De Gids. Jaargang 63
(1899)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 435]
| |
Staatszorg voor krankzinnige gevangenen.Het is de groote verdienste geweest van de geneeskundige wetenschap, en meer in het bijzonder van de psychiatrie, te hebben aangetoond, dat een zeker aantal personen wegens hun abnormalen geestelijken aanleg in botsing komen met de bestaande maatschappelijke orde en deswege voor den strafrechter verschijnen, hoewel hier van toerekenbaarheid ook in den meest uitgebreiden zin geen sprake kan zijn. Hoe hooger de intellectueele en moreele eischen zijn, die de strijd om het bestaan in de maatschappij meebrengt, hoe grooter tegelijk het aantal dier personen, wier ongelukkige psychische aanleg hen tegen dien strijd niet opgewassen doet zijn en hen tot sociaal afwijkenden maakt. Gedeeltelijk worden deze personen tijdens het gerechtelijk onderzoek als zieken herkend, gedeeltelijk is zulks niet het geval en voert hun weg ten onrechte ter gevangenis, waar zij òf hun straftijd geheel ondergaan, òf vóór dien verstreken termijn als ontoerekenbaar en derhalve niet strafbaar worden ontslagen. Deze personen zijn in de desbetreffende literatuur gewoonlijk bestempeld met den naam van misdadige krankzinnigen, zij begingen de anti-sociale daad in een toestand van ziekelijke geestesstoornis. Bij andere personen openbaart zich hetzij tijdens het gerechtelijk onderzoek, hetzij korter of langer na de daarop gevolgde veroordeeling de een of andere vorm van krankzinnigheid, welke het ten uitvoer leggen der straf onmogelijk maakt. Deze noemt men veelal krankzinnige misdadigers, hier praedomineert derhalve het begrip misdaad, de krankzinnigheid komt eerst in de tweede plaats in aanmerking. | |
[pagina 436]
| |
Een kwestie, welke in vele staten van Europa reeds sedert tientallen van jaren in hooge mate de aandacht heeft getrokken van juristen en psychiaters, in ons land daarentegen van veel meer recenten datum is, is die der te nemen maatregelen ten opzichte van de zoodanige personen, die hetzij tijdens eene crimineele instructie, hetzij na de veroordeeling blijken geven van gestoorde geestvermogens. Terwijl in Duitschland, Frankrijk, Engeland en elders reeds vóór het midden dezer eeuw daarover veel is gesproken en geschreven en men op verschillende plaatsen een op ervaring berustend oordeel heeft verkregen, is in ons land aan dit vraagstuk tot voor kort betrekkelijk weinig aandacht geschonken. Het bekende, in 1895 door eene Commissie van juristen en psychiaters aan de Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst medegedeelde rapport, was de eerste uitvoerige arbeid, over dit punt in Nederland verschenenGa naar voetnoot1). Men zou haast geneigd zijn te zeggen, dat zulks een gelukkig verschijnsel mag worden genoemd, wanneer tenminste als juist mag worden aangenomen, dat eene onopgeloste kwestie des te minder tot wrijving van gedachten aanleiding geeft, naarmate uit den stand der zaken minder moeilijkheden zijn voortgevloeid. Echter moet evengoed aan de mogelijkheid worden gedacht, of niet eene zekere mate van indolentie der betrokken autoriteiten daarvan gedeeltelijk de schuld draagt. Ik zal in het volgende nagaan, is Nederland in dit opzicht gelukkig te noemen, of bestaan ook inder- | |
[pagina 437]
| |
daad bij ons te lande dezelfde misstanden als elders, maar werden deze door laakbare veronachtzaming niet voldoende ter sprake gebracht. Een jarenlange strijd is er over gevoerd, waarheen de krankzinnige misdadigers zouden moeten worden ondergebracht. Er zijn nog altijd vele krankzinnigenartsen, die de krankzinnige misdadigers als eene bijzondere soort zieken willen behandeld zien, en die het zondenregister en de eigenaardigheden dezer personen voor zoo belangrijk achten, dat zij bijzondere gestichten voor zulke lijders verlangen. Ook loopen de meeningen uiteen betreffende de vraag: of deze bijzondere gestichten zelfstandig zouden zijn of annexen moeten vormen aan straf- of verplegingsinrichtingen, of verder de verzorging in dusdanige krankzinnigenafdeelingen voor gevangenen langer zal mogen duren dan de hun toegewezen straftijd ja dan neen, en eindelijk of daarheen ook zulke krankzinnigen mogen worden gebracht, die vroeger bestraft zijn geworden, bij 't ontstaan hunner tegenwoordige ziekte of bij het herkennen daarvan echter vrij in de maatschappij verkeerden. Wegens hun dikwijls hooge mate van rustverstoring zagen de gestichtsartsen deze personen ongaarne naast de gewone gestichtsbevolking verkeeren; wegens hunne belemmering van de huisorde en in 't belang der discipline achtten de gevangenisbesturen deze bij hen evenmin op hun plaats. Elk der twee partijen trachtte zich deze zieken van den hals te schuiven. Ik zal in het kort toelichten, op welke gronden hunne argumenten waren opgebouwd. Van de zijde der psychiaters werd aangevoerd, dat het niet aanging de, om zoo te zeggen ‘brave’ patiënten, die nimmer zich aan een of ander strafbaar feit hebben schuldig gemaakt, te dwingen het gezelschap te dulden van personen, die een misdadigen levenswandel achter zich hebben. Indien in sommige gevallen misschien niet de ‘brave’ patiënt daarvan een moreele onaangenaamheid ondervindt, dan zal zulks toch ongetwijfeld het geval zijn met de naastbestaanden van den lijder wanneer zij dezen in dagelijkschen omgang weten met boosdoeners, die misschien de afgrijselijkste misdaden op hun geweten hebben. Buitendien zal de krankzinnige misdadiger in het gesticht | |
[pagina 438]
| |
door de andere lijders worden geschuwd en veracht, hij zal daardoor een voor hemzelven nog onaangenamer positie innemen en er nog ongelukkiger aan toe zijn dan in de gevangenis onder zijns gelijken. Eindelijk heeft zich in de laatste jaren meer en meer het stelsel van no-restraint ingang doen vinden bij de krankzinnigenverpleging, en is alles in een gesticht er op ingericht de lijders eene relatief zoo groot mogelijke vrijheid van beweging te laten. Dit stelsel zal op bedenkelijke wijze moeten worden beperkt, wanneer onder de patiënten dergelijke antisociale elementen voorkomen, die misschien levensgevaarlijke sujetten zijn en waartegen met tal van bijzondere voorzorgsmaatregelen moet worden opgetreden. Daartegenover beweren de gevangenisbesturen, dat het onmogelijk is de strenge tucht en discipline te handhaven, wanneer onder de gevangenen personen voorkomen, die voor vergrijpen tegen die discipline niet of minder streng gestraft worden dan de overige gevangenisbevolking. Zulks voert onvermijdelijk tot misstanden, die niet anders kunnen worden verholpen dan door verwijdering dier personen uit de gevangenis. Daarenboven druischt het toch lijnrecht in tegen de allereerste beginselen van het strafrecht, dat een krankzinnige als een gevangene straf zou ondergaan, het is naar den letter der wet onmogelijk dergelijke personen in de gevangenis te laten. Een krankzinnige behoort als zieke in een geneeskundige inrichting, niet in de strafinrichting. Ik zal thans deze verschillende argumenten naar hunne werkelijke waarde trachten te toetsen. Het wil mij voorkomen, dat het eerstgenoemd argument, van psychiatrische zijde aangevoerd, door velen, die eenigermate met de gestichtsbevolking en de verpleging dezer personen op de hoogte zijn, praktisch als van zeer bedenkelijk gewicht moet worden beschouwd. Wanneer men ziet, hoe weinig van het vroeger leven van den een komt ter kennis van den ander, hoe spoedig zulks bovendien in het gestichtsleven wordt vergeten, dan kan men mijns inziens zich slechts verwonderen, dat dit zoo dikwijls en steeds weer werd te berde gebracht. Noch de andere lijders, noch het publiek wordt daarvan hoegenaamd iets gewaar en slechts al te heftige tegenstanders van de verpleging der krankzinnige misdadigers in de | |
[pagina 439]
| |
