De Gids. Jaargang 63
(1899)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 150]
| |
Dramatisch overzicht.Julius Caesar van Shakespeare, voorgedragen door Willem Royaards.Met de voordrachten van Shakespeares Julius Caesar, die hij van eind-April tot begin-Juni het geheele land door gehouden heeft, volbracht Willem Royaards een dubbel waagstuk; een waagstuk zoowel ten opzichte van Shakespeare als ten opzichte van zichzelf. De beide Willems hebben het er goed afgebracht, maar gewaagd was en bleef het, en ik zou niemand aanraden, ook Royaards zelf niet, dergelijken halsbrekenden arbeid vaak te herhalen.
De bestemming van een drama is vertoond te worden; vertoond op een tooneel van zekere breedte en diepte, in fraaier of minder fraai, eenvoudiger of meer samengesteld décor, door een grooter of kleiner aantal personen, elk in het costuum dat zijn rol meebrengt. Dit spel der verschillende personen, hun gemeenschappelijke actie, met de figuratie en het décor tot kader, moet den indruk te weeg brengen, door den tooneeldichter met zijn werk beoogd. Maar nu komt er iemand en zegt: ‘Ik zal u dat drama op mijn manier vertoonen, niet u voorlezen (een wijze om anderen met een drama te doen kennismaken, door recitators van naam, Palleske, Strakosch e.a. met succes in praktijk gebracht), maar voordragen uit het hoofd, spelen. Een tooneel van zekeren omvang heb ik daarvoor niet noodig, een klein podium is mij voldoende; voor décor gebruik ik een kamerschut, een paar planten, een guéridon en een stoel; ik alleen zal al de rollen, zoowel de mannen- als de | |
[pagina 151]
| |
vrouwenrollen, vervullen, en ik zal dat doen gekleed met rok en witte das. En ook zoo stel ik mij voor, u te kunnen boeien en u een indruk te zullen kunnen geven van het drama dat ik voor mijne voordracht koos.’ Het drama, door Willem Royaards voor deze proefneming bestemd - Julius Caesar - is er een waarin het volk een niet onbelangrijke rol vervult, waarin een zeker aantal personen in levendig samenspel den moord op Caesar voorbereiden en volvoeren, waarin scherp van elkander gescheiden karaktertypen voorkomen en, naar Shakespeares trant, de plaats der handeling telkens wisselt. Wat moest er nu van zoo iets, bij wijze van monoloog voorgedragen, terecht komen! Indien het niet belachelijk bleek, die herhaalde verandering van stemgeluid om de verschillende personen aan te duiden, het telkens wisselen van houding waar twee en meer personen met elkander in gesprek zijn, de drukte van een volksverzameling door dien éénen zwartgerokte en witgedaste nagebootst, dan zou het toch zeker vervelend worden, drie uur achtereen dien éénen man, dienzelfden Willem Royaards, voor ons te zien, zich inspannende en het onmogelijke doende om het onbereikbare te bereiken. Wanneer het nog noodig is, zij hier verklaard dat het onbereikbare niet bereikt werd. De diepe ontroering, de hevige spanning, die een werkelijke vertooning van een geweldig Shakespearedrama, door verschillende personen, in het kader van een passend décor met de noodige figuratie, voortreffelijk vertolkt, te weeg brengen moet, hebben de toehoorders niet ondervonden - om heel veel redenen; onder anderen ook daarom niet, omdat de voordrager herhaaldelijk uit zijn rol had te treden, ten einde de namen der spelende personen, den stand van het drama en wat verder voor het recht begrip hoognoodig was aan te geven, waardoor het publiek, hoe ook geboeid door het voorgedragene, telkens weer midden in een tooneel voor een oogenblik uit de stemming moest raken. Dat was te verwachten. Ook de voortreffelijkste voordracht van een drama blijft een voordracht. Maar zij die het oirbaar achtten op het onvolkomene en onbevredigende van dergelijk werk alle gewicht te leggen, hebben aan dit schuldeloos vermaak, dat men ‘enfoncer une porte ouverte’ pleegt te noemen, een minder onschuldig gevoegd, toen zij van een kunstarbeid als hier te waar- | |
