De Gids. Jaargang 64
(1900)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 511]
| |
Dramatisch overzicht.‘Les Corbeaux’ van Henri Becque.Ga naar voetnoot1)Een geweldig hater was hij, een wien niets of niemand meer goed kon doen, de Fransche tooneelschrijver Henri Becque, die in het voorjaar van 1899, ongeveer te gelijk met een zijner hevigsteantipathieën, Francisque Sarcey, overleed. Ons temperament brengen wij op de wereld mee, maar de omstandigheden kunnen van een ernstige, zwaarmoedige natuur, een aartsnurks, een onverbeterlijken zwartgallige maken. En aan zulke omstandigheden heeft het Becque in zijn letterkundig leven niet ontbroken. Zijn eerste dramatische arbeid van grooten omvang, het drama Michel Pauper, maakte bij de eerste opvoering in de Porte-Saint-Martin grooten indruk, - maar men schreef 1870 en een geweldiger drama dan dat van den armen uitvinder Pauper zou weldra het succes van Becque's stuk komen stuiten. Met zijn comédie Les Corbeaux heeft de schrijver vijf jaar lang de tweegroote ‘tournées’ gemaakt, zooals hij het noemt: die van de tooneelbestuurders en die van de tooneelschrijvers. Het stuk werd geweigerd, eens door de Vaudeville, drie maal (onder twee elkaar opvolgende bestuurders) door het Gymnase, twee maal door het Odéon (door Duquesnel en door La Rounat) en eens door de Porte-Saint-Martin. Drie andere directeuren hebben van het handschrift geen kennis willen nemen. Ook de tooneelschrijvers tot wie Becque zich wendde om hulp of voorspraak, konden of wilden hem niet helpen. Ten laatste heeft Edouard Thierry, directeur van het | |
[pagina 512]
| |
Theâtre français zich over het stuk ontfermd, het aangenomen en, toen hij kort daarna aftrad, aan zijn opvolger Emile Perrin ter opvoering overgedragen. Het merkwaardige stuk had in de ‘Français’ een ‘succès de curiosité’, maar bracht het niet tot een ‘succès d'argent.’ En toch kan de 14e September 1882, de datum der eerste opvoering van Les Corbeaux, een datum van beteekenis genoemd worden in de geschiedenis van het Fransche tooneel. Van Henri Becque is de beweging uitgegaan, die later in het Theâtre Libre door Antoine op zoo geruchtmakende wijze werd voortgezet. Maar - en dit is weer een van die tegenspoeden die Becque tot zijn dood toe vervolgden - de schrijver van Les Corbeaux heeft het moeten aanzien dat anderen, met minder talent, oogstten wat hij gezaaid had. De schrijver van Les Corbeaux is ook die van La Parisienne, dat als tweede sprekend specimen van Becque's tooneelschrijverstalent pleegt genoemd te worden. Becque zelf echter heeft het duidelijk uitgesproken, dat, niet het genre door La Parisienne vertegenwoordigd, maar het meer ernstige van Les Corbeaux zijn eigenlijk genre is. ‘Hoewel ik weinig geschreven heb’ - zegt hij in zijn Souvenirs d'un auteur dramatiqueGa naar voetnoot1) - ‘j'ai passé, comme le voulait Boileau, du plaisant au sévère. Maar, het moge misschien een dwaling zijn of een pretentie, het ernstige heeft mij steeds het meest aangetrokken. Wanneer Les Corbeaux op zijn tijd gespeeld ware, zou ik nooit La navetteGa naar voetnoot2) geschreven hebben. En later, na de opvoering van Les Corbeaux, zou ik, ware Perrin een ander man geweest, Le monde d' argent aan het Theâtre français hebben gegeven en nooit La Parisienne geschreven hebben.’ Wat er van Le monde d' argent geworden is, weet ik niet, maar het onderwerp, dat zulk een groote plaats inneemt in het werk van Balzac, moest wel ook den man aantrekken, wiens naam bij de bespreking van Les Corbeaux vaak in één adem genoemd is met die van den auteur van La comédie humaine. Becque noemde zich een vriend van de onschuldigen, van de armen, van hen die worstelen tegen de overmacht en tegen | |
[pagina 513]
| |