gewone gestichten kunnen daarin een steen des aanstoots vinden. Hetzelfde moet worden gezegd omtrent het tweede punt, dat de vroegere misdadigers zouden worden geschuwd en vermeden. Integendeel weet ieder gestichtsarts, dat tal van dergelijke personen in het gestichtsleven zich als de meest ordelijke en werkzame gedragen, altijd bezig en behulpzaam zijn, niet zelden zich daardoor een zekere mate van vriendschappelijk gezag verwerven. Het laatstgenoemde bezwaar, dat van psychiatrische zijde is opgeworpen, namelijk de onmogelijkheid om bij het stelsel van no-restraint voldoende waarborgen te hebben, dat de krankzinnige misdadiger niet uit het gesticht ontvlucht of aldaar ter plaatse geen onheilen aanricht, weegt verreweg het zwaarst. Ontegenzeggelijk is het waar, dat onder deze lijders gevaarlijke individuën voorkomen, die hunne oude, misdadige natuur ook tijdens de geestesstoornis blijven behouden, welke zich openbaart in neiging tot ontvluchten, opstoken, vernielzucht, brandstichting, niet zelden in meer of minder ernstige aanslagen tegen het leven. Ten opzichte van dergelijke gevaarlijke elementen kan van eene vrije behandeling, zooals de andere gestichtsbevolking die grootendeels ondervindt, geen sprake zijn, integendeel moeten tal van bijzondere voorzorgsmaatregelen worden in acht genomen, welke aan het verblijf dezer ongelukkigen in het gesticht inderdaad veel gevangenisachtigs geven. Het laat zich dus begrijpen, dat men deze personen gaarne elders ziet gehuisvest. Echter mag niet uit het oog worden verloren, dat het aantal van dergelijke bepaald gevaarlijke lijders in de gewone gestichten over het algemeen uiterst klein is, en dat hunne percentage niet hooger is te stellen dan één of anderhalf procent der geheele gestichtsbevolking. Het is nu de vraag, of dat gering aantal gevaarlijke lijders, die zich in een of ander gesticht bevinden, tot zoo uiterst groote moeielijkheden bij de verpleging aanleiding geeft. Blijkens een indertijd daaromtrent ingesteld onderzoek werd daarvan in de nederlandsche gestichten hoegenaamd geen bezwaar ondervonden, en zelfs in het rijksgesticht te Medemblik, waarheen een relatief groot aantal krankzinnige misdadigers worden overgebracht, waren de klachten daaromtrent niet grooter dan elders. | |
[pagina 440]
| |
Ik geloof op grond van deze gegevens te mogen zeggen, dat, indien de omstandigheden blijven, gelijk zij thans zijn, in Nederland de noodzakelijkheid van verandering in de verpleging der krankzinnige misdadigers in de gestichten niet bestaat. Indien de omstandigheden blijven, gelijk zij thans zijn! Ik hoop echter op gronden, welke aanstonds nader zullen worden uiteengezet, dat de omstandigheden binnen niet langen tijd eene belangrijke verandering mogen ondergaan, waardoor het aantal der als krankzinnige misdadigers officieel bekend staande personen aanmerkelijk grooter zal worden. Het is daarom wenschelijk ook de straksgenoemde redenen nader te toetsen, die van den kant der gevangenisbesturen kunnen worden aangevoerd, teneinde de krankzinnigen uit de gevangenis te weren. Ik acht het een alleszins gemotiveerden wensch, dat een krankzinnige, die de huisorde en de strenge discipline in de gevangenis wegens zijnen ziekelijken geestestoestand belemmert, enkel ter wille van deze bezwaren daaruit zal worden verwijderd. Het kan niet anders dan van nadeeligen invloed zijn op de overige gevangenisbewoners, hetzij in de cellulaire, hetzij in de gemeenschappelijke gevangenissen, wanneer een luidruchtige maniacus of een aan grootheidswaan lijdende persoon zich niet aan de voorgeschreven regels onderwerpt. Dat geeft aanleiding tot ontevredenheid, de discipline moet noodzakelijk daaronder lijden en het gevangenispersoneel staat voor een uiterst moeilijk dilemma. Met redeneering komt men bij den patient niet verder, disciplinaire straffen zijn geheel misplaatst, toch kan de zaak niet ongestoord blijven, zooals die is. De toestand van den patient vereischt andere maatregelen en de ziekenafdeeling van de gevangenis kan daarin gewoonlijk evenmin voldoende tegemoet komen. Buitendien kan aan een krankzinnige volgens de wet geen straf worden voltrokken. Deze lijders behooren niet meer tot het regime der gevangenis; zij zijn straffeloos, wij kunnen ons met hen derhalve niet meer bemoeien, - aldus luidt de uitspraak van de gevangenisbesturen. Behalve dat deze uitspraak wel wat ver gaat en zich zonder restrictie alleen laat toepassen op ongeneeslijke krankzinnigen, gaat het ook niet zoo maar aan om dergelijke personen onmiddelijk uit de gevangenis naar elders te doen overbrengen. | |
[pagina 441]
| |
Daarmede zijn tal van administratieve formaliteiten verbonden, die gewoonlijk niet tot een zoo spoedig mogelijke evacueering voeren en gedurende dien soms vrij langen tijd ondervindt men in de gevangenis al de bezwaren aan 't verplegen dier personen verbonden. Gelijk bij den aanvang dezer beschouwingen werd opgemerkt, zijn in vele landen van Europa de klachten over den onbehaaglijken toestand, waarin men ten opzichte van de krankzinnige misdadigers verkeerde, veel luider en veel talrijker geweest dan in Nederland. Tot op den huidigen dag is eene voor alle landen afdoende oplossing der kwestie, naar het schijnt, nog niet gevonden, hoewel mijns inziens de eenige oorzaak daarvan te zoeken is in plaatselijke moeilijkheden van administratief-rechterlijken aard, zoodat voor het eene land zeer aanbevelenswaard kan zijn, wat elders niet deugt. De hervormingen, die werden voorgeslagen, laten zich in hoofdzaak hiertoe reduceeren, dat de wenschelijkheid werd betoogd van het oprichten: 1e. van groote gevangenen-ziekenhuizen, waar behalve krankzinnige gevangenen ook alle andere chronische lijders zouden kunnen worden ondergebracht, zoogenaamde invaliden-gevangenissen; 2e. van bijzondere centrale gestichten voor krankzinnige misdadigers; 3e. van bijzondere afdeelingen voor dergelijke lijders aan gevangenissen; 4e. van bijzondere afdeelingen aan de gewone krankzinnigengestichten. Elk dezer inrichtingen heeft hare voorstanders gevonden en in verschillende landen is daarmede een proef genomen, zoodat men in staat is de daaraan verbonden voordeelen en gebreken aan de ervaring te toetsen. Over de vraag naar het doeltreffende der zoogenaamde invalidengevangenissen behoeft eigenlijk niet breedvoerig te worden uitgeweid. Het Engelsche strafstelsel maakte eene dergelijke proefneming mogelijk, in andere landen was zulks minder goed het geval. In Engeland zijn invaliden-gevangenissen gebouwd, waar de zeer oude en gebrekkige, benevens de lichamelijk zwakke gevangenen worden ondergebracht; in 't kort diegene, welke niet kunnen worden onderworpen aan het strenge systeem van den zwaren gevangenisarbeid. Nu wilden sommigen in dergelijke inrichtingen eveneens de psychisch zieken zien ondergebracht, zoowel de notoire krankzinnigen als dezulken, die wegens hun geestelijken zwakte- | |
[pagina 442]
| |
toestand met meer omzichtigheid moeten worden behandeld dan de gewone gevangenen. In andere landen echter worden de lichamelijk hulpbehoevenden in de gevangenis-ziekenafdeelingen gehuisvest en het is moeilijk aan te nemen, dat dergelijke zwakke personen een voldoende ‘verdunning’ der krankzinnige misdadigers zouden kunnen teweegbrengen, waardoor het gevaarlijke van de opeenhooping dezer laatsten in één gebouw wordt verminderd. Hoe schoon ook uit een humanitair oogpunt het denkbeeld moge zijn, dat men voor chronisch lichamelijk invaliden eene bijzondere wijze van strafvoltrekking en wel in milderen vorm zou invoeren, het gaat toch waarlijk niet aan deze personen, die van de gewone gestrengheid van het gevangenisregime onevenredig meer hebben te lijden dan de lichamelijk gezonden, te vermengen met onrustige krankzinnigen, die ongetwijfeld niet anders dan zeer storend zullen inwerken op den geregelden gang van zaken in een dusdanige inrichting. Veel voorstanders hebben deze invaliden-gevangenissen zich dan ook niet mogen verwerven en in Italië heeft men de proefnemingen weldra gestaakt. Zij bestaan nog slechts in Woking en Parkhurst in Engeland en sedert 1864 in Bruchsal in Baden. Uit laatstgenoemde, trouwens uiterst kleine inrichting, waren de mededeelingen sedert het eerste begin altijd vrij bevredigend. Meer aanhangers zijn er geweest van het denkbeeld om groote centrale gestichten op te richten, zoogenaamde prisonsasiles. Over geen punt der geheele kwestie van de verpleging der misdadige krankzinnigen en krankzinnige misdadigers is meer wrijving van gedachten geweest dan over het al of niet wenschelijke dezer groote centraalgestichten. Merkwaardig is daarbij op te merken, hoe over het geheel de tegenstanders van zoodanige inrichtingen in de meerderheid zijn, maar hoe toch steeds het denkbeeld weer opnieuw wordt geopperd. En dat in weerwil van de zeer talrijke slechte ervaringen en van het uiterst gering aantal minder onbevredigende resultaten! Centrale gestichten voor krankzinnige misdadigers waren in 1850 opgericht in Dundrun bij Dublin, in 1859 in Auburn bij New-York en in 1863 verrees het zeer bekend of berucht geworden prison-asile te Broadmoor in Engeland. De ervaringen, welke men daar in den loop der tijden heeft opgedaan, zijn waarlijk allerdroevigst en het mag ver- | |
[pagina 443]
| |
