De Gids. Jaargang 64
(1900)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 487]
| |
Zwijgen is goud of stilblijGa naar voetnoot1) is ook een woord.Dit is een verhaal, dat burgerrecht heeft in den Oranje-Vrijstaat en door de moeders in de schemering aan haar kinderen wordt verteld. Tot voorkoming van misvattingen zij met betrekking tot de taal ervan opgemerkt, misschien overbodig, dat in Zuid-Afrika het Hollandsch niet aldus wordt geschreven. Evenmin als de Franschen, Engelschen en Nederlanders, die geheel anders schrijven dan zij spreken, is men in Zuid-Afrika genegen om het voorbeeld van den renegaat en Rhodes-man, Ds. S.J. du Toit, te volgen, die in zijn Jingo-blad ‘Di Patriot’ zooveel mogelijk de gewone Afrikaansche spreektaal nabootst. Indien men in Zuid-Afrika ophield met het Hoog-Nederlandsch zooveel mogelijk als schrijftaal te bezigen en ging schrijven ‘soos hulle praat’, dan zou de geheele Nederlandsche letterkunde spoedig voor hen een gesloten boek worden. Is reeds het schrijven voor de tien millioen Hoog-Nederlandsch lezenden weinig loonend, er zou niet aan te denken zijn om alle boeken, die de mensch behoeft, te gaan overschrijven in het Afrikaansch, hetwelk door nog niet een millioen monden wordt gesproken. Men zou zich dus in Zuid-Afrika moeten gaan wenden tot de letterkunde van den erfvijand. Daarenboven, nu vinden de Afrikaner-schrijvers gretig aftrek voor hun jeugdigen arbeid ook onder hen, die geen Afrikaansch verstaan, en alleen daardoor wordt de uitgave hunner werken | |
[pagina 488]
| |
mogelijk; terwijl het Afrikaansch, zonder verklaringen zooals ik er aan het volgende verhaal heb toegevoegd, buiten Zuid-Afrika niet in elk opzicht verstaanbaar is. Wel streven de Afrikaners terecht naar een niet te opvallende vereenvoudiging der Hoog-Nederlandsche spelling; wel willen zij niets weten van de voor hen onverstaanbare Fransche woorden, door welke Nederlandsche schrijvers hun boeken voor Zuid-Afrika onbruikbaar maken; wel gaan zij er meer en meer toe over om ook in het schrift uitdrukkingen en woorden te gebruiken, die bij hen en niet bij de Nederlanders burgerrecht hebben verkregen. Doch zij verlangen zoo te schrijven, dat zij verstaanbaar zijn ook voor wie het Afrikaansch niet kennen. Door deze zienswijze handelen zij in het belang der aaneensluiting van Hollandsch sprekenden over de geheele wereld, een aaneensluiting, die in deze dagen van de grootste waarde is gebleken, nu de Nederlandsch sprekenden overal waar zij in de wereld gevestigd zijn zich hebben aangegord met uitmuntenden uitslag om de rechtvaardige zaak der beide Zuid-Afrikaansche gemeenebesten te steunen en te bepleiten. De taal van onderstaand verhaaltje is dus als schrijftaal ook voor Zuid-Afrika een uitzondering. Maar wel wordt aldus gesproken, van Kaapstad tot aan Zambesi, namelijk in het dagelijksch leven; en als men die spreektaal plotseling en met geweld wil verdrijven in plaats van haar langzamerhand op te werken, de taal, waaraan de Afrikaners even gehecht zijn als de Hollanders aan hun Hoog-Nederlandsch, maakt men hen ‘steeksch’ en ‘nukkerig’ en werkt het Engelsch in de hand. Hoe schilderachtig en gemakkelijk ook, beschikt het Afrikaansch intusschen niet over den woordenschat die noodig is voor wetenschap en hoogere onderwerpen. Daardoor bespeurt men ook in de spreektaal langzamerhand een neiging om het noodige en ook het overbodige te ontleenen aan het Hoog-Nederlandsch en ook aan het Engelsch. Niet gebruikt wordt het Afrikaansch zoodra men buiten het dagelijksche leven treedt. In kerk en raadszaal, in gebed en redevoering spreken de Afrikaners zooveel mogelijk Hoog-Hollandsch. En zij verlangen geen andere taal dan die hunner voorzaten voor het boek, dat van hen een bewonderenswaardig volk heeft gemaakt, voor hun ouden Staten-bijbel.
