te zeer in te wijden in de vrijheden, die de Parijzenaar zich in het vlugge gesprek veroorlooft.
De behoefte aan een opzettelijk voor Nederlanders geschreven eenvoudig leerboekje voor phonetiek zou zich dus pas doen gevoelen wanneer ook voor de akte-lager-onderwijs de phonetiek in het examen-programma werd opgenomen. En het scheen niet gemakkelijk hiertoe te geraken. Een akte-examen voor lager onderwijs in een vreemde taal is een wonderlijk soort van onderzoek. Men mag alleen vragen naar ‘de beginselen’ der vreemde taal; alleen deze behoeven door den gediplomeerde onderwezen te worden. En ‘beginselen’ wil hier eenvoudig zeggen: ‘het allereenvoudigste, het a b c’. Daar niemand er tot dusverre aan gedacht heeft, naast de orthographie de phonetiek tot die ‘beginselen’ te rekenen, en daar ook de wetgever, toen hij van ‘beginselen’ gewaagde, wel niet aan dit physisch-physiologisch studievak zal gedacht hebben, zoo scheen het gewaagd het, als een afzonderlijk nummer van het examenprogramma, voor de candidaten l.o. Fransch verplicht te stellen.
Doch ook hier zou de praktijk de theorie een weg banen. De toegevende wetgever had aan die ‘lagere’ candidaten toch ook het verkrijgen van ‘een goede uitspraak’ voorgeschreven. En, helaas! wat moest men veel in wettelijken zin voor ‘goed’ laten doorgaan dat alleen bij wijze van fictie zoo heeten mocht! Zelfs diegenen onder de voorbereiders der candidaten die de phonetiek als een lastige nieuwigheid hadden gewantrouwd, begonnen zich af te vragen of zij hare hulp niet zouden inroepen om althans te beproeven die weerbarstige spraakorganen wat leniger te maken en die Nederlandsche ooren wat gevoeliger voor de zuiverheid der Fransche spraakklanken en de eigenaardigheden der Fransche dictie. Bovendien werd het toch wel wat zonderling ‘de beginselen’ van het Fransch te laten doceeren door onderwijzers die nagenoeg niets wisten van de manier waarop een neusklinker gevormd wordt, van het onderscheid tusschen b en d aan het eind der woorden in het Fransch en in het Nederlandsch, van het eigenaardig karakter der ‘liaison’, ja zelfs - want de onkunde der candidaten, die toch in het bezit zijn van een Nederlandsche onderwijzersakte, bleek zoo ver te gaan! - van het bestaan en de werking der stembanden en van het velum.
Intusschen zou het pas mogelijk wezen den nieuwen weg met succès in te slaan, wanneer een goed, kort, helder, praktisch ingericht handboekje voor Fransche phonetiek geschreven werd, meer speciaal voor Nederlanders ingericht en op de bevatting der candidaten voor de akte l.o. berekend.
Dat boekje bestaat sinds eenige maanden. Twee in alle opzichten bevoegde taalkundigen, door universitaire opleiding of eigen studie wetenschappelijk geschoold, mannen ook van ervaring op onderwijsgebied, met name als examinatoren, de heeren Bourquin en Salverda de Grave, hebben het te zamen geschreven.
Het geeft een helder overzicht van het Fransche klankstelsel, wijst aan door welke articulatie-bewegingen de Fransche klinkers en medeklinkers tot stand komen en door welke onhandige wijzigingen in die articulatie de fouten gemaakt worden die zich voor het Fransche oor vertolken in speciaal-Hollandsche fouten tegen de uitspraak van het Fransch. Een paar helder geschreven, maar wel wat al te beknopt gehouden hoofdstukken over de zoogenaamde ‘liaison’ en de uitspraak van den volzin, d.i. over accentuatie, verlenging van medeklinkers enz., besluiten het handige, nette boekje, welks clientèle waard is zich uit te strekken buiten de grenzen der onderwijswereld, in