wonderenswaardig heeten, hoe dit systeem nog altijd aanhangers kan tellen. Het denkbeeld, dat hierbij bovendrijft en dat zoo aanlokkelijk schijnt, is om alle gevaarlijke elementen in één plaats te vereenigen, opdat de overige gestichten van de lasten, die deze personen veroorzaken, bevrijd zullen zijn. Men heeft daarbij echter geheel uit het oog verloren, dat het euvel, hetwelk men op andere plaatsen wilde vermijden, zich in het centrale gesticht in zoo hooge mate verveelvuldigt, dat bijna elk toezicht onmogelijk wordt en alle moeite tot verpleging vruchteloos is. Krankzinnigen met misdadige neigingen kunnen in niet te groot aantal onder andere lijders nog altijd worden in het oog gehouden en geregeerd, zijn zij allen bijeen dan is zulks ten eenen male onmogelijk. De telkens weer opduikende neiging tot samenzwering, de veelveelvuldige gewelddadigheden en pogingen tot ontvluchten, de noodlottige invloed van den een op den ander maken dat er van het gesticht niets anders overblijft dan een gevangenis en nog wel een gevangenis, waar voor menigeen alle hoop mettertijd te worden ontslagen voor immer is verdwenen. Voor niets deinzen de laatstgenoemden terug om nog éénmaal de verloren vrijheid te herkrijgen. Door zoo treurige ervaringen is men er langzamerhand van teruggekomen alle krankzinnige misdadigers en misdadige krankzinnigen gezamenlijk te verplegen. Thans wordt de bevolking te Broadmoor bijna uitsluitend gevormd door misdadige krankzinnigen, de gevangenen, die geestesstoornissen vertoonen, worden naar eene afdeeling der gevangenis te Milbank getransporteerd en eerst indien zij daar niet genezen naar de invaliden-gevangenis te Woking of naar Broadmoor. Deze treurige toestand te Broadmoor is niet het gevolg van toevallige omstandigheden, die mogelijkerwijze zouden kunnen voortvloeien uit bouwtrant, ligging, ondoelmatige, niet deskundige leiding, in Italië, waar te Montelupo sedert korte jaren eveneens een prison-asile bestaat, is het niet beter. Het zal een geneeskundige inrichting voorstellen, er heerscht in werkelijkheid nog strenger regime dan in de gewone gevangenis. Een afzonderlijk gesticht voor krankzinnigen is in 1876 in het koninkrijk Saksen opgericht bij het tuchthuis te Waldheim. Daarin kunnen worden opgenomen ter observatie, | |
[pagina 444]
| |
genezing of verpleging manlijke gevangenen, die krankzinnig zijn geworden of dit dreigen te worden, bovendien personen, bij wie de vraag gesteld wordt, of hunne opname in een gewoon gesticht wegens gevaarlijke of misdadige neigingen mag worden gewaagd of niet. In deze inrichting komen derhalve zoowel misdadige krankzinnigen als krankzinnige misdadigers, wat voor menigeen uit een juridisch en moreel oogpunt als een niet te billijken toestand wordt beschouwd. Wat verpleging, afleiding en behandeling betreft, staat zij onder geneeskundige leiding, de directeur der nabijgelegen gevangenis echter is voor het geheel verantwoordelijk met het oog op de discipline en de veiligheid. Deze instelling was indertijd niet in alle opzichten prijzenswaardig en ook sedert zij werd vergroot en meer zorg kon worden besteed aan doelmatige verdeeling der lijders, is de ervaring niet veel gunstiger geworden. Het wordt wenschelijk geacht, dat dit prison-asile overgaat in een gewoon annex aan de gevangenis, waardoor tal van administratieve moeilijkheden zullen vervallen. Dan zullen natuurlijk enkel krankzinnig geworden gevangenen daarin kunnen worden opgenomen. In Waldheim was het in sommige tijden noodzakelijk gevaarlijke samenzweerders, die overigens rustig waren, gedurende een lang tijdsverloop onafgebroken te isoleeren, koude regenbaden en andere disciplinaire maatregelen moesten in vele gevallen van boosaardig verzet worden aangewend, hoewel men overtuigd was van den ziekelijken oorsprong dezer verschijnselen. Op die wijze werd wel de rust en orde weer hersteld, maar de eigenlijke goede geest der verplegings-inrichting moest daaronder noodwendig lijden, deze begon hoe langer hoe meer het karakter van een strenge gevangenis aan te nemen. En ter wille van zoo ongunstige resultaten ziet men zich ten overvloede nog genoodzaakt zeer groote uitgaven te besteden voor de verpleging, die uit den aard der zaak oneindig veel duurder is dan in een gewoon gesticht. Vanaf de hoogste ambtenaren tot de laagste bedienden doet zich de noodzakelijkheid gevoelen van belangrijk hoogere salarieering dan elders, de verweermiddelen (s.v.v.) tegen de krankzinnigen verslinden niet minder excessieve uitgaven. Tracht men de nadeelen der te sterke opeenhooping dezer | |
[pagina 445]
| |
gevaarlijke elementen te voorkomen en richt men dus niet zóó groote centrale gestichten als Broadmoor op, dan vervalt men wederom in de grootere uitgaven voor oprichting en exploitatie, vier kleine gestichten zullen natuurlijk veel meer moeten kosten dan één gesticht met eene viermaal zoo groote bevolking. Gesteld, men wilde over deze belangrijke finantieele bezwaren heenstappen, dan doet zich altijd nog het groot nadeel ondervinden, dat voor den lijder zelf voortvloeit uit zijn verblijf in het prison-asile, hetzij dan op grooter of kleiner schaal gebouwd. Een nadeel is o.a., dat, terwijl voor menig lijder ter verbetering zijner geestesstoornissen dikwijls van het hoogste gewicht is, dat hij nu eens op deze, dan weer op die afeeeling van het gesticht kan worden verplaatst, een dergelijke verplaatsing zich nergens anders laat doorvoeren dan in een gesticht, waar ook afdeelingen voor rustige patienten zijn, m.a.w. in een gewoon krankzinnigengesticht. Slechts op deze wijze is het dikwijls mogelijk een zekeren graad van rust bij overigens zeer storende lijders te verkrijgen. Buitendien zijn tal van uit de gevangenis afkomstige lijders eerst wel uiterst storend en brengt dus hunne verpleging de noodzakelijkheid van bijzondere voorzorgen mede, daarop volgen echter wellicht rustige perioden of wel de psychose en daarmede misschien de persoonlijkheid van den lijder verliest geheel het gevaarlijke of storende karakter en is deze lijder derhalve, hetzij voor goed, hetzij tijdelijk in een prisonasile volstrekt niet meer op zijn plaats. Wat al bezwaren van administratieven en finantieelen aard zullen uit eene herhaalde overplaatsing van een prison-asile naar een gewoon gesticht en omgekeerd moeten voortvloeien. Waren daarentegen deze lijders verpleegd in eene bijzondere afdeeling van een gewoon gesticht, dan is niets eenvoudiger dan eene tijdelijke of definitieve verplaatsing naar eene andere, rustige afdeeling van hetzelfde gesticht. Wil men uitsluitend prisons-asiles bouwen en derhalve geen andere verplegings- of observatiestations voor de krankzinnig geworden gevangenen inrichten, kan komen bij de bovengenoemde bezwaren nog deze, dat het vervoer naar en van het prison-asile door het aantal acute, geneeselijke gevallen nog | |
[pagina 446]
| |
veel zal vermeerderen. Daarenboven kan men hiertegen aanvoeren, dat het voor de zoodanige gevangenen, die tijdens hun straftijd krankzinnig werden, en voor wie toch na hun eventueele terugkeer in de maatschappij de strijd om het bestaan reeds moeilijk genoeg zal zijn, tot een groot nadeel zal strekken wanneer men buitendien weet, dat zij tijdens dien straftijd in een krankzinnigen-gesticht zijn verpleegd geweest. Wanneer zij in een annex van een gevangenis, ook al is dit niet ter plaatse waar zij tot dusver hun straf ondergingen, wegens hunne psychische afwijkingen worden behandeld en aldaar genezen, komt zulks slechts ter kennis van zeer weinigen, worden zij naar een prison-asile geëvacueerd, dan verkrijgt dit feit een veel uitgebreidere bekendheid. Kenschetsend voor het vraagstuk der prisons-asiles is wel dit, dat die psychiaters, welke dergelijke inrichtingen hebben bestuurd, zich daarover bijna unaniem ten hoogste ongunstig uitlaten en dit stelsel voornamelijk wordt aanbevolen door personen, die niet de praktische ervaring der eerstgenoemden bezitten. Günther, die zelf gedurende eenige jaren aan het hoofd van het prison-asile te Waldheim in Saksen stond, verklaart, dat het voor die inrichting veel beter ware, wanneer het werd gemaakt tot een annex aan de gevangenis, dus geen zelfstandig bestaan leidde en dat de huisorde dezelfde werd als in de gevangenis zelve met uitzondering natuurlijk van bijzondere concessie's, die tegenover de krankzinnigen als zieken onvermijdelijk zijn. De verpleging volgens den voedingsstaat der strafinrichting, benevens de bijzondere toegiften en veranderingen, die den geneesheer voor de gewone ziekenafdeeling zijn toegestaan, zooals melk, koffie, ziekeneten zijn in dit opzicht volkomen voldoende om de gevangenen der krankzinnigenafdeeling in een zeer goeden voedingstoestand te behouden. De op het gebied van het gevangeniswezen zoo hoogst verdienstelijke vroegere Minister van Justitie in België, Lejeune, heeft nog niet lang geleden pogingen in het werk gesteld om tot de stichting van een prison-asile te geraken; dat plan is echter door tegenkanting van verschillende zijde niet tot uitvoering gekomen en ik aarzel niet zulks eene gelukkige gebeurtenis te noemen. Zeer vele voorstanders, zoowel onder de gestichtsartsen als | |
[pagina 447]
| |