tirannie in allerlei vorm. Hij was meer dan eens getroffen geweest door al de gevaren welke het gezin bedreigen waarvan het hoofd gestorven is. Hij had ze aan het werk gezien, de roofvogels, die in zulke gevallen, op het huisgezin neerstrijkend, weerlooze vrouwen tot hun prooi kiezen, en hij nam zich voor, ze aan de kaak te stellen in een ernstige comedie. Een vol jaar was hij met dien arbeid bezig, maar dat jaar noemt hij het gelukkigste dat hij zich herinneren kan beleefd te hebben. Becque - zoo vertelt hij ons in zijn Souvenirs d'un auteur dramatique - woonde in die dagen te Parijs in de Rue Matignon, dicht bij de Champs Elysées, op de hoogte van het bekende Rondpoint. De ruime, lichte kamer waar hij werkte, was gemeubeld met een houten plank aan den muur bevestigd, een fauteuil, een rieten stoel en een spiegel. In die kamer liep hij van den ochtend tot den avond op en neer, telkens stilstaand voor den spiegel, om er de gebaren van zijn personages te vinden, tegelijk met het rechte woord, de juiste phrase die hij hun in den mond zou leggen. De Champs-Elysées waren zijn domein: hij was er elken dag de eerste wandelaar, de wandelaar die vertrekt als de anderen komen. En daar in die frissche lucht, omringd van het frissche groen, met den hemel boven hem, daar, zegt Becque - en hij verzoekt de critiek, er nota van te nemen! - ‘j'ai trouvé mes mots les plus cruels.’ De man van het cynisch wreede woord was de teederste zoon voor zijn moeder. In zijn Souvenirs lezen wij hoe hij, aan zijn comedie werkende, telkens overwipte naar zijn moeder, die in dezelfde straat woonde, en hoe hij daar, op den vasten middag waarop zijn gehuwde zuster met man en kind er kwam dineeren, door zijn uitbundige vroolijkheid de geheele familie, tot zijn vader toe, die niet licht aan het lachen te brengen was, in de meest opgewekte stemming bracht. Dat was de andere zijde van den nurkschen Becque, den onverzoenlijken hater.
Zooals wij ze daar in den aanvang van het eerste bedrijf van Les Corbeaux bijeenzien, schijnt het den leden van de familie Vigneron aan niets te ontbreken. De vader, hoewel niet vermogend, heeft als deelgenoot in de bloeiende fabriek, die hij met den heer Teissier bestuurt, een groot inkomen; bovendien is hij eigenaar | |
[pagina 514]
| |
van terreinen, die een aanzienlijke waarde heeten te vertegenwoordigen. Bij de ruime opbrengst van de fabriek behoeven de Vignerons met hunne drie dochters en een zoon zich niets te ontzeggen en nu Blanche, de jongste dochter, op het punt is in het huwelijk te treden met een jong mensch uit de groote wereld, Georges de Saint Genis, een huwelijk, dat de geheele familie in eigen oog een trapje hooger zal brengen op de maatschappelijke ladder, nu behoeven er op dezen dag, den dag waarop Blanche en Georges ‘aanteekenen’, voor het aanteekeningsdiner geen kosten gespaard te worden. Een meesterlijke expositie, waarin op alles wat wij weten moeten: toestanden, karakters, op de natuurlijkste wijs van de wereld het licht wordt geworpen, brengt ons in kennis met de leden van het gezin, met hunne verhouding onder elkander, en ook met hen, die later de rol van ‘raven’ zullen vervullen, als de dood het huis zal zijn binnengetreden. Want, al is hier alles aanvankelijk in feestelijke stemming, wanneer de verschillende gasten bijeen zijn en nog enkel op den gastheer gewacht wordt om aan tafel tegaan, komt plotseling het verpletterend bericht, dat Vigneron door een beroerte getroffen is en wordt het lijk van den armen man de feestelijk getooide salon binnengedragen. Voor de weduwe en de kinderen begint nu een tijdperk van bittere ellende. Mevrouw Vigneron meent niet anders dan dat de nalatenschap van haar man, die voor de helft eigenaar was van de fabriek en gronden bezat, waarop hij reeds was beginnen te bouwen, haar in staat zal stellen in een ‘honnête aisance’ te blijven leven. Maar men zal haar