Dr. H.P.N. Muller. | |
[pagina 489]
| |
Eens op e' tijd het daar gewoon bij die kus van die Perzische zee e' kerelkie met de naam van Jami, zeun van Zob, 'n arme visscher. Zob het zij brood verdien tusschen Bushire en Caboon. Jami was zoo vreeslik scherp met zij oôeGa naar voetnoot1) en met zij oore en zoo slim, dat hij niets mis gezien het nie, maar zoo verbrantGa naar voetnoot2) lui dat hij gan hand of voet wou verroer nie, al was dit nou ook om homzelf te help; en dit was voor hom te veel moeite om zij bek oop te maak; praat was ver hom gan pret nie. Toe helleGa naar voetnoot3) hom o'er die kole gehaal het om hij zoo stil en lui was, het hij ver helle gezê: ‘Wat lol jelle zoo? ZosGa naar voetnoot4) ik rede het om te praat zal ik praat, en zos ik rede het om iets te doen, zal ik dit doen, maar tot nou toe weet ik nog van gan rede nie.’ Een dag, toe hij nou amper e' man was, was Jami met e' lotGa naar voetnoot5) kerels omtrent zij ouderdom bij die strant. Helle het net klaar gebaaiGa naar voetnoot6) en helle was nog in Adams gewaad, toe e' roowersskip vol met Arabiers op helle afkom. Die lot ou meide het weggehartloop, maar Jami was te lui om helle agterna te jâ en die roowers het hom toe beet gepak en hom weggedrâ naar helle land. Toe die roowers hom vrâ wie ze pa was hij, was hij te lui om zij bek oop te maak; en toe helle hom vra of hij ooit in zij lewe hard gewerk het - want helle wou mosGa naar voetnoot7) weet wat hij nou goed voor was - kon helle net zoo goed e' miskoekGa naar voetnoot8) gevrâ het. Die roowers het toe gedenk: Die kerelkie was zeker maar in die gouvernementsdienst of anders is hij die President ze schoonzeun, want hij is te hoogmoedig om met ons te praat, en zij kosGa naar voetnoot9) het hij nog nooit zelf verdien nie. Net zoo gou as helle bij helle eige land gekom het, het helle hom in e' ‘private boarding house’ naas die koning ze paleis gezet, en helle het hom elke dag in e' kruiwaGa naar voetnoot10) gestootGa naar voetnoot11) om ver hem te enjoyGa naar voetnoot12) in e' mooi groot tuin buitekant die dorp, en helle | |
[pagina 490]
| |
het hom mooi klere gegee om aan te trek. Helle dog, die Perzische koning zou hom naderhand weer terug koop ver e' groot trop geld. Een dag het Jami in e' boom geklim en hij het daar van lui'geit half aan slaap geraak. Die zou het scherp gesteek, en dit was koel tusschen die takke. Kort daarna kom daar twee diewe in die tuin en onder diezelfde boom begin helle toe brood en dadels te eet. Dit was helle dinner. Toe helle nou klaar geëet het en al die krummels en die dadelpitte op die grond gesmijt het, het een van helle e' rooi klippieGa naar voetnoot1) uit zij blatzakGa naar voetnoot2) gehaal. Man! jij moes gezien het, toe die strale van die zon daarop val. Jong! dit schijn nes zosGa naar voetnoot3) e' lamp in die donker. Toe helle nou mooi die ding beschou het, toe begint helle te strij wie dit nou eintlik zou vatGa naar voetnoot4). Een van helle zê toe: ‘Ik het uitgevint, dat dit die toorklipGa naar voetnoot5) is van die Sultan Oman, wat geluk breng ver iemand wat dit bezit en ik het uitgevint waar die koning hom gebêreGa naar voetnoot6) het; daarom is het mijne.’ ‘Ja maar,’ zê die andere, ‘ik is die man wat ingebreek het en die klip gesteel het; dis daarom mijne.’ Zoo het helle aangegaan strij en naderhand aan bekleiGa naar voetnoot7) geraak en op die ent trek helle messe uit en begin toe mekaar te steek, tot een bang gewort en weggehartloop het en die ander een kort op zij hakskeene. Die toorklip van die Sultan Oman het op die grond geval onder die boom en Jami het dit alles gezien, maar hij was te lui om van die boom af te klim en dit op te tel.Ga naar voetnoot8) In die tusschentijd het die een dief die ander gevang en toe is helle weer aan mekaar, tot helle die een die ander stukkend gekerf het en toe val helle altwee op die gront, mors dood. Net toe kom die wag van die paleis in die tuin. Helle het die twee diewe onder die oog gehad en helle wou helle bekruip, maar helle was net in tijd om die twee lijke op te tel en weg te dra. Helle het die toorklip al ooralsGa naar voetnoot9) gezoek in die tuin, en helle zou dit zeker gekrij het, want dit het daar in die zon gelêGa naar voetnoot10) en blink, maar dit | |
