De Gids. Jaargang 64
(1900)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 151]
| |
Op weg naar eene levensleer.Idee-Studies, door Dr. J.D. Bierens de Haan, Amst. S.L. van Looy 1898.Telkens als ik dit boeksken betuur word ik mij bewust van groote vreugde èn van echte teleurstelling. Van vreugde over het cachet van reinheid en eigenheid in dit ongemeene bandje. Over zijn ongemeenen titel en ondertitels,Ga naar voetnoot1) die wars van populariteit - want ideeën en studies zijn den menschen al zóó veel te erg, dat dezer combinatie hen welzeker van kennisneming afschrikt - zoo vol vertrouwen een beroep doen op onzen geestelijken zin. Over de vruchten van puren waarheidsdrang, in dit boekje neergelegd, nog 't allermeest. Want, ontgroeid aan het naakte realisme, riepen we om een levensleer en ethiek voor onzen tijd. Dus om philosophie, die, al is haar graad der verwantschap met levensleer en ethiek niet precies aan te wijzen, nauw verwant is met die beiden. Er was een terugroepen van de philosophie uit haar ballingschap. Plato moest terugkomen, tot schrik van de ijdelsprekers, tot troost van de strijders tegen oppervlakkigheid en van de eerlijke liefhebbers der waarheid. Maar zóó moest Plato terugkomen, dat hij ons niet knechtte, of - daar hij dit 't allerlaatst zou willen - dat wij niet te vroeg, te uiterlijk Platonici zouden worden; maar zóó, dat Plato geen boek maar een man was, geen Griek maar mensch, die ons het menschenleven beter zou leeren begrijpen. Een zwaar probleem, waaraan zich de heer | |
[pagina 152]
| |
Bierens de Haan, met reinen moed heeft gewaagd. En wie dit niet gelooven wil, die hoore maar: (bl. 100 e. vlg.) ‘De idee der menschheid; zie aan deze de wijdheid der ideeën, door vergelijking met de maatschappij, de naar uitwendige belangen geordende samenleving. Het maatschappelijk leven is gericht op het toekomst-ideaal eener volledige maatschappij of komplete ordening van het leven der menschen. Wat niet te ordenen valt is uitgesloten. De eeuwigheid en transcendente grond onzes wezens is niet te ordenen. De maatschappij streeft naar uitsluiting der hooge motieven, uitsluiting van het genie en der vrijheid. Zij bouwt gestichten voor krankzinnigen, en zij zou ze liefst bouwen voor genieën ook. De methode van het maatschappelijk leven is de produktiewijze der levens-middelen tot grondslag stellen voor het bewegen der geestelijke krachten. Daar wordt niet geweend uit de groote ontroering, gelijk de mensch onroert, wanneer hij de eeuwige hoogten ontdekt. Daar wordt niet gelachen vanwege de verkwikking der eeuwige rust. In de maatschappij is geen reden tot zwijgen, zoo men slechts gepast en ten algemeenen nutte spreekt. Er is eigenlijk in 't geheel geen reden om te leven, zoo men niet toevallig geboren was! Maar de eeuwigheid, die in de harten is, zal altijd de maatschappij verbreken; het roofzuchtig ondier dat van de menschheid niets wil overlaten dan een algemeene samenleving naar uitwendige belangen, met loochening der werkelijkheid. | |
[pagina 153]
| |
Uit de eeuwigheid geboren zal zij in de eeuwigheid haar vervulling vinden; als van de hooge bergen ziet zij in de onbegrensde wereld omhoog. In de richting van al grooter ruimte vergaat de hoop nooit (voor de maatschappij valt niets te hopen). De menschheid is de eeuwen-lange processie naar het Ideale Koninkrijk: het wijde ligt voor haar aangezicht. Niet waar, dit is zuiver Plato, maar een toegepaste Plato. Wat wij hier van hem missen: de schitterende aanminnigheid zijner dialogen, die ons 't Atheensche leven voor oogen tooveren, dat is ons vergoed, doordat wij midden in onze huidendaagsche problemen zijn overgezet en wij toch zuiver op de lijn van Plato zijn gebleven. Nog iets heel anders is in dit boeksken. Ook een reine aanblik der natuur aanschouwd door het hart van een met mystiek verzadigde. En niet de namaak-mystiek van een mondain nageprevel van Ruusbroec, maar die welke niet vreemd is aan het: ‘Gods verborgen omgang zoeken’. Om dit te bewijzen zou ik ‘Van de Schoonheid in de Natuur,’ moeten citeeren, maar ik wil niet vooruitgrijpen op 't genot van den lezer bij dit fijngestileerde hoofdstuk. Maar vanwaar dan die echte teleurstelling bij zooveel dankbare vreugde? Ach, 't spijt me zoo, maar ik vind het boekje te apart, te aristocratisch, te kettersch. Apartheid, aristocratie, ketterij - uitnemend, onmisbaar; bestonden ze niet, ze moesten dadelijk in 't leven geroepen worden - maar ze mogen niet zijn in den levenswortel. En als ze mogen opbloeien uit den levenswortel dan nooit alleenheerschend, het andere overschaduwend. Het ‘willen wonen te midden zijns volks’, democratie en orthodoxie hebben minstens zooveel recht als de drie eerstgenoemden. En dit vind ik helaas voorbij gezien in dit boeksken. Als het komt tot den jubel: ‘het duistere Mysterie bestaat niet’ (bl. 107), dan | |
[pagina 154]
| |
komt mij die jubel te vroeg. Dit idealisme is mij te weinig reëel. Ik weet wel, dit idealisme is voor hem die er uit leeft de eenige basis waaruit het mogelijk is te komen ‘Door de Rede tot de Aanschouwing’, maar mij is deze vastigheid de sterkte der eenzijdigheid. Ik weet wel, het ligt zuiver in 't verlengde van de lijn: Plato,Ga naar voetnoot1) Clemens Alexandrinus, Spinoza, maar dit idealisme negeert mij te zeer de andere lijn: Paulus, Augustinus, Luther, en die kermen het uit: ‘het duistere mysterie, de zonde, bestaat wel,’ en komen dan eerst tot den stilleren jubel: ‘maar er is verlossing.’ Op dit laatste den nadruk te leggen is een noodige eenzijdigheid, om voorgoed van alle eenzijdigheid verlost te worden. Wij hebben toch geen twee oogen gekregen om er altijd één te sluiten? En omdat ik zoo van harte hoop, dat de heer Bierens de Haan een komende is, komende met een levensleer voor onzen tijd, houd ik hem als bewijs mijner groote dankbaarheid voor zijn zeldzaam boeksken het woord voor van den ouden, trouwen Luther: ‘Jede Consequenz führt zum Teufel!’
G.F. Haspels. |
|