De Gids. Jaargang 63
(1899)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 573]
| |
Letterkundige kroniek.Fécondité par Emile Zola. Paris, Eugène Fasquelle. 1899.De groote aanklager, die zijn ‘J'accuse’ slingeren dorst naar de hoofden van de machtigsten, en boven het uitjouwen en lasteren, boven het intrigeeren en verraden, zijn koperen stem verhief, uitschreeuwende het onrecht, de onmenschelijkheid, de leugen die Frankrijks eeuwige schande dreigden te worden, - Emile Zola heeft wederom zijn machtig geluid doen hooren. En wederom is het een aanklacht die hij slingert, allereerst naar de hoofden der rijken, maar dan ook in het aangezicht van hen allen die, naar der rijken voorbeeld, willens en wetens, gedreven door genotzucht en eigenbaat, het leven trachten tegen te houden, te vernietigen, die het nest verwoesten en de eieren naar alle windstreken verstrooien. En hij schreeuwt ze uit, de misdaad die Frankrijk aan zich zelf begaat door, tegen de natuur in, de geboorten te beperken, de zuigelingen, door huurlingen gevoed, aan een ontijdigen dood prijs te geven, met het gevolg dat de bevolking achteruit en de natie haren ondergang tegemoet gaat. In het gezin van Matthieu Froment en zijn vrouw Marianne schildert Zola de zegeningen der vruchtbaarheid, van de groote gezinnen, die, naar zijn opvatting, Frankrijk weder zullen doen opleven, het land weer bevolkend voor den komenden strijd en tegelijkertijd den grond bebouwend en ontginnend, dat ook hij vruchten drage honderd- en duizendvoud. Wanneer in het laatste hoofdstuk van den roman Matthieu en Marianne, negentig en zevenentachtig jaar oud, na een zeventig- | |
[pagina 574]
| |
jarig huwelijksgeluk, op een mooien Junidag in de open lucht hun diamanten bruiloft vieren en om hen niet minder dan honderd achtenvijftig kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen zich vereenigen, met de aangetrouwden driehonderd gasten, dan moet dat feest de apotheose zijn van wat het doel was van hun leven: het onafgebroken, onuitputtelijk scheppingswerk. Gelijk alles wat Zola tot heden gaf is ook deze roman breed van opzet, overweldigend van afmetingen, machtig in zijn groote lijnen; hij pakt u aan door zijn onmeedoogend realisme en sleept u mee door de macht van zijn taal. Maar ook als elk kunstwerk, dat niet enkel uit scheppingsdrang ontstond, maar uit de behoefte om een stelling te bewijzen, een kwaad te bestrijden, om propaganda te maken voor een stelsel, is deze roman van een schromelijke overdrijving en groote eenzijdigheid. Ik denk, zoo sprekende, niet aan de aangrijpende beschrijving van die holen in het zoogenaamde centrum der beschaving, waar door allerlei misdadige middelen ontijdige geboorten worden verwekt; niet aan de cliniek van dokter Gaude waar honderden vrouwen en ‘grandes dames’ zich aan een kunstbewerking onderwerpen om te bereiken wat Tartuffe aan Elmire beloofde: de l'amour sans scandale et du plaisir sans peur;
ik denk niet aan het dorp Rougemont, waar de ‘ogresse’ le Couteau minnen fokt en zuigelingen uit de wereld helpt, noch aan het zedelijk monster uit de groote wereld, dat ons in Serafine beschreven wordt. De kleuren waarmede Zola al die afschuwelijkheden schildert mogen nog scheller zijn dan ze zich in de werkelijkheid vertoonen, dat die instellingen en die wezens bestaan wordt niet tegengesproken, en die rotte plekken van de samenleving - van de Fransche in de eerste plaats - met de meesterhand van den bekwamen chirurg blootgelegd te hebben, tot een afschrik en een waarschuwing, is een goede daad. Waar ik van overdrijving en eenzijdigheid spreek, doel ik op iets anders. Het is een mooi en dankbaar onderwerp: de weelde van het gelukkig familieleven. Het hoogste geluk lijkt wel: met vrije handen en een helder hoofd zijn brood te verdienen en dat brood te deelen met kinderen in een door wederzijdsche liefde geadeld huwelijksleven voortgebracht. En wil men niet enkel letten | |
