksers zijn, waarvan nu 't laatst spraak is? - Het aannemelijkst schijnt me de verklaring dat zij een gilde van athleten vormen die in particulieren dienst treden tot bescherming van den persoon die hen huurt. Hebben zij gevreesd dat de naderende beschaving en de aan te leggen spoorwegen hun beroep overbodig zouden maken? Men moet het gelooven. Dat er opstanden in het Rijk uitbreken en berooide ontevreden menschen in overvloed zijn heeft overigens bij de heerschende desorganisatie niets verrassends. Waarom heeft de regeering van China het voorbeeld der Boksers door haar geregelde troepen laten volgen, en het ontbranden van een algemeenen krijg tusschen Chineezen en vreemde mogendheden mogelijk gemaakt? Schuilt hier een intrigue van Rusland achter, dat van de verwarring in het Rijk gebruik wil maken, nu Engeland de handen vol heeft in Afrika? Wat dit laatste betreft, ik meen stellig van neen. Wel had misschien Rusland oorspronkelijk de uitbarsting van den opstand, en de medeplichtigheid van het gouvernement kunnen tegengaan door een barsche waarschuwing; maar het is een politieke maxime van de Russische regeering om de vreemde vorsten, als deze zich- | |
[pagina 193]
| |
zelf in moeilijkheden willen werken, maar te laten begaan. Neen, het meedoen van het Chineesche gouvernement aan de volksbeweging is eenvoudig een gevolg van zijn demoralisatie en besluiteloosheid, en waarlijk geen betuiging of betoging van nationale kracht. Mocht ik dus een voorspelling wagen, op 't oogenblik nu de actie van Chineezen en Europeanen tegenover elkander schijnbaar nog in haar begin is, dan zou ik zeggen dat deze strijd voor 't tegenwoordige even spoedig zal eindigen als hij onverwacht, voor Europa, begonnen is, en dat de samenwerking der Europeesche mogendheden thans nog niet tot vijandige complicaties zal leiden. Werd Engeland niet bezig gehouden in de Transvaal, ja, dan zou men niet weten hoe een klein verschil met Rusland plotseling aanleiding zou kunnen geven tot een hooggaanden twist. Maar nu bij zijn gebondenheid zal Engeland wel oppassen zich boos te maken. En zoo spruit hier waarlijk iets goeds voort uit de heillooze Transvaal-affaire. Misschien echter zullen de Transvalers het, omgekeerd, iets heel slechts noemen, omdat zij blijven hopen op een oorlog tusschen Engeland en Rusland ....
B*· |
|