[pagina 152]
| |
deeren viel, durfden verklaren: ‘Het geheel nadert de grens van kunstenmakerij.’Ga naar voetnoot1) Noch belachelijk, noch vervelend, noch de grens van kunstenmakerij naderend leek mij Willem Royaards' Julius Caesar-voordracht, maar in hooge mate interessant, in menig opzicht den indruk makend die alleen oprechte, zuivere kunst geeft, en in elk opzicht eerbiedwekkend. Hebben zij, die er zoo gemakkelijk over praten, wel eens bedacht welk een geestkracht er noodig is om iets gelijk hier ondernomen werd zelfs maar aan te durven, zich er voor te zetten om een drama van deze beteekenis in zijn geest op te nemen en het voor het grootste gedeelte (Royaards gaf drie bedrijven in hun geheel en van het overige fragmenten) woordelijk in het geheugen te prenten? Begrijpen zij niet welk een doorzettingsvermogen er vereischt wordt om aan de talrijke te overwinnen moeielijkheden het hoofd te bieden, zich er niet door te laten afschrikken, en niet te rusten aleer men het grootsche werk in zijn macht heeft, en wel zóó, dat het publiek de geweldige inspanning niet gewaar wordt, die de voorbereiding gekost heeft en de reproductie elken avond weer van den kunstenaar vordert? Ik schaam mij niet, te behooren tot die medelijdend als ‘goê gemeente’ betitelden, die het op die wijze uit het hoofd leeren en in zijn macht krijgen van een kunstwerk als Julius Caesar bewonderen. Maar wat mij nog grooter eerbied afdwingt is vooreerst de hooge intelligentie die spreekt uit de reproductie van hetgeen Royaards aldus zich heeft eigen gemaakt, en voorts de meesterlijke wijze waarop de jonge kunstenaar zijn fraaie, krachtige en omvangrijke stem weet te gebruiken. Van groote intelligentie getuigt de opvatting van de verschillende rollen. Duidelijk karakteriseert Royaards den Julius Caesar in zijn nadagen, zooals die in Shakespeares drama optreedt, den aan één oor doove, met vallende ziekte bezochte, die zijn zwakte en besluiteloosheid achter een tirannieke koppigheid, waarop hij als op stand vastigheid praalt, poogt te verbergen. Duidelijk ook teekent hij den eenvoudigen, door en door eerlijken republikein Brutus, den in zijn liefde voor Caesar zoo wreed geschokte; een zacht meester | |
[pagina 153]
| |
voor zijn ondergeschikten, hoog staand in zijn liefde voor Portia. En Antonius, genialer misschien dan Brutus, maar voor alles schrander politicus, volleerd in de kunst om een volk te leiden waarheen hij het leiden wil; oprecht in zijn droefheid over Caesars dood, maar tegelijk terstond met zichzelven eens hoe hij van dien dood partij heeft te trekken, en die ten slotte Brutus als zijn meerdere moet erkennen, wanneer hij, voor zijn lijk staand, hem noemt ‘van allen de edelste Romein’, van wien natuur mocht roemen voor 't heelal: ‘Dit was een man!’ Die allen, en Cassius, Casca, Portia, in hare roerende bezorgdheid voor Brutus, krijgen wij duidelijk getypeerd en van elkander onderscheiden in Royaards' voordracht te zien, zoodat wij het drama belangstellend volgen en meeleven. Het beheerschen van de stem en de dictie is de zwakke zij van onze Nederlandsche tooneelspelers. Wel toonen zij herhaaldelijk een buitengewone scherpzinnigheid en een levendige kracht van verbeelding in de opvatting van hunne rollen; zij typeeren vaak meesterlijk; maar de stem, ook van de besten onder hen, is ongelijk ontwikkeld, klinkt schraal of grof, mist buigzaamheid; en waar het geldt te schakeeren, te phraseeren, duidelijk te accentueeren, daar schiet hun kunst, die veelal elke methodische oefening mist en meent het met intelligentie alleen af te kunnen, meer dan eens jammerlijk te kort. In de studie over ‘Dramatische dictie’, voorkomende in de tweede serie van Het letterkundig leven in FrankrijkGa naar voetnoot1) geeft Prof. Van Hamel over dat spreken op het tooneel een reeks voortreffelijke wenken, waarvan hij, aan het slot, zegt dat hij ze minder voor de tooneelspelers zelve schreef, die, vooral in Nederland, liever hun eigen weg gaan, dan voor het publiek dat naar hen luistert. Een man als Willem Royaards blijkt intusschen wel doordrongen van het groote belang dat een tooneelspeler heeft bij het oefenen en ontwikkelen van zijn stem, het verzorgen van zijn dictie. Er moet heel wat oefening zijn voorafgegaan, eer hij zijn stem tot dien omvang wist te brengen, haar die kracht vermocht te geven, dien klank tot in het zachtste spreken te laten behouden, waardoor hij in staat is de ruwe, schelle kreten van het volk, de tot een | |
[pagina 154]
| |
groote schare gerichte, luid klinkende redevoeringen van Brutus en van Antonius, de twistgesprekken tusschen Brutus en Cassius, zoowel als de zachte, sympathieke tonen van Portia's stem weer te geven. En wat ons, die Royaards' talent hoog waardeeren, tot groote blijdschap stemmen moest, is dat het den kunstenaar gelukt is af te leeren het psalmodieerend, galmend verzen zeggen van vroeger, het deinen en rekken en halen, wat hem tot manier geworden scheen en zooveel van het genot, door zijn spel en voordracht, door zijn geheele artistieke persoonlijkheid geschonken, placht te bederven. Het smakelooze, gemaniëreerde daarvan te hebben ingezien en het, zoo goed als geheel, te hebben overwonnen - nog slechts nu en dan verneemt men er een flauwen nagalm van - bewijst hoe ernstig Royaards het met zijn kunst meent. Te waarschuwen valt er enkel nog voor een ander gevaar. Voor den bezitter van zulk een fraaie en sterke stem, die ook bij de hoogste krachtsontwikkeling welluidend blijft, is de verleiding groot, zijn orgaan doorloopend te sterk uit te zetten. Royaards geeft nog al eens aan die verleiding toe en dan is, bij de onmogelijkheid om, waar zoo luid gesproken wordt, nog de noodige schakeering aan te brengen, een zekere eentonigheid het onvermijdelijk gevolg.
Willem Royaards heeft met zijn voordrachten veel eer behaald: volle zalen en een enthousiast publiek hebben hem getoond hoe men zijn werk op prijs stelde. Wat hij gaf was dan ook niet alleen een kunststuk, maar tegelijk een stuk kunst. En toch, dit luide erkennende tegenover hen die zich over deze Shakespea re-vertolking min of meer smalend uitlieten, zou ik een dergelijk waagstuk niet gaarne vaak herhaald zien. Het tot stand te brengen toch eischt van den kunstenaar een voorbereidenden arbeid en een telkens wederkeerende inspanning, die de grens van de menschelijke kracht naderen, een inspanning en een arbeid, in elk geval buiten verhouding tot het resultaat dat er door kan worden bereikt. Willem Royaards spare zijn krachten voor de vertooning van het drama, zooals het vertoond moet worden, naar de bedoeling des dichters, op het werkelijk tooneel. Daar wachten wij hem. | |
[pagina 155]
| |
De Vereeniging ‘Het Nederlandsch Tooneel’ zorge dat wij niet te lang op hem behoeven te wachten, maar schenke den jongen kunstenaar, spoedig en vaak, de gelegenheid zijn groote gaven te wijden aan zuivere kunst.
J.N. van Hall. |