De Gids. Jaargang 63
(1899)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 122]
| |
Beeldende kunst.I.
| |
[pagina 123]
| |
roezemoezig lijnen-gewirwarrel, van zeker uiterlijk overdreven druk vertoon dat diergelijke straatgebeurtenissen pleegt aan te kleven. De tweede plaat, aan de Hogerhuis-zaak nauw verbonden, treft door de forsche, knappe en rake schikking, de verrassend frissche lithografische greep en het aangrijpende van de zoo bondig saamgevatte zinrijke bedoeling. Hoe angstig-vermoeid en kommervol zijn gelaat en houding van die schier uitgeleefde vrouw! Daar ligt een trek in het wezen, in het innerlijke van dit sober geval die min of meer verwantschap met Steinlen vertoont, - en ook iets in den opzet, in de spontane spaarzame voordracht - ofschoon de vorm, de handenarbeid weer heelemaal verschilt - dat eenige overeenkomśt biedt met enkele forsche bladen van Daumier. Wanneer het den kunstenaar mag gelukken, telkenmale met de vervolging zijner bijdragen een zoo opmerkelijk onderscheid te weeg te brengen als er thans reeds bestaat tusschen de onlangs verschenen beide nummers, dan hebben we gewis reden te onderstellen dat wij eene portefeuille met lithografiën van een zeer curieuze en aparte strekking en van voortreffelijk kunstgehalte mogen verwachten. | |
II
| |
[pagina 124]
| |
vervallen, die aan zijne laatste typen - aan zijne oude heeren, bejaarde matronen, bonnes, kameniers en zoo meer - schier allen den schijn geeft van uit één en denzelfden smeltkroes te voorschijn te zijn getreden. Dat hij, Forain, te zelfgenoegzaam teert op zijne groote kunde en zich de oogen niet vaak genoeg verfrischt met te gast te gaan in het reëele Leven. Trouwens dat is dan ook een verrukkelijk mooie kant van Steinlen dat hij ons immer verrassingen bereidt. En ook heeft hij dit op Forain voor, dat hij den bouw van zijne gegevens en voorstellingen, de eenheid van zijne figuren met de omgeving waaruit en waarin ze ontstaan en leven zoo pakkend voorhoudt. In dat opzicht evenaardt hij menigmaal de hooggeschatte eigenschappen welke wijlen den Punch-teekenaar Charles Keen zoozeer eigen waren. Ook deze was er een meester in, de houding der dingen in zijne afgebakende ruimte te beheerschen. Met welk een picturale levendigheid schrapte Keen eveneens de attributen in het fond om en met de figuren tot onafscheidelijke eenheid. Bij den zich al heftiger en krasser ontwikkelenden