De Gids. Jaargang 63
(1899)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 149]
| |
Pax Russica.Uw zoon heeft een booze daad gedaan, uw kind heeft slecht gehandeld; de slechtaard brak zijn eed en at zijn woord als een hond, toen hij op booze dingen uit was en afschuwelijke daden begon te doen. Ik had ditmaal over andere zaken willen spreken; deze maanden zijn zoo rijk aan stof geweest dat men maar te grijpen heeft en weer te grijpen om een heelen optocht van feiten voorbij zijn geest te zien trekken.... En daar valt mijn aandacht op het bericht, in een hoek van de courant, over de vierhonderd Finnen die naar St. Petersburg trokken om den Czar het monsteradres van het Finsche volk te komen aanbieden. 570,000 handteekeningen, als ik wel gelezen heb, onder het verzoekschrift om Finland zijn oude bezworen staatsregeling te doen behouden, - een heele wagonlading die de tolbeambten eerst niet wilden doorlaten, zonder er een recht van te heffen. Wel degelijk was het ook een kostbare vracht; het was de bede uit het hart van een geheel volk om ‘zijn wetten te mogen behouden en daarmede zijn nationaal karakter te bewaren, van God gegeven en door geen macht ter wereld te veranderen.’ ‘Wij mogen niet twijfelen’, zoo eindigt het adres, ‘aan het ongeschonden in stand blijven van het Czarenwoord, want wij | |
[pagina 150]
| |
allen weten dat het onze genadige Heer is die ten aanhoore van het heele menschdom verklaard heeft: de macht moet het recht heilig houden. En het recht van een klein volk is evenzoo heilig als dat van het grootste; zijn liefde voor zijn land is in de oogen van den Almachtigen God een deugd die het nooit en nimmer mag verzuimen.’ Niet toegelaten, natuurlijk, de vier honderd tot de tegenwoordigheid van den Czar, - ik weet niet welke zonde tegen de etiquette was begaan, - uit de hoofdstad gejaagd als boosdoeners, die menschen, - deftige mannen gedreven door den angst dat zij Gods stempel zouden moeten missen om het czarenmerk te gaan dragen! Ik ken geen eenvoudiger, bijna had ik gezegd geen nuchterder, en toch tegelijk aandoenlijker geschiedenis dan die van Finland. Een land van graniet en meeren en nevels, verstijfd in zijn langen, ijzig guren winter, dan eensklaps oplevend met een tooverslag in dien verrukkelijken korten Noordschen zomer, waarin het licht wedijvert met struik en bloem wie de ander voór zal zijn in rijkdom en frisschen gloed. Het volk, onderscheiden van afkomst: Finsche boeren op het land, Zweedsche burgerij in de steden aan de kust, heeft langzamerhand eenheid verkregen, ondanks verschil in taal. Daarvoor zijn de predikant en de schoolmeester aan 't werk geweest; maar 't was ook het bewustzijn van een vrij volk te zijn dat veel daartoe heeft bijgedragen, en eveneens de kracht van dat wondere, aangrijpende en tot in de binnenste vezels van de ziel doordringende gevoel: Liefde, liefde voor den vadergrond, met zijn melancolie, zijn strengheid en zijn plotselinge verrassing van luistervol leven. Geloof, beschaving, vrijheidszucht en de innige genegenheid tot de droeve Finsche natuur hebben het volkskarakter gevormd en ontwikkeld, en het zijn er de vier onafscheidelijke elementen van geworden. Onafscheidelijk omdat Finland altoos onder zekeren druk geleefd heeft in deze eeuw. Want de vereeniging met Rusland heeft het aldoor van den beginne af in een zenuwachtige stemming gehouden. Dat het een deel was van het onmetelijk Russische rijk, verschafte aan de bewoners van Finland een ruimeren blik op de wereld en verhief hen boven de beperkte burgerlijkheid van een land van | |
[pagina 151]
| |