[pagina 491]
| |
was helle neus verbij, want justement toe helle die hek oop gemaak het om in die tuin te kom, kom daar e' lot hoenders ook in. Die hoenders hartloop rond en in e' kitsGa naar voetnoot1) begint helle die krummels, wat die diewe op die gront gesmijt het, op te tel. Een ou hen het die mooi rooi klippie seker ver e' nieuwe mielieGa naar voetnoot2)-korrel aangezien, want voor dat jij kon zê ‘knipmes’ het zij hom ingesluk. Toe helle nou al oorals net verniet gezoek het ver die klippie, jaGa naar voetnoot3) die wag die hoenders uit die tuin en helle 'sGa naar voetnoot4) toeGa naar voetnoot5) huis toe en toe het meneer Jami, wat die heele speulikie mooi beskou het, zij ooê toegemaak en aan slaap geval. Toe hij wakker wort was die heele stad onderste bô. E' jong met e' klok was bezig deur die strate te loop en hij het aan die mense bekent gemaak hoe dat die toorklippie van die Sultan Oman, die geluksteenkie van die koning en zij volk, gesteel was uit die gelt-trommel en verder, dat e' groot belooning zal gegee wordt aan die man wat dit terug breng. Maar ver neef Jami was dit te veel moeite om te praat. Omtrent 'n uur daarna, toe die klippie nog in hoenderland was, het die koning en zij volk banjaGa naar voetnoot6) verdrietig gewort en helle het toe e' vierde van al die goud en zilvergeld in die geldtrommel beloof aan die kerel wat hom teruggee. Maar Jami was te oulikGa naar voetnoot7); - ‘he was playing a waiting game’, zosGa naar voetnoot8) die Engelsman zê. Omstreeks van 3 uur in die middag was die getjank van die koning en zij ouGa naar voetnoot9) natie en al die brakke genog om e' man naar op zij maag te maak; en zos dit nou moes wees was Jami in zij kruiwa op pad naar die tuin. In die straat moes Jami padgêeGa naar voetnoot10) ver e' groot trop mense. Onder die skorrie morrie rij die dogter van die Koning op e' wit kameel kapaterGa naar voetnoot11), zonder e' sluier voor haar gezig, zoodat elkeen haar mooi kon bekijk. Zij was e' schilderij | |
[pagina 492]
| |
van e' meisie, en met diezelfde tijd het helle geproklameer, dat, as iemand die toorklip vint, dan krij hij die mooi meisie ver zij bruit, helfte van die gelt in die geldtrommel en zos de ou koning dood is, dan kan hij baas speul in die land. Jami het haar mooi deur staan kijk; en ver hom was 'n engel nie in diezelfde straat met haar nie. Hij het daar gestaan met e' bek vol tande; en net zos 'n ezel zij ooeGa naar voetnoot1) knip en zij kop buieGa naar voetnoot2) voor hij begint te skop, zoo het Jami gemaak. Toen die koning ze dogter die jongman zien in zij kruiwa in die fasies aangetrek en toe zij kop schudde, toe dog zij: ‘nee wag, die man kan mij dalkGa naar voetnoot3) zêGa naar voetnoot4) waar die toorklip is’, en toe het zij stil gehou en hom nader geroep. ‘Is jij e' koning ze zeun?’ vrâ zij hem toe. Voor hij haar antwoord wou gee, het hij gezorg, dat daar skoonveld om hom was, zoodat niemand kon hoor wat hij wou zê: ‘Neggie’Ga naar voetnoot5), zê hij toen ver haar, ‘ik beteeken meer as eenige koning ze zeun, want ik hèt jou banje lief, en voor de zon ondergaat wil ik jou hè ver mij bruid.’ Zij vra hom toe of hij die toorklippie gekrijGa naar voetnoot6) hèt. Hij zè, hij weet waar dit is. Toe het helle hom voor die koning gebreng, en die eerste ding wat die ou man hom vrâ was ‘of hij e' goeie dol-os-gooierGa naar voetnoot7) was?’ ‘Ja,’ zê Jami. ‘Weet jij waar die klippie is wat weggeraak het?’ ‘Ja,’ zê Jami. Toen zê die koning: ‘Wijs hom dan ver mij.’ Ver 'n oogenblik was Jami stil, en die koning en zij | |