die illusie spoedig ontnemen. Eerst is het Mevrouw de Saint-Genis, de aanstaande schoonmoeder van Blanche, die bij Vignerons compagnon Teissier en bij zijn notaris Bourdon poolshoogte is gaan nemen van den financieelen stand van zaken en aan Mevrouw vrij duidelijk te kennen komt geven dat er moeielijkheden te wachten zijn en dat, wanneer het blijken mocht dat de geldelijke omstandigheden van de familie zijn zooals zij vreest, er van een huwelijk tusschen haar zoon en Blanche niets komen kan. Op mevrouw de Saint-Genis volgt Teissier, die de weduwe komt vertellen dat hij ‘voor de aardigheid, in een vrij oogenblik’ de nalatenschap van Vigneron eens heeft opgemaakt, waaruit hem gebleken is, dat als de fabriek verkocht is, de terreinen met wat er op staat tegelde gemaakt en de loopende schulden en de registratiekosten | |
[pagina 515]
| |
betaald zijn, waarbij dan nog komen de algemeene kosten, het honorarium van den notaris, onvoorziene uitgaven enzoovoort, de rekening die zij, onder het hoofd ‘Liquidatie van wijlen mijn echtgenoot Vigneron’ zal hebben opgezet, sluiten zal met een voordeelig saldo van 50.000 franken. ‘Rente?’ vraagt mevrouw Vigneron, en als Teissier, verbaasd, haar antwoordt dat zij niet goed schijnt geluisterd te hebben en, om het beter te begrijpen, de papieren die hij meebracht maar eens moet inzien, dan laat zij hem alleen met zijn paperassen. Met Teissier wil zij niets meer te doen hebben, zij zal haar notaris, Bourdon, laten komen. Bourdon, de tweede roofvogel, laat zich niet lang wachten. Teissier en hij hebben de rollen verdeeld en zijn taak is het de weduwe wijs te maken dat het eerste wat zij te doen heeft is, hare gronden zoo spoedig mogelijk te verkoopen, niet omdat zij iets zullen opbrengen, maar omdat anders de te betalen rente van de hypotheken waarmee zij bezwaard zijn het budget van hare uitgaven te veel zal drukken. De derde roofvogel vertoont zich in de gedaante van den architect Lefort die bezig was, voor rekening van Vigneron, op diens terreinen te bouwen. Lefort die niet in het komplot is van Teissier en Bourdon, maar op eigen hand komplotteert, verklaart dat men met den aankoop dier gronden Vigneron erin heeft laten loopen, en dat het eenige wat er thans opzit is, de terreinen te houden en hem te laten voortgaan met bouwen. Wil men zijn plannen voor den bouw kennen, dan zal hij ze overleggen; maar wil men er niets van hooren, dan zal Mevrouw Vigneron wel zoo goed wezen, zijn rekening zoo spoedig mogelijk te vereffenen. En daar staan zij dan, Mevrouw Vigneron en hare dochters, aan de raven ten prooi! De eenige zoon, die als natuurlijke beschermer van zijn moeder en zusters in 's vaders plaats zou hebben moeten optreden, heeft, bij Vignerons leven en onder zijn oogluikende goedkeuring, veel geld stukgeslagen, en heeft thans, na Vignerons dood, niets beters weten te doen dan dienst te nemen. Mevrouw Vigneron zelf heeft geen flauw begrip van zaken en nog minder van alles wat er om haar heen gemachineerd wordt. Judith, de oudste dochter, die ijverig zich op de piano heeft toegelegd en een artistieke loopbaan zou hebben willen inslaan, kan haar evenmin helpen als Blanche, die met al haar gedachten | |
[pagina 516]
| |
is bij haar aanstaande, van wien zij stellig verwacht dat hij de moeilijkheden door mevrouw de Saint-Genis opgeworpen, zal weten te overwinnen. De eenige van de vier die de dingen koel en verstandig onder de oogen weet te zien en de plannen van Teissier en Bourdon doorschouwt, is de middelste, Marie. Zij begrijpt dat die heeren haar in hunne macht en de wet in hun voordeel hebben, en dat er voor haar, onbeschermde vrouwen, niets te winnen maar alles te verliezen is door tegen hen in te gaan. Marie's houding heeft Teissier getroffen en de oude egoïst overlegt bijzichzelven of het jonge