onder de gevangenisbesturen mocht zich het denkbeeld van bijzondere annexen aan gevangenissen verwerven en wel om de volgende redenen van zuiver praktischen aard. Het is op die wijze mogelijk den krankzinnigen gevangene ten spoedigste te bevrijden van de strenge gevangenistucht en hem te brengen in omstandigheden, welke eene geschikte geneeskundige verpleging waarborgen. Buitendien zouden de zoodanige gevangenen, wier psychische toestand eene lichtere behandeling of bijzondere observatie noodig maakt, ook aldaar kunnen worden verpleegd. Delbrück zegt van deze annexen, dat daar ook personen met zwakke geestvermogens en imbecillen, dezulken, die niet eigenlijk krankzinnig maar zeer daartoe gepraedisponeerd zijn, die staan aan den grens tusschen geestelijke gezondheid en psychische ziekte en dezen grens van tijd tot tijd overschrijden, verpleegd dienen te worden. Zij vinden daar hulp naar de eischen der humaniteit, terwijl toch de openbare veiligheid daardoor niet wordt bedreigd. Volgens Baer moeten in deze afdeeling de werkelijk krankzinnigen, geneeslijk of ongeneeslijk, worden afgezonderd van diegenen, wier toestand dubieus is en zorgvuldige waarneming vereischt. Inderdaad hebben deze annexen aan gevangenissen zeer veel voor boven alle andere inrichtingen. Zij bevrijden de strafinrichting van de storende elementen op de minst omslachtige, dus snelste wijze, waardoor tevens de kans op herstel voor den krankzinnige zooveel grooter is. De ongeneeslijken worden door de humane verpleging in deze afdeeling niet tot zoo gevreesde elementen als diegenen, welke jaren lang miskend en door disciplinaire straffen verbitterd als ware onheilbrengende individuën ten langen leste naar de gestichten worden overgebracht. Gelijk reeds boven werd gezegd, vindt dit systeem ook bij de gevangenisbesturen veel instemming en de Duitsche vereeniging van gevangenisambtenaren verklaarde het indertijd voor noodzakelijk, dat bij de grootere strafinrichtingen afdeelingen worden gebouwd voor de krankzinnige gevangenen, waar zij als zieken behandeld en genezen kunnen worden. Evenzoo betoogden de psychiaters de noodzakelijkheid van het oprichten van afdeelingen voor krankzinnigen in verbinding met groote gevangenissen. Slechts deze geven een voldoenden waarborg, dat de krankzinnigen | |
[pagina 448]
| |
tijdig aan het strafregime worden onttrokken; daar zij buitendien het in sterkere of geringere mate onhandelbaar worden der krankzinnige lijders voorkomen, kunnen deze na den verstreken straftijd, of nadat de ziekte volkomen ongeneeselijk is geworden, zonder bezwaar naar een of ander gewoon gesticht worden overgebracht. Mocht zich in de gewone gestichten een te groot aantal krankzinnige misdadigers met gevaarlijke gewoonten ophoopen, dan is het zaak aan deze gestichten bijzondere afdeelingen te bouwen, welke genoemde lijders opnemen, teneinde te voorkomen dat de overige gestichtsbevolking te groote nadeelen lijdt van de aanwezigheid dier misdadige elementen. Slechts dit kan het systeem der toekomst zijn en vooral voor kleine staten ligt in die richting de eenige oplossing dezer netelige kwestie. Ik zal deze annexen aan gevangenissen als observatie-, genezings- en doorgangsstation voor de krankzinnig geworden gevangenen en de annexen aan gewone krankzinnigengestichten voor de duurzame verpleging dezer personen nog aan eene nadere bespreking onderwerpen. De beste oplossing voor de verzorging der krankzinnige gevangenen bestaat in de combineering dezer twee verplegingsoorden. Teneinde mij door persoonlijke indrukken een oordeel te kunnen verschaffen over de wijze, waarop de staatszorg voor krankzinnige gevangenen in andere landen en met name in Duitschland plaats vindt, besloot ik een bezoek te brengen aan het tuchthuis te Moabit en aan de groote krankzinnigengestichten voor de armlastige Berlijnsche patiënten te Dalldorf en Herzberge. Om welke reden ik juist deze inrichtingen nader wenschte te leeren kennen, vindt zijn oorzaak hierin, dat in Pruissen de wijze van verzorging der genoemde lijders op hoogst doelmatige en algemeen als zoodanig erkende wijze geschiedt. Dat in weerwil daarvan toch nog telkens andere plannen en voorstellen worden te berde gebracht, moet, zooals ik reeds vroeger opmerkte, grootendeels hierdoor worden verklaard, dat niet overal de verhoudingen tusschen de verschillende verplichtingen, die staat, provincie of gemeente ten opzichte der te verplegen krankzinnigen hebben na te komen, dezelfde zijn. Juist in Pruissen is de regeling in dit opzicht zeer eenvoudig en dit heeft ongetwijfeld niet weinig bijgedragen tot het welslagen der genomen maatregelen. | |
[pagina 449]
| |
De Pruissische Regeering heeft zich op het volgende standpunt geplaatst, dat de psychisch zieke in het gevangeniswezen naar denzelfden maatstaf moet worden behandeld als elke andere zieke. Deze moet een doelmatige behandeling ondervinden, met zijne minderwaardigheid bij de disciplinaire instellingen rekening worden gehouden en de straf dient slechts dan te worden kwijtgescholden, wanneer de toestand van den lijder het bereiken van het doel der strafvoltrekking volkomen en voor immer onmogelijk maakt. Aangezien echter voor eene doelmatige behandeling van zielszieken het volledige mechanisme van een krankzinnigengesticht noodzakelijk is, dienden de acuut ziek geworden lijders naar de gewone gestichten te worden geëvacueerd, waarbij de duur der verpleging aldaar van den straftijd werd afgetrokken. Eerst wanneer de ongeneeselijkheid stellig vast stond, werd de verdere straf opgeheven en voor 't vervolg moest de politie of de gemeente de zorg voor deze lijders op zich nemen. Weldra bleek echter de evacueering van acute, waarschijnlijk geneeselijke gevallen naar de gewone gestichten op bedenkelijke wijze eene belemmering te ondervinden, omdat in verschillende streken die gestichten op grond van hunne voorwaarden van opname zich zoo lang mogelijk er tegen bleven verzetten, dat dergelijke storende elementen hun werden opgedrongen en zij tegelijk geene onvoorwaardelijke verantwoordelijkheid op zich wilden nemen, daar zij geen waarborgen konden geven voor voldoende voorzorgsmaatregelen ten opzichte van deze lijders. Buitendien konden de autoriteiten, onder wier toezicht de strafvoltrekking plaats vond, zich niet altijd vereenigen met het psychiatrisch oordeel over de vermoedelijk ongeneeslijke krankzinnigen. Zij geloofden, dat bij de uiteenloopende opvattingen omtrent den aard der psychische afwijkingen het zou kunnen voorkomen, dat personen aan de gevangenis werden onttrokken, bij wie toch een verder ondergaan der straf met het oog op hun geestelijken toestand nog mogelijk zou zijn geweest. Ook rees telkens weer het vermoeden op, dat elke maatregel, waardoor de evacueering naar een gewoon gesticht gemakkelijker werd gemaakt, tevens een sterke prikkel zou blijken te zijn tot simulatie van krankzinnigheid, vooral teneinde | |
[pagina 450]
| |
lichter in de gelegenheid te zijn om te ontvluchten en daarom aarzelden de betreffende autoriteiten wederom met de aanvrage tot overplaatsing ten nadeele der geneeselijke gevallen. Het was naar aanleiding van deze bezwaren, dat de Regeering besloot door den bouw van eene krankzinnigenafdeeling bij de gevangenis Moabit te trachten de zoo spoedig mogelijke zorg voor de geneeselijke en de definitieve zekerheid, dat geen straf meer kon worden voltrokken bij de ongeneeselijke krankzinnigen, te verkrijgen binnen de grenzen van het gevangeniswezen zelve. Volkomen terecht gaat de Regeering daarbij uit van de meening, dat het voortduren van het verblijf van een acuut ziek geworden of in 't algemeen geneeselijken krankzinnige in de gevangenis met het bewustzijn van het ondergaan der straf niets te maken heeft. De Regeering beoogt enkel een praktisch doel en deze maatregel druischt geenszins in tegen de grondstelling, dat een krankzinnige geen straf kan ondergaan. Zoolang de lijder ziek is, ondergaat hij ook geen straf, hij blijft alleen in de strafinrichting in de hoop, dat de ziekte voorbijgaand zal zijn en opdat hij niet de nadeelen ondervindt aan de overplaatsing verbonden, aan de Regeering de daarmee gepaard gaande onkosten en moeite bespaaid blijven. Wanneer men ter wille van genoemde grondstelling deze concessie niet zou willen doen, dan diende toch elke koortsdelirant naar een ander ziekenhuis te worden geëvacueerd. Sedert 1 Maart 1888 is deze instelling als een annex der gevangenis in gebruik. Het bevindt zich in de onmiddelijke nabijheid van de strafinrichting, vormt echter een op zich zelf staand gebouw van twee verdiepingen en levert ruimte ter verpleging van 60 patienten. Deze zijn gedeeltelijk in verschillende gemeenschappelijke verblijfzalen bijeen, gedeeltelijk worden zij verpleegd in kleine waak- en observatiezalen of ook in afzonderlijke vertrekken voor slechts één persoon. Men vindt er buitendien gemeenschappelijke slaapzalen voor rustige en onrustige lijders. Het geheel gelijkt dus op een gewoon gesticht van zeer kleinen omvang. Ter vrije beweging in de buitenlucht vond ik een behoorlijk ruimen tuin voor de rustige lijders, die des onrustigen was kleiner en uit den aard der zaak minder comfortabel, maar bood voldoende ge- | |