[pagina 493]
| |
mense hèt ver hom zoo gezit kijk. Toe hij zij bek oop maak, toe praat hij zos 'n ou BoesmanGa naar voetnoot1) bij zij dagga-pijp. ‘Trinkomtrarie! Mij naam is Jami, en ik kom van die bôlandGa naar voetnoot2). Mij pâ ze naam is Zob en hij lewe bij die zeewater tusschen Bushire en Caboon. Proklameer, jelle hondepeterrie! en breng meteens elke zwartbont hen en elke zwartbont kuiken in die stad naar die markplein nabij die koning ze paleis.’ Helle het dit toe dadelijk gedoen en toe al die mense bijmekaar was, het die koning op zij goue troon in die middel van helle gezet en zij dogter op haar zilver troon en die lede van die Volksraad het rondom gestaan en die artellerie met helle sanna'sGa naar voetnoot3) het in e' rij gestaan om die nienwskierige mense te keer en laat helle niet te ver voorentoe stoot nie. Toe kom daar 12 duizend en 25 manne en vrouwe en kinders voor die koning, en elkeen het e' zwartbont hoender of e' zwartbont kuiken onder zij arm en die hoenders hèt gekekkel dat het naar was, en toe skreeuw die lot mense, ik meen die 12 duizend en 25 mense, met één stem: ‘O, Koning, hier is al die zwartbont hoenders en zwartbont kuikens wat in die stad rondloop.’ Die koning draai toe naar Jami en zê: ‘En hoe nou, Oom Kool?’ Toe vra Jami voor die artellerie om gou e' vers van die volkslied te blaasGa naar voetnoot4); en toe dit nou klaar was, toe zê hij: ‘Laat helle al die henne en kuikens wegneem wat nie zwart poote het nie.’ En toe helle die lot wat oorblijGa naar voetnoot5) getel hèt, was daar 3 duizend en 17. Toe zê die koning: ‘En toe, Oom Kits?’ Toe zê Jami, na helle nog e' vers geblaas het: ‘Zoek al die uit, wat een grijs oog en een zwart oog het,’ en helle het dit gedoen, en daar was 2 honderd en 23. Toen zê de koning: ‘En verder, neef?’ Toe helle die derde vers van die volkslied mooi zuiver geblaas het, toe zê Jami: ‘Vat al die henne en kuikens weg | |
[pagina 494]
| |
wat niet 3 groen veere in helle sterte het nie.’ Zoo gezê, zoo gedaan, en die oorskietselsGa naar voetnoot1) kon jij op jou vingers tel; daar was net maar 2 henne en 1 kuiken. Toen zê die koning: ‘Hou nou op met jou kinder speuliekies!’ En Jami, nadat hij die artellerie gevra het om asseblief toch iets anders te speul, want die volkslied het hom nou begin te verveel, het helle toe gevrâ om gou al die hoenders weg te neem wat nie e' zwart klonkieGa naar voetnoot2) op die linkerpoot het nie, en een ou lamziek hen het agtergeblij. Toe hoesGa naar voetnoot3) Jami e' skoot en toe veeGa naar voetnoot4) hij zij neus met zij hand en toe spreek hij: ‘HoogEdele’Ga naar voetnoot5), zei hij toe, ‘zê ver die baljuw nou om die zwartbont hen met een grijs oog en een oog zwart met e' zwart klonkie, zwart poote en drie groen stert-veere, keel af te snij, die ou hen ze krop oop te maak en hoog op te hou die ding wat hij daar zal vinde.’ En die baljuw hèt zoo gemaak zoo hij gezê het. En toe hij die toorklippie hoog opgehou het, het al die mense saam met die koning en zij ambtenare en raadsleden zos e' lot gekke rond gespring en gewals en deurmekaar gepraat. Toe het die koning Jami omhels en Jami het zij nooiGa naar voetnoot6), die koning ze dogter, gezoen dat dit zoo klap, en voor zon-onder het helle getrouw en helle het mekaar banja lief gehat. En toe Jami, Zob ze zeun, e' paar jaar later, na die ou koning ze dood, op die troon geklim het, het helle hom die bij-naam gegee van ‘Lekker BoetGa naar voetnoot7) Danie,’ en hij was e' goeie koning en al die tijd wat hij geregeer het, het hij zij volk gelukkig gemaak en zijn vijande ongelukkig.
Een Vrijstater. |
|