meisje met dat helder verstand en dien praktischen zin geen geschikte gezellin voor zijn ouden dag zou wezen. De raven zetten hun wreed bedrijf voort. In het vierde (laatste) bedrijf vinden wij de vier vrouwen, uit haar woning verjaagd, van hare bezittingen beroofd - Teissier heeft, te samen met Bourdon, voor een appel en een ei de terreinen weten machtig te worden - in een poover gemeubeld vertrek, aan een sober maal, bijeen De armoede staat voor de deur. Tot overmaat van ongeluk, is Blanche, wier huwelijk op ruwe wijze door mevrouw de Saint-Genis verbroken is, half waanzinnig geworden. Teissier, die vergeefs getracht heeft van Marie zijn maîtresse te maken, heeft haar daarop door zijn bondgenoot Bourdon laten voorstellen zijn vrouw te worden. Marie ziet de ellende waarin hare moeder en hare zusters verkeeren en de nog grootere die haar allen te wachten staat en, al weet zij dat het haar moeder tegen de borst stuit haar, twintigjarige, aan een oud man als Teissier uit te huwelijken, al moge men het een huwelijk uit eigenbelang noemen en al begrijpt zij dat door deze verbintenis haar veel verdriet te wachten staat, dat huwelijk met Teissier is het brood voor hare familie, en zij draagt liever leed, schande misschien, voor haar zelf, dan dat de anderen armoê lijden. Onder de voorwaarde dat moeder en zusters bij hen zullen blijven inwonen, brengt Marie het offer, dat hun een onbezorgd leven verzekert. Nog drie weken, en zij zal mevrouw Teissier zijn.
Dat is, in haar groote lijnen, de veel besproken comedie Les Corbeaux. In deze vier bedrijven geen spannende intrige, geen hartstochtelijke tooneelen, geen conventioneele tirades, geen tooneeltrucs, geen op effect berekende zetten. Buiten de aardige tooneeltjes in den aan- | |
[pagina 517]
| |
vang van het eerste bedrijf tusschen Vigneron en zijn kinderen is er geen lichtstraaltje in te bespeuren. Het is alles grauw in grauw Scherp en hard vallen de woorden, scherp en hard als het ongeluk dat de Vignerons vervolgt. Het Parijsche publiek van 1882 werd wel getroffen door de wreede waarheid die het hier te zien kreeg: een stuk leven zooals er in de werkelijkheid meer dan een doorworsteld wordt, maar het harde, schrille ervan deed velen al te pijnlijk aan. Men protesteerde luid, zoodat er den eersten avond zelfs een klein kabaal ontstond, een kabaal dat Mlle. Lloyd, die Mad. de Saint-Genis speelde, geheel in de war bracht, tegen de ruwe manier waarop de arme Blanche door Mevrouw de Saint-Genis vernederd wordt. Men kwam op tegen het onmeedoogende slot, dat een koude rilling deed gaan door de rijen der toeschouwers. Sedert dien tijd - on en a vu bien d'autres. Het Théatre libre heeft nog heel wat onmeedoogender, heel wat wreeder en brutaler dingen uit de harde werkelijkheid te zien gegeven. Maar - komt het doordat dit familiedrama in de eentonige soberheid van de laatste drie bedrijven te lang de aandacht vraagt, doordat die vier vrouwen in rouw op wie de roofvogels azen en die eindelijk voor goed een prooi worden van dien ééne, Teissier, steeds in dezelfde diepe verslagenheid, die geen uitkomst ziet, den toeschouwer voor de oogen worden gesteld? - zeker is het dat Les Corbeaux geen repertoire-stuk van het Théatre français is kunnen worden en dat ook latere opvoeringen, in 1897, door het gezelschap van het Théatre de l'Odéon geen beteren uitslag hadden. En toch is deze comedie een krachtig werk, logisch van samenhang, sober en gespierd van stijl, met een dialoog en gansche tooneelen die in hun tragi-komiek aan het beste van Molière doen denken. Jules Lemaître, in eene bespreking van Becque's Parisienne, herinnert eraan, dat de meest treffende hoog-komische zetten van Molière daaraan hun kracht ontleenen dat de personen zich verbeelden prijzenswaardige, of voor 't minst rechtmatige gevoelens uit te spreken, terwijl zij inderdaad afschuwelijke dingen zeggen. Het komische ontstaat dan uit het contrast tusschen de opinie welke zij van zichzelven hebben en die welke wij van hèn hebben, tusschen hetgeen zij meenen te zijn en hetgeen zij zijn. Ditzelfde vinden wij in Les Corbeaux. | |