[pagina 451]
| |
legenheid voor het beoogde doel. Het bleek mij, dat aan diegenen, die daartoe geschikt zijn, bezigheid wordt verstrekt, wat de goede orde en stemming niet weinig bevordert. De dirigeerende geneesheer der afdeeling, Dr. Leppmann, verzekerde mij, dat de gang van zaken voldoende aan billijke einden voldeed en dat de moeilijkheden der verpleging, die grootendeels van mechanischen aard zijn, zeer goed kunnen worden overwonnen. Hij achtte evenwel 60 patienten het maximum, hetwelk in één zoodanige inrichting zou mogen worden bijeengebracht, welke laatste meening ik ook bij andere deskundigen met veeljarige ervaring aantrof. De ervaring, sedert den aanvang in deze krankzinnigenafdeeling verkregen, beantwoordt na nauwkeurige afweging der daaraan verbonden voordeelen en bezwaren zeer voldoende aan het beoogde doel en het annex heeft niet alleen getoond ten volle levensvatbaar te zijn, maar zelfs heeft de Pruissische Regeering besloten ook elders zoodanigen annexen aan sommige der groote gevangenissen te verbinden. Te Breslau is zulks sedert kort gereed gekomen, in Keulen vangt men met den bouw daarvan aan en ook te Köningsbergen zal dit weldra het geval zijn. Men tracht op die wijze de bezwaren der groote afstanden en hooge transportkosten te voorkomen. In de eerste plaats heeft het annex te Moabit hiertoe geleid, dat de zoodanige lijders, die voor herstel of verbetering vatbaar waren, zoo spoedig mogelijk in doelmatige behandeling kwamen, zoodat dan ook in weerwil van het weinig gunstige ziekenmateriaal ongeveer 15 procent genezingen werden bereikt. Het liet zich namelijk niet anders verwachten, dan dat onder de opgenomen personen slechts weinigen waren, bij wie herstel of verbetering van te voren reeds kon worden voorspeld, integendeel bestond het meerendeel uit personen, bij wie de volledige geestesstoornis slechts het gevolg was van een langzaam toegenomen ziekteproces of van ziekelijke eigenschappen, die in den loop van een leven vol afwisselingen zich sedert lang hadden ingeworteld. Het sprak toch wel vanzelf, dat de strafinrichtingen van die provinciën, welke langzamerhand voor opname harer ziekenelementen in aanmerking kwamen, alleerst de zoodanige personen zouden verwijderen, met wie zij reeds jarenlang verlegen waren geweest en die zij toch niet op grond van ongeschiktheid tot het | |
[pagina 452]
| |
ondergaan van straf naar een gewoon gesticht hadden durven zenden. Ook tegenwoordig nog is de reden, waarom velen naar de krankzinnigenafdeeling te Moabit worden gezonden, niet zoozeer de twijfel aan de geestelijke gezondheid der betreffende personen als wel de moeite en het onaangename, dat deze reeds sedert lange tijden psychisch abnormalen elders veroorzaken. Naarmate zich echter in den loop der jaren bij de gevangenisartsen de overtuiging ingang doet vinden, dat toch zeer veel psychische afwijkingen, die eene gunstige prognose toelaten, bij personen voorkomen, zooals gelegenheidsmisdadigers, meineedigen, brandstichters, beleedigers, welke voor de maatschappij later zeer wel bruikbare en nuttige elementen kunnen vormen, zullen waarschijnlijk ook deze lijders in 't vervolg meer en meer naar de krankzinnigenafdeeling worden opgezonden. Voor deze personen toch is het van het grootste belang, dat zij terstond aan het strafregime worden onttrokken, anders is òf zelfmoord het gevolg, òf door ondoelmatige, maar zonder bepaalde psychiatrische inrichtingen niet te vermijden repressieve maatregelen gaan dergelijke lijders psychisch onherstelbaar te gronde. Evengoed echter voor diegenen, bij wie van herstel geen sprake meer kan zijn, voorziet het annex in eene dringende behoefte. Daardoor is het mogelijk geworden, dat de gevangenis niet langer dan onvermijdelijk is den last ondervindt van zoodanige elementen, welke daar niet meer thuis behooren en wier verblijf aldaar ten gevolge heeft, dat disciplinaire maatregelen, meer dan dienstig is, worden toegepast. Van een anderen kant bezien levert een annex aan de gevangenis ook een voordeel op voor de gewone krankzinnigenverpleging. Nog afgezien hiervan, dat bij de dagelijks toenemende overbevolking der gestichten elke oprichting van een nieuw verplegingsgesticht den stroom naar de bestaande zal verminderen, is van groot belang voor deze laatste, dat door het annex de mogelijkheid is gegeven, dat de ongeneeselijken bijtijds uit het gewone strafregime worden verwijderd en doelmatig behandeld. Daardoor vermindert men dien noodlottigen, reeds vroeger door mij aangevoerden invloed der disciplinaire straffen, welke de lijders prikkelbaar, ja zelfs onhandelbaar kunnen maken, zoodat, wanneer zij ten slotte naar de gewone gestichten worden geëvacueerd, deze inder- | |
[pagina 453]
| |
daad daarvan de grootste belemmeringen der gestichtsorde moeten ondervinden. Maar ook kan de behandeling in een annex aan de gevangenis in vele gevallen menigen lijder, die weliswaar in wetenschappelijken zin ongeneeselijk mag worden geheeten, toch in zooverre ten goede komen, dat deze als half en half psychisch invalide onder doelmatige observatie en met eenig ontzien der psychische defecten zeer goed in het gewone gevangenisleven kan terugkeeren. Was deze behandeling hen niet bijtijds ten deel gevallen, dan zouden zij als onherstelbaar voor hun geheele leven ten laste der gewone gestichten zijn gekomen. Het lijdt wel geen twijfel, de oprichting van annexen voor krankzinnigen aan sommige der groote gevangenissen biedt zoovele voordeelen aan en is zoo dringend noodzakelijk, dat zulks ten sterkste is aan te bevelen. De administratie is op deze wijze goedkooper, dan wanneer een bijzonder gesticht voor krankzinnige gevangenen wordt gebouwd en de gevangenis zelve laat zich gebruiken als maatregel van overgang voor diegenen, welke als genezen of verbeterd later weer naar hunne vroegere strafinrichtingen moeten worden teruggebracht. Wel laat zich niet ontkennen, dat voor die gevangenis, waarbij zich het annex bevindt, een klein nadeel hieruit voortvloeit, dat de reconvalescenten der krankzinnigenafdeeling bijna nimmer geschikt zijn voor het gewone celleven, zoodat zij die goede plaatsen in de strafinrichting innemen, welke anders bij wijze van belooning worden weggeschonken aan lieden met bijzonder goed gedrag of bijzondere geschiktheid. Buitendien znllen dergelijke annexen altijd gevangenisinrichtingen met gevangenis-régime blijven, en wel is het treurig, dat voor krankzinnigen gevangenisachtige inrichtingen moeten worden gebouwd, maar men overdrijve de humaniteit niet ten nadeele van het algemeen welzijn. Overigens verlieze men niet uit het oog, dat een krankzinnige, die plotseling van zijne volle vrijheid wordt beroofd en in een krankzinnigengesticht opgesloten, ook in de meest moderne gestichten deze vrijheidsberooving dikwijls zeer pijnlijk ondervindt. De psychisch gestoorde gevangene daarentegen ondervindt bij overplaatsing uit de gevangenis naar de daarbij behoorende krankzinnigenafdeeling altijd in de eerste plaats eene vermindering van dwang. Derhalve is in de meeste gevallen deze overgang voor | |
[pagina 454]
| |
een gevangene nog veel gunstiger dan voor den tot dusver vrij in de maatschappij verkeerende krankzinnige en is men dientengevolge niet gerechtigd tot een bewering, dat voor den krankzinnigen gevangene het verder verblijf in eene gevangenisachtige inrichting de mogelijkheid van herstel vermindert. Daartegenover staat zelfs, dat men zich zeer goed kan voorstellen, hoe de overgang voor een misdadiger, die als krankzinnige naar een gesticht werd verplaatst, daar tal van vrijheden deelachtig werd en op die wijze min of meer verwend is, wanneer hij nu na zijn herstel in de gevangenis terugkeert, zeer ongunstig zal kunnen inwerken. Vooral is dit het geval bij die gewoontemisdadigers, die bijna hun geheele leven in verbeter- of strafinrichtingen hebben doorgebracht. Door de verplaatsing naar een gesticht komen zij in zoo gunstige omstandigheden, als zij in geheel hun leven nimmer ondervonden, keeren zij later hersteld in de gevangenis terug, dan is het contrast tusschen de relatieve vrijheid elders en het strenge regime hier dubbel groot. Om deze redenen is voor die krankzinnige gevangenen, bij wie de kans nog bestaat, dat na hunne ziekte de straf verder kan worden ondergaan, en vooral voor krankzinnige gewoontemisdadigers de behandeling in een annex der gevangenis verreweg te verkiezen boven die in een gewoon gesticht. De wenschelijkheid, neen de noodzakelijkheid van het oprichten van annexen aan de grootste gevangenissen, als zijnde het doelmatigst ter observatie en voorloopige verpleging der krankzinnige gevangenen, staat dus wel vast. Zoodanige annexen bestaan thans, behalve in de genoemde steden van Pruisen, ook bij de centrale gevangenis te Perth in Schotland, te Milbank in Engeland, bij vele Amerikaansche gevangenissen. Wat Frankrijk betreft, daar bestaat in het gesticht Bicêtre in Parijs eene hoogst ondoelmatige bijzondere afdeeling voor gevaarlijke krankzinnigen, welke tot de allertreurigste ervaringen heeft geleid. Daarom zijn later aan de strafinrichtingen annexen gebouwd, bekend is vooral, dat bij de gevangenis te Gaillon, die veel beter voldoen en waar de krankzinnigen zoolang verblijven als hun straftijd duurt, waarna zij naar de gewone gestichten overgaan. Toch maakt zich in Frankrijk ook nog een streven merkbaar om centrale gestichten op te richten. | |