[pagina 575]
| |
op het geluk van de individuën, maar op dat van staat en maatschappij, dan is het onweersprekelijk, dat een land, waarin, binnen de eigen grenzen of in zijn koloniën, de landskinderen arbeid en voedsel kunnen vinden, wenschen moet, in het belang van zijn eigen bestaan, dat zijne bevolking toeneme. Maar nu wordt ons - of wil men den Franschen - door Zola een echtpaar als voorbeeld gesteld, welks hoogste lust bestaat in het voortbrengen van kinderen. Marianne is de ‘bonne pondeuse’, zooals dokter Boutan haar noemt. Al weten Matthieu en zij in den aanvang ter nauwernood hoe zij rond zullen komen, zij gaan voort, in wat Zola noemt ‘leur superbe et divine imprévoyance’, aan het eene kind na het andere het leven te schenken. Het is een ‘continuel enfantement’. Op het eind hebben zij, ongerekend Marianne's twee ‘fausses couches’, het dozijn vol. Als het zoover is, moet Matthieu zelf bekennen, dat het, zooal geen dwaasheid, inderdaad een onmatigheid is, waaraan zij zich hebben schuldig gemaakt. ‘Wanneer wij alleen zijn, mijn vrouw en ik, dan bekennen wij dat wij wat ver gegaan zijn. Trouwens wij meenen niet, dat allen ons voorbeeld zouden moeten volgen, o, neen!. Maar wat nood! in een tijd als deze kan men zonder gevaar de maat wat te buiten gaan. Te veel is ter nauwernood genoeg. Hebben wij het voorbeeld overdreven, ons arm land zou er wèl bij varen, zoodra onze dwaasheid aanstekelijk werd. En er is maar één ding te vreezen; dat de wijsheid het winnen zal.’ De bekentenis komt wat laat en wordt wel wat al te gemakkelijk weggepraat. Zoo is het ook, een bladzijde verder, met die andere bedenking, dat overbevolking en overgroote gezinnen vaak honger en ellende tot nasleep hebben. Zola heeft van zijne souvereiniteit als scheppend kunstenaar gebruik gemaakt, toen hij zijn held Matthieu, die voor alles tijd heeft en dan ook als de raisonneur in een drama over alles een oordeel heeft en alle vraagstukken meent te kunnen oplossen of als de compère in een tooneelrevueGa naar voetnoot1) ons de verschillende personen, intérieurs, en al wat verder in den roman te pas wordt gebracht, als een reeks levende beelden weet te vertoonen, bovendien nog voorstelt als den man, die land dat vlak bij Parijs gelegen tot nog toe algemeen als onvruchtbaar en onont- | |
[pagina 576]
| |
ginbaar werd beschouwd, als door een wonder herschept in de rijkste en vruchtbaarste akkers die men zich denken kan. Maar dat deze Matthieu de vrees voor overbevolking onnoozel meent te mogen noemen en zwetst: ‘on n'avait qu' à faire comme lui, à créer les subsistances nécessaires, chaque fois qu'on mettait un enfant au monde’, is nu toch voor een man die zooveel van de wereld gezien heeft, een wel wat al te goedkoope manier om zich van de zaak af te maken. Van gezinnen waar de echtgenooten aan hun ‘divin désir’ toegevend, in eene ‘superbe imprévoyance’ hunne kinderen tot hongerlijden gedoemd hebben, weet ons land, en weet de hoofdstad niet het minst, mee te spreken. Ook aan den schrijver van Fécondité zijn zij niet onbekend: van het gezin Moineaud wordt gezegd, dat ‘des couches continuelles aggravent les dures besognes du ménage’ en dat de kinderen, op hunne beurt, voortzetten ‘le pullulement de la race maudite des meurt-de-faim’. Maar is het dan niet eenzijdig en oppervlakkig om dien kant van het vraagstuk in de schaduw te laten en het te doen voorkomen alsof Frankrijk van den ondergang, waartoe de gewilde onvruchtbaarheid, door allerlei tot zelfs de afschuwelijkste middelen verkregen, het dreigt te brengen, enkel te redden ware door een ‘continuel enfantement’ als waarvan die ‘bonne pondeuse’ Marianne Froment het voorbeeld geeft? La bête humaine heet een van Zola's