[pagina 518]
| |
En dan, hoe weet Becque te typeeren! Doet de oude Teissier in zijn seniele liefde voor Marie onwillekeurig denken aan den verliefden Harpagon en heeft men in den notaris Bourdon een familietrek meenen te zien met den notaris uit Le malade imaginaire, die beiden zijn zoo goed als de anderen, zoo goed als de leden van het gezin Vigneron, eigen werk van Henri Becque, die met een paar trekken aan elk van zijn personages hun eigen physionomie heeft weten te geven. Daaraan is het te danken dat - om slechts deze twee te noemen - de oude Vigneron, die enkel in het eerste tooneel van het eerste bedrijf verschijnt, Marie Vigneron, die zich weinig uit en enkel spreekt als het noodig is, niettemin in onze herinnering blijven, niet als tooneelfiguren, maar als menschen, die wij in het werkelijk leven ontmoet hebben met hun duidelijk omlijnde karakters. J.J. Weiss, die van La Parisienne niets weten wilde en het in het algemeen Becque als een ernstige fout aanrekende, ‘dat hij op het tooneel brengt alles wat hij ziet en hoort en zóóals hij het ziet en hoort’, sprak het met even zooveel woorden uit, dat zij die tegen Les Corbeaux te velde waren getrokken, dat te heftig en te vroeg gedaan hadden. In Les Corbeaux - zei Weiss - is er meer reden om te prijzen dan om te protesteeren. Het tweede bedrijf, dat waar de verschillende roofvogels zich vertoonen en hun werk beginnen, noemt hij het werk van een meester; minstens de helft van het stuk is, volgens Weiss, ‘d'une vigueur rare’, hoewel - voegt hij er bij - ‘M. Becque n'arrive pas toujours à la réalisation claire et proportionnée de sa pensée par les mots et l'allure des mots’Ga naar voetnoot1). ‘Wanneer ik schrijf’ - zegt Becque, sprekende over Les Corbeaux - ‘verlang ik alleen maar mij zelf te voldoen; dan denk ik aan niets en aan niemand; dan weet ik niet eens meer, dat er een publiek bestaat.’ Leg deze bekentenis naast de critiek van Weiss en ge hebt, behalve de reden, die ik zooeven aan de hand gaf, een andere waarom het stuk geen blijvend succes heeft gehad bij een publiek, dat terecht verlangt, dat een auteur bij het schrijven van een voor het tooneel bestemd drama, aan hem, publiek, denken en hem niet als ‘quantité négligeable’ beschouwen zal. | |
[pagina 519]
| |
Is dan wellicht het stuk, waarop ik enkel door lezing in de gelegenheid was mij te onthalen - bijwijze van ‘spectacle dans un fauteuil’ - ook alleen geschikt om op die wijze ten volle te worden gewaardeerd? Het is mogelijk. Maar de mogelijkheid blijft toch ook, dat een zorgvuldige vertolking door tooneelspelers, die weten te typeeren en natuurlijk weten te spreken, tooneelspelers gewend vooral aan modern spel, de fouten waarop Weiss doelde in de schaduw stellende, Les Corbeaux voor een scherpluisterend en fijnvoelend publiek genietbaar zal weten te maken. Ik denk, dit zeggende, weer aan dat kleine troepje, dat ik om zijn nauwgezet werk meer dan eens in de gelegenheid was te bewonderen, aan de ‘Nederlandsche Tooneelvereeniging’, aan wie wij reeds menige goed geslaagde vertooning dankten van een of ander belangrijk werk, waaraan door hen, die in grootere kunsttempels huizen, ‘verachtlijk was een plaats ontzegd.’ Aan zulk een troepje, dat voor ernstige kunst iets over heeft, is het werk besteed van den man, die, ondanks al zijn talent, arm stierf, maar die aan het eind van zijn leven schrijven kon: ‘Que l'on est heureux dans notre sacré monde littéraire, d'avoir fait quelque chose et de ne pas tenir à grand'chose.’
J.N. van Hall. |
|