[pagina 455]
| |
Hoelang moeten nu deze personen daar in verpleging blijven en wat moet er met hen gebeuren, wanneer zij wegens verstreken straftijd of ongeneeselijkheid niet meer een voorwerp van verzorging voor de gevangenisadministratie uitmaken? Ik heb reeds opgemerkt, hoe vooral de gestichten bezwaren maakten tegen de opname van krankzinnige misdadigers, omdat deze vele nadeelen voor het beheer en voor de overige lijders veroorzaken en hoofdzakelijk, omdat in de gestichten niet genoeg waarborgen bestaan voor de verzekerde bewaring dezer elementen, tenminste niet in die mate als de publieke veiligheid verlangt. Inderdaad is het gebleken noodzakelijk te zijn in die gestichten, welke vele dergelijke patiënten herbergen, bijzondere inrichtingen en eene strenge dicipline tegen deze personen in te voeren. Slechts op die wijze was het mogelijk hen in zekerheid te verplegen. Wanneer men de afdeeling voor krankzinnige misdadigers in het gesticht Bicêtre ziet, krijgt men echter meer den indruk van eene manegerie van wilde dieren dan van eene verplegingsinrichting. Iets dergelijks bestaat in Bedlam bij Londen, en evenzoo, maar veel beter en doelmatiger ingericht, in Dalldorf en Herzberge bij Berlijn. Nu zijn echter deze bijzonder ingerichte afdeelingen eigenlijk niet anders dan als annexen aan een gesticht te beschouwen, waarvoor tal van krankzinnigenartsen hebben gepleit. Alleen dienen zulke annexen van te voren geheel tot dit bijzonder doel te zijn ingericht, er bestaat dan voldoende zekerheid tegen ontvluchting en eene volkomen afzondering van de andere lijders is daardoor mogelijk. Echter kan men niet zeggen, dat de krankzinnige misdadigers veel genieten van de weldaden der vrije verpleging, deze annexen hebben uit den aard der zaak eveneens veel gelijkenis met de gevangenissen. Wanneer in de krankzinnigenafdeeling te Moabit een lijder geplaatst wordt, geschiedt dit voorloopig voor hoogstens zes maanden. In dien tijd bestaat dus de gelegenheid den aard der ziekte, den vermoedelijken duur en de kans op herstel of verbetering zorgvuldig na te gaan. Is de patiënt binnen dien termijn van zes maanden voldoende hersteld om weder onder het gewone gevangenisregime terug te keeren, dan geschiedt zulks zonder meerderen omslag. Verstrijken de | |
[pagina 456]
| |
eerste zes maanden, terwijl de toestand van den lijder nog weinig of geen verandering heeft ondergaan, dan wordt op advies van den geneesheer deze termijn wederom met zes maanden verlengd, en dit kan zoo dikwijls het geval zijn tot òf de patiënt aan het gevangenisleven kan worden teruggegeven, òf hij ongeneeselijk wordt verklaard. In dit laatste geval vervalt hij ten laste van de plaatselijke autoriteiten, de Staat bemoeit zich verder niet met dezen persoon. Aangezien nu in Pruisen de gemeentelijke autoriteiten ter plaatse, waar iemands hulpbehoevendheid intreedt, verplicht zijn voor dezen te zorgen, komen in casu alle uit Moabit als ongeneeselijk ontslagenen ten laste der gemeente Berlijn. Deze heeft om die reden in hare groote gemeentelijke krankzinnigengestichten maatregelen moeten nemen om eene relatief hooge percentage van gewezen gevangenen te kunnen verplegen. Daartoe zijn aan de gestichten te Dalldorf en Herzberge bijzondere afdeelingen gebouwd, geheel in de trant als de boven beschreven afdeeling voor krankzinnigen bij de gevangenis Moabit. Deze wijze van verpleging der ontslagen krankzinnige misdadigers levert groote praktische voordeelen op boven elke andere methode, met name boven die der centrale gestichten voor dergelijke lijders. De nadeelen dezer laatste heb ik boven reeds uitvoerig uiteengezet, de voordeelen van een annex aan een gewoon gesticht zijn de volgende: Niet elke krankzinnige, die uit de gevangenis in Dalldorf of Herzberge wordt opgenomen, is gevaarlijk, omdat hij toevallig in de gevangenis heeft gezeten; velen zijn integendeel volkomen onschadelijk en het spreekt vanzelf, dat voor hen geene bijzondere maatregelen noodig zijn. Deze worden dan ook in de gewone afdeelingen van het gesticht gehuisvest. De gevaarlijken daarentegen komen in bijzondere afdeelingen, echter ook niet langer dan hunne gevaarlijkheid duurt, is deze vroeger of later of misschien tijdelijk verminderd, dan verruilen zij hun bijzonder verblijf voor een der gewone afdeelingen. Keert de vroegere gevaarlijkheid eventueel terug, dan staat niets aan de vernieuwde plaatsing in het genoemd annex in den weg. De ervaringen in Dalldorf en Herzberge zijn dan ook van dien aard, dat geen der betrokken geneesheeren tegen de gevolgde wijze van verpleging dezer categorie van krankzinnigen eenige bezwaren heeft. Wel moet het aantal | |
[pagina 457]
| |
der verpleegden niet grooter zijn dan 50 of hoogsten 60 en zijn tal van voorzorgen van mechanischen aard noodzakelijk, maar overigens verschilt deze afdeeling weinig van die voor onrustige lijders in menig ander gesticht. Inderdaad verkreeg ik bij mijn bezoek aan de genoemde inrichtingen geheel den indruk, dat hier het moeilijke vraagstuk der verpleging van de gevaarlijkste elementen der gestichtsbevolking, onafhankelijk van het al of niet bestaan van kriminaliteit, op hoogst praktische en afdoende wijze was opgelost. Op dezelfde manier als de ongeneeselijk verklaarden worden ook diegenen uit Moabit naar Dalldorf of Herzberge overgebracht, wier straftijd verstreken is, terwijl hun psychische toestand nog bijzondere voorzorgen noodig maakt. De bijzondere voordeelen van een annex aan een gevangenis en in verband daarmede een annex aan een gesticht nogmaals resumeerende, ziet men derhalve het volgende: De overplaatsing van een krankzinnige of van een verdachte naar het annex der gevangenis ontmoet weinig zwarigheden, omdat hij tot het ressort van het gevangeniswezen blijft behooren. De gevangenisartsen zullen minder huiverig zijn hun vermoeden van krankzinnigheid uit te spreken, omdat zij weten, dat in het annex hunne zienswijze wordt gecontroleerd en casu quo gecorrigeerd. De kansen op herstel of verbetering zijn door deze snellere evacueering belangrijk vermeerderd. Het annex kan belangrijke diensten doen als observatiestation voor personen, die zich in voorarrest bevinden en bij wien vermoeden van krankzinnigheid bestaat. De terugkeer uit dit annex in het gewone gevangenisleven levert geene moeilijkheden op noch nadeelen voor den genezen patient. De evacuatie uit het annex der gevangenis met kwijtschelding der resteerende straf geschiedt na volkomen zekerheid der ongeneeselijkheid. Het annex aan de gevangenis voorkomt het kunstmatig kweeken door disciplinaire onhandigheden van de gevreesde onhandelbare individuen. Het vermindert tevens de overvulling en opeenhooping | |
[pagina 458]
| |
der gevaarlijke elementen in de gewone gestichten en maakt groote, bijzondere gestichten overbodig. De ontslagen krankzinnige gevangenen kunnen naar gelang van hun toestand worden gehuisvest in de gewone of in de bijzondere afdeeling van het krankzinnigengesticht, alwaar eventueele verwisseling van huisvesting niet de geringste bezwaren oplevert. De bevolking van het annex van een gesticht behoeft derhalve niet geheel en al verstoken te zijn van de genoegelijkheden, die ter wille van de gestichtsbevolking worden georganiseerd. De kosten van huisvesting en verpleging zijn in annexen aan gevangenissen en gestichten belangrijk lager dan in centrale, bijzondere gestichten. Om al deze redenen aarzel ik dan ook geen oogenblik de oprichting van annexen aan de grootste gevangenissen in de eerste plaats en, indien het aantal gevaarlijke lijders de noodzakelijkheid daarvan meebrengt, aan sommige gestichten in de tweede plaats warm te bepleiten. Het doel, dat men moet trachten te bereiken, staat derhalve duidelijk genoeg voor oogen, de vraag is dus thans, op welke wijze dit zich in Nederland laat verwezenlijken. Teneinde eene zeer gedetailleerde berekening te kunnen maken van het aantal en de grootte der benoodigde annexen aan de gevangenissen, zou het noodzakelijk zijn vooraf een nauwkeurig onderzoek in te stellen naar het aantal personen in de Nederlandsche strafinrichtingen, welke de bevolking dezer annexen zouden moeten uitmaken. Aangezien een dusdanig onderzoek tot dusver echter nog niet is kunnen geschieden; zal ik mijne berekeningen baseeren op gegevens, die door elders verrichte onderzoekingen de grootste waarschijnlijkheid waarborgen. Ik heb de resultaten dezer onderzoekingen onlangs ter anderer plaatse meer uitvoerig meegedeeldGa naar voetnoot1) en zal mij derhalve nu ertoe bepalen op te merken, dat blijkens zeer voorzichtige schatting het aantal der krankzinnigen en der psychisch defecten in de straf- en verbeterinrichtingen minstens op vijf percent der totale bevolking dezer inrichtingen moet worden gesteld. Aangezien de totale bevolking der Nederlandsche gevangenissen en rijksopvoedings- | |