provinciestadjes; dat het een bevoorrecht deel van Rusland was gaf hun nationalen trots; maar dat het zoo zwak was in vergelijking van den machtigen meester, - deed hen voortdurend bezorgd zijn. Alexander I die het grootste deel van Finland op Zweden had veroverd, trok het, 1809, als een groothertogdom bij zijn andere landen. Hij spaarde de constitutie, erkende de landswetten, en liet aan den Finschen landdag zijn wetgevende macht. Maar bij iedere troonsverandering werd de vrees levendig of de toestand zou blijven, en het was een opluchting wanneer in de kerken door het heele land de acte werd voorgelezen waarbij de nieuwe heerscher de rechten van Finland op zijn zelfbestuur bekrachtigde. Er was als een verdriet rustend in de diepten van de volksziel; maar het maakte de vrijheid, dat hachelijke bezit, des te kostbaarder voor hen. En bij het toenemen van de jaren der eeuw groeide de overtuiging dat de slag, waaraan men niet wou gelooven, toch onvermijdelijk zou wezen. Onder de regeering van Alexander III toonden zich al de voorboden. Een machtige partij aan het hof van den Czar drong er op aan dat de voorrechten van de ‘provincie’ Finland zouden plaats maken voor het algemeene Russische staatsrecht. Er mocht geen onderscheid meer wezen tusschen de landen onderworpen aan het gebod van den Czar; dat zou twijfel verwekken aan de geldigheid en de heiligheid van de Slavische regeeringsbeginsels. De Duitsche Oostzee-provincies hadden het hoofd in den schoot moeten leggen en waren Russisch geworden, nu kwam de beurt aan de Finsche provincie om Russisch te zijn. Het onheil dreef nog voorbij, en ook Czar Nicolaas II gaf bij zijn troonsbestijging in November 1894 de gewone verklaring van zijn voorgangers ten gunste der constitutie van Finland. Maar daar verscheen, 15 Februari van dit jaar, het manifest van den Keizer waarbij de stenden van den Finschen landdag, wat de belangrijkste zaken betreft, voortaan alleen advies zouden hebben uittebrengen inplaats van een beslissende stem te bezitten. De constitutie is hierdoor in haar wezen aangerand en inderdaad terzij geschoven; de landdag wordt een provinciale vergadering enkel tot behartiging van locale belangen; en het groothertogdom Finland heeft opgehouden te bestaan. Door een pennestreek, door een woordbreuk. Het noodlottige, het onvermijdelijke is gekomen. | |
[pagina 152]
| |
Zelden heeft een volk in zijn geheelen omvang getoond hoe diep de wond, aan zijn nationaal bestaan toegebracht, is doorgedrongen, als thans in Finland geschiedt. De theaters gesloten, de rouwkleeren aangetrokken, en in een oogwenk de kennisgeving van de algemeene stemming aan 't licht gebracht door de monsterpetitie. Een manifest van allen tegenover het keizerlijk manifest. En daarna? - De berusting en de emigratie. Want wie zal hen bijstaan? Zich zelf kunnen zij niet helpen, omdat het minste verzet met daden het recht aan den kant van den Czar zou brengen, ter geheele onderdrukking van de vrijheid. Zal hun de oude Finsche tooverspreuk tegen den beer baten, waarbij de hulp van moeder aarde werd ingeroepen tegen ‘den slechtaard die zijn eed brak, die zijn woord at als een houd’? Maar wat geven tooverspreuken tegenover een regeering die een machtiger tooverspreuk tot haar beschikking heeft, het woord Vrede. En die dat woord met zoo'n vastgewortelde machtige overtuiging in haar mond voert, dat zij niet eenmaal de ironie van 't geval zal bemerken, wanneer zij hier in ons land, welks vrijheid met het indienen van een Verzoekschrift werd ingeleid, den Vrede voor Europa komt prediken, terwijl zij in haar eigen huis onvrede sticht en vurige beden smoort door brutaliteit.
B*. |
|