romans en - ik heb het bij de bespreking van dat werk reeds gezegd - ‘het dier in den mensch’ is, op honderderlei wijze gevariëerd, het hoofdthema van heel Zola's romantischen arbeid. Het zijn bij voorkeur de onbeteugelde hartstochten, de dierlijke verrichtingen van den mensch die Zola's aandacht trekken: de liefde ziet hij in de eerste, zoo niet in de eenige plaats, van de physieke zijde, als ‘accouplement’. Van eenige poging om de passies te breidelen, van eene bestrijding van het kwaad en eene ontwikkeling van het boven-dierlijke in den mensch is in Zola's personages geen sprake. Dat is des kunstenaars recht. Hij geeft de menschen en de dingen, zooals hij ze ziet. Maar zoodra hij zich niet bepaalt tot het weergeven van een stuk natuur, gezien ‘à travers un tempérament’, zoodra het kunstwerk tevens moet dienen als bijdrage tot de mogelijke oplossing van een gewichtig sociaal vraagstuk, | |
[pagina 577]
| |
zooals in Fécondité, wordt de zaak anders en heeft men het recht den romanschrijver andere eischen te stellen. Men mag dan van hem verwachten, dat hij toone het vraagstuk niet enkel aan de oppervlakte te hebben bekeken, maar het te hebben bestudeerd, grondig en ernstig. Het is niet waar - gelijk Zola het doet voorkomen - dat er geen andere keus zou zijn dan tusschen misdadige, of ook maar tegennatuurlijke, praktijken tot verstikking van de geboortekiem en een ‘continuel enfantement’. Is dan de mensch, de normale gezonde mensch, behalve een zinnelijk, niet ook een redelijk wezen, dat zijn rede heeft te laten heerschen over zijn zinnen? Wie te midden van de vreugden en nooden van het dagelijksch bestaan zijn innerlijk leven heeft leeren opbouwen en daarbij het gevoel van verantwoordelijkheid voor elk van zijn daden heeft gekweekt, - een taak die niemand, rijk of arm, het recht heeft beneden of boven zich te achten - die zal al spoedig tot het besef komen, dat het onbeperkt verwekken van kinderen, in het algemeen, en vooral waar het te voorzien is dat die kinderen een leven van armoede en ellende tegemoet zullen gaan, of - men denke aan de erfelijkheid der tuberculose - met een ziekelijk lichaam de wereld zullen intreden, onverantwoordelijk verdient te heeten. Dit geïgnoreerd te hebben moet Zola den socialen hervormer als een ernstige fout worden aangerekend. Tot het besef van die fout komt men echter pas, waar de literaire kunstenaar, die in Fécondité aan het woord is, u loslaat, op het oogenblik dat hij, zelf uitgeput door zijn scheppingsarbeid en verlangend naar het einde, in het laatste boek het verhaal slap en slepend voortzet, en zelfs in de beschrijving van den diamanten bruiloft met de kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen - een tafereel dat zich bijzonder leende voor een schildering op groote schaal en waar de epische kracht van Zola zich in al haar exuberantie zou hebben kunnen ontplooien - beneden zijn groot talent blijft. Ook de melodramatische effectstukjes, als die moorden in den lift-koker, zou men gaarne missen. Maar voor het overige welk een overweldigende, aangrijpende kracht ook weer in dit boek; hoe staan die mannen en vrouwen daar ten voeten uit vóor u, elk met zijn domineerenden trek en in het décor waarin hij past. | |
[pagina 578]
| |
Ook bij Zola vindt men, wat hij van zijn held Matthieu aanteekent: ‘l'invincible besoin d'enfanter, de perpétuer la vie, le désir impérieux d'un homme qui a trouvé l'oeuvre à faire, de la santé, de la force, de la richesse à créer...’ Doch al heeft hij niet alleen het dozijn, maar zelfs het tweede dozijn van zijn scheppingen reeds overschreden, de kracht van den nu haast zestigjarigen kunstenaar blijkt nog lang niet uitgeput, - een voorbeeld van letterkundige vruchtbaarheid waarvan men in deze eeuw onder de romanschrijvers nog enkel maar bij Balzac de wedergade vindt. |
|