[pagina 459]
| |
gestichten ongeveer 3700 tot 3800 zielen bedraagt, zou daaruit volgen, dat met drie annexen, ieder voor ongeveer 60 patienten, in de voor Nederland bestaande behoefte kon worden voorzien. Deze annexen zouden kunnen worden ingericht geheel volgens de vroeger gegeven beschrijving, vereischten zijn verder, dat zij afgezonderd zijn van het hoofdgebouw en tevens van de andere ziekeninrichtingen, dat zij niet minder dan 40, niet meer dan 60 patienten zullen herbergen, dat zij behoudens de disciplinaire en oeconomische verantwoordelijkheid, die de strafinrichting in haar geheel meebrengt, staan onder de zelfstandige leiding van een erkend psychiater, die directe verantwoordelijkheid verschuldigd is aan den Minister van Justitie, dat het personeel zooveel mogelijk wordt gevormd uit personen, vertrouwd om met krankzinnigen om te gaan. Een vereischte van geheel anderen aard is dat deze annexen zooveel mogelijk centra moeten zijn voor die gedeelten des lands, vanwaar de psychisch afwijkende gevangenen worden toegezonden. Ik wil een oogenblik op het tegenwoordige vooruitloopen en neem aan, dat in ons land aan drie gevangenissen annexen zijn gebouwd en dat aan 't hoofd van elk daarvan een bekwaam psychiater is geplaatst, in afwachting van het oogenblik, waarop de eerste patient den drempel zijner inrichting overschrijdt. Dit laat echter op zich wachten en zal lang kunnen uitblijven, want de personen, die de patienten moeten toezenden, de gevangenisdoktoren, hebben weinig of geen begrip van psychiatrische toestanden en deze vallen hen daardoor allicht niet in het oog, zoodat de psychisch defecte personen blijven ter plaatse waar zij zijn. Het bestaan van dit euvel heb ik in mijn vroeger artikel over dit onderwerp reeds aangeroerd en toen verbetering van het psychiatrisch toezicht in de gevangenissen bepleit. Velen stelden den eisch, dat slechts hij tot gevangenisarts mag worden geroepen, die zich tenminste de elementaire begrippen der psychiatrie heeft eigen gemaakt en ik zal de eerste zijn om dezen eisch toe te juichen. De verwezenlijking daarvan, hoe wenschelijk ook, kost echter veel geld, wat misschien te vinden zou zijn, en tevens een groot aantal psychiatrisch onderlegde artsen, die voorloopig niet te vinden zijn. Dat deze maatregel veel geld | |
[pagina 460]
| |
zou kosten, spreekt van zelf, waar bijzondere capaciteiten worden gevraagd, moet men zich ook bijzondere uitgaven getroosten, maar afgezien daarvan zijn niet zooveel psychiatrisch ontwikkelde artsen besehikbaar. Om deze redenen kan verwezenlijking van dien eisch voorloopig nog niet worden tegemoet gezien. Ik handhaaf op dien grond mijne vroeger uitgesproken meening, dat vollediger toezicht naar de in België gevolgde methode aan behoorlijke eischen zal kunnen voldoen, wanneer die methode voor de hier verdedigde wijze van staatszorg voorkrankzinnige gevangenen eenigermate wordt gemodificieerd. Het zij mij vergund allereerst den in België vigeerenden psychiatrischen dienst in de gevangenissen en de daardoor verkregen resultaten nader uiteen te zetten om daarna aan te geven, op welke wijze deze dienst op de meest doeltreffende wijze in Nederland zou kunnen worden ingesteld. De 25sten Mei 1891 is een gewichtige datum van elk weldenkend persoon, die een levendig belang stelt in de vraagpunten der criminologie. Op dien dag toch stelde de Belgische minister van Justitie, Jules Lejeune, een medisch-psychologischen dienst in de Belgische gevangenissen in en belastte drie psychiaters met die taak. Door de welwillendheid van één dezer psychiaters, den zeer bekenden Dr. Jules Morel, ben ik in staat gesteld de voornaamste voorschriften van dezen psychiatrischen dienst en de verkregen resultaten hier mede te deelen. De gevangenissen zijn verdeeld in drie districten, ieder psychiater heeft ongeveer tien gevangenissen te bezoeken. Zij worden door de directeuren dier gevangenissen verwittigd van elk geval, waarin het gedrag van een gevangene afwijkend schijnt te zijn, welke zij dan zonder verwijl moeten onderzoeken en van dit onderzoek dienen zij een rapport in. Daarvan hangt het af, of de betreffende persoon in de gevangenis blijft, of aldaar bijzondere maatregelen moeten worden in acht genomen, of dat hij naar een gesticht wordt geëvacueerd. Zoo dikwijls de minister hen zulks opdraagt, zijn zij verplicht een onderzoek in te stellen. Onafhankelijk van deze bijzondere gevallen bezoeken zij de in hun district gelegen gevangenissen elke drie maanden en inspecteeren dan alle gevangenen, die tot meer dan zes | |
[pagina 461]
| |
maanden gevangenisstraf zijn veroordeeld en die in een korte tijdruimte herhaaldelijk zijn bestraft, buitendien diegenen, welke veroordeeld werden wegens moord, manslag, brandstichting of misdrijf tegen de zeden en sedert de laatste inspectie zijn ingekomen. Elke gevangene, die een poging tot suïcide heeft begaan, moet evenzoo aan hun onderzoek worden onderworpen. De gevallen van delirium tremens en epilepsie behooren tot het gebied van den gewonen gevangenisarts. Na elk onderzoek maken zij hunne korte aanteekeningen in een daarvoor bestemd en in elke gevangenis aanwezig register, eventueel bestaande in de te nemen bijzondere voorzorgen voor den gevangene, in mededeelingen omtrent den aard van dit toezicht of van de voorgeschreven behandeling. Ten einde zoo volledig mogelijk omtrent de persoonlijkheid van den gevangene te worden ingelicht, is de gevangenisdirecteur verplicht hen alle mogelijke inlichtingen te verschaffen, bovendien kunnen zij inzage bekomen van het casier judiciaire. Wanneer de directeur der gevangenis verdachte verschijnselen meent te constateeren, tracht deze, terzelfder tijd dat hij den psychiater waarschuwt, van de plaatselijke autoriteiten, die den gevangene van vroeger kennen, inlichtingen te bekomen omtrent de antecedenten van dezen persoon en van de psychische gesteldheid zijner familie. Daartoe schrijft hij aan den betreffenden burgemeester, of de persoon in kwestie tijdens zijn verblijf in die gemeente neiging tot suicide heeft vertoond, of hij andere blijken gaf van psychische afwijkingen, of hij ziek was en wel in 't bijzonder leed aan zenuwziekten of schedelverwondingen, of verder sommige leden zijner familie krankzinnig zijn geweest. Een afschrift van deze inlichtingen wordt den psychiater ter hand gesteld, waardoor deze terstond in staat is zich een meer of minder volledig oordeel over de psychische persoonlijkheid van den gevangene te vormen. Morel deelt mede, dat de groote noodzakelijkheid van een dergelijken dienst van dag tot dag duidelijker bleek en dat de resultaten zijne verwachtingen nog verre hebben overtroffen. In vijf jaren werden 278 gevangenen krankzinnig bevonden waarvan 48 in de gevangenis behandeld werden en herstelden, terwijl 29 aldaar onder verdere observatie | |
[pagina 462]
| |
konden blijven. Hij releveert het groot belang voor de 48 herstelde personen, dat niemand buiten de gevangenis van hunne psychische ziekte kennis heeft gedragen, zoodat de reputatie dezer lieden, wanneer zij te eeniger tijd de gevangenis zullen verlaten, niet in dubbele mate is benadeeld, primo door de smet der gevangenisstraf, secundo door het wantrouwen, dat in den gewezen krankzinnige wordt gesteld. De humaniteit verlangt, dat al het mogelijke wordt gedaan om den gevangene te ontzien niet alleen tijdens zijn gevangenisstraf maar ook achterna, wanneer hij de vrijheid heeft herkregen. Het groote voordeel, zoowel in moreelen als materieelen zin van deze wijze van verzorging der krankzinnige gevangenen kan niet worden ontkend. Zeer dikwijls zal de krankzinnige gevangene gedurende zijne ziekte zijne bezigheden voortzetten en aan het gouvernement komt een gedeelte van deze verdiensten ten goede, wat verloren gaat, wanneer de gevangene naar een gewoon gesticht wordt geëvacueerd. Zelfs indien deze evacuatie plaats vindt naar een rijksgesticht blijft dit materieel verlies bestaan, omdat in de gevangenis gewoonlijk meer werk te verrichten is dan in een gesticht en bezigheid voor het herstel van den lijder van het hoogste belang is. Buitendien zijn de verpleegkosten in het rijksgesticht natuurlijk hooger dan wanneer de lijder in de gevangenis kon worden verpleegd. De psychiatrische dienst in de Belgische gevangenissen heeft ontwijfelbaar den ijver en de attentie der directeuren aangewakkerd, hunne observatie der gevangenen is veel nauwgezetter geworden, omdat zij weten, dat zoodra de gevangene ter dispositie van den psychiater komt, zij verplicht zijn zoo uitvoerig mogelijk datgene te rapporteeren, wat aanleiding gaf tot het vermoeden van krankzinnigheid en tevens wat tijdens de speciale behandeling is voorgevallen. Sedert kort zijn door toevallige omstandigheden slechts twee psychiaters met dezen dienst belast, waarvan de gewichtige resultaten onbetwistbaar zijn. Terwijl aan den eenen kant de mogelijkheid van doeltreffende behandeling binnen de grenzen der strafvoltrekking zelve is gebleken en daarvoor thans ook in België bijzondere annexen aan de gevangenissen verlangd worden, is terzelfder tijd de vraag omtrent het al | |
[pagina 463]
| |
of niet noodzakelijke van een bijzonder gesticht van zeer ondergeschikt belang geworden. Zou het nu ook mogelijk zijn in Nederland een soortgelijken psychiatrischen dienst in de strafinrichtingen te organiseeren? Er is wel beweerd, dat een summier toezicht zeer goed zou kunnen geschieden door de Inspecteurs van het Staatstoezicht op krankzinnigen of anders door een tweetal hoogleeraren in de psychiatrie. Het eerste ontken ik beslist, aangezien de werkzaamheden der Inspecteurs reeds zeer omvangrijk zijn en door de voortdurende belangrijke toename van het aantal verpleegde krankzinnigen en de daarmede gelijken tred houdende vermeerdering van het aantal gestichten in de laatste tien jaren buitendien zoo buitengewoon zijn toegenomen, dat men bijna mag beweren, dat òf indertijd twee Inspecteurs voor de toenmalige bezigheden te veel waren, òf thans dit aantal bij de bijna verdubbelde werkzaamheden te gering moet worden geacht. In elk geval kan men geen oogenblik de verwachting koesteren, dat deze ambtenaren voor een eenigzins nauwkeurig toezicht tijd zullen kunnen vinden. Of men dan deze taak zou kunnen opdragen aan twee hoogleeraren in de psychiatrie - indien zij eventueel bestonden - betwijfel ik eveneens ten zeerste, ook de bezigheden van deze heeren zouden een volledig toezicht niet voldoende kunnen waarborgen.Ga naar voetnoot1) Het wil mij echter voorkomen, dat de uitoefening van het medisch-psychologisch toezicht op veel eenvoudiger wijze kan geschieden, indien daarmede belast worden de psychiaters, aan wie de leiding der drie gewenschte gevangenisannexen is opgedragen. Aan deze wijze van handelen zijn verschillende voordeelen verbonden. In de eerste plaats behooren er tot een psychiatrischen dienst in gevangenissen andere zienswijzen en meerdere praktische bekendheid met het gevangeniswezen dan men die gewoonlijk bij de geneesheeren der gewone gestichten zal kunnen verwachten. Wie zal zich deze eigenschappen beter kunnen eigen maken dan juist die geneesheeren, die aan het hoofd staan van een annex, waar telkens en telkens weer de prak- | |
[pagina 464]
| |
tische eischen van het gevangenisregime zich doen gevoelen? Zulke psychiaters zullen in de eerste plaats competent zijn om het al of niet wenschelijke van evacueering naar een annex te beoordeelen en zij zullen ongetwijfeld psychische minderwaardigheden onder gevangenistucht laten verblijven, die de wetenschappelijke psychiater daaraan zou willen onttrekken. Buitendien komt het mij altijd wenschelijk voor, dat iemand, die toezicht uitoefent, ook zelf zoodanige bezigheden verricht als waarop hij bij anderen moet toezien. Dat is voor hemzelf de praktische leiband, die zijn oordeel niet anders dan ten goede moet komen. Ik meen te mogen aannemen, dat deze beide argumenten zeer sterk ten voordeele van mijne meening pleiten om den medisch-psychologischen dienst aan genoemde geneesheeren op te dragen. Of aan de algemeen gevoelde wenschelijkheid, dat de gewone gevangenisarts eenige kennis hebbe van psychiatrische ziekte-toestanden, door de hier verdedigde organisatie zou kunnen worden tegemoetgekomen, wil ik slechts in overweging geven. Tal van gevangenisartsen zijn officieren van gezondheid, indien nu eene zoodanige regeling kon worden getroffen, dat de met gevangenisdienst te belasten officieren van gezondheid van te voren eenige maanden aan die gevangenis werden geplaatst, waar zich een annex bevindt, zouden zij daar in staat zijn zich praktisch eenigermate met de symptomologie dezer psychische defect-toestanden vertrouwd te maken. Indien eene zoodanige regeling mogelijk was, zou zeer veel zijn gewonnen en dit de belangen van het gevangeniswezen in 't algemeen ongetwijfeld ten goede komen. En hiermede acht ik mijne inzichten omtrent de annexen aan de gevangenissen en den psychiatrischen gevangenisdienst voldoende uiteengezet. Thans blijft nog ter bespreking over, wat er gebeuren moet met die lijders, welke in het annex ongeneeselijk worden bevonden, of wier straftijd vóór hun vertrek uit het annex verstreken is. Wanneer bij ons te lande tijdens een gerechtelijk onderzoek blijkt, dat iemand wegens ziekelijke stoornis zijner geestvermogens ontoerekenbaar is, wordt hij van verdere rechtsvervolging ontslagen en kan zijne plaatsing in het rijksgesticht te Medemblik worden bevolen. Of dit laatste al dan niet plaats vindt, zal grootendeels afhangen van den aard | |
[pagina 465]
| |
van het gepleegde misdrijf, dus van de meerdere of mindere gevaarlijkheid van den krankzinnige voor de samenleving en verder van de waarborgen, die de naastbestaanden kunnen geven voor eene doelmatige verpleging. Wordt in de gevangenissen iemand aangetroffen, wiens geestelijken toestand verwijdering vandaar noodig maakt, dan geschiedt tot dusver zijne overbrenging naar Medemblik. Het gesticht te Medemblik herbergt derhalve uit den aard der zaak een relatief groot aantal krankzinnige misdadigers en misdadige krankzinnigen en moge het gestichtsleven aldaar in sommige opzichten een eenigzins ander cachet dragen dan in de gewone gestichten, dit verschil is toch slechts zeer gering. Het blijkt, dat de toestand in Medemblik volstrekt niet tot ondragelijke onaangenaamheden aanleiding geeft en dat aldaar de middelen ter verzekering van den goeden gang van zaken voldoende schijnen te zijn, de door deze lijders veroorzaakte moeilijkheden kunnen blijkbaar worden overwonnen. Evenmin als in de gestichten te Dalldorf en Herzberge de voortdurende evacuatie uit het psychiatrisch annex te Moabit thans te groote bezwaren oplevert, evenmin zal zulks te verwachten zijn, wanneer de Nederlandsche Regeering hare patiënten, die uit de annexen om bovengenoemde redenen moeten worden ontslagen, naar Medemblik doet overbrengen. Misschien zal het getal gevaarlijke elementen aldaar dan zoodanig toenemen, dat uitgebreidere maatregelen tegen deze krankzinnigen noodzakelijk blijken te zijn, zekerheid daarvan is er echter niet eens, want zeer groot zal dit getal waarschijnlijk nimmer worden. Ik houd mij overtuigd, dat, indien die noodzakelijkheid blijkt, daaraan op de doelmatigste wijze kan worden tegemoetgekomen, door aan het gewone gesticht te Medemblik een annex te verbinden in denzelfden geest als ik dit boven beschreef, waarin de uit de annexen der gevangenissen afkomstige lijders voor zoover noodig kunnen worden verpleegd. Heel groot zal deze bijzondere afdeeling nimmer behoeven te zijn, de annexen aan de gevangenissen zullen dat gevaar grootendeels voorkomen, zoodat de nadeelen, uit eene te sterke opeenhooping van gevaarlijke elementen voortvloeiende, niet zullen bestaan. Op deze wijze zou Nederland, dat in zoovele opzichten, | |
[pagina 466]
| |
wat zijn gevangeniswezen betreft, prijzenswaardige voorbeelden geeft en heeft gegeven, wederom toonen ook de netelige kwestie van de staatszorg voor krankzinnige gevangenen op doelmatige wijze te hebben opgelost en het zou kortzichtige zuinigheid zijn, wanneer de Staat terugdeinsde voor de aanvankelijke kosten, die de installatie van deze wijze van verzorging meebrengt. De kwestie van de verpleging der misdadige krankzinnigen, - overigens relatief geen zaak van staatsbemoeiing - heb ik niet aangeroerd, deze is voor Nederland wegens het gering aantal van dergelijke personen van geheel ondergeschikt belang, doet zich hier te lande blijkbaar weinig gevoelen en rechtvaardigt geenzins, dat daarvoor zeer ingewikkelde maatregelen met meer of minder belangrijke wetswijzigingen worden geprovoceerd, de Nederlandsche gestichten moeten en kunnen deze lijders zelve verplegen.
Dr. L.S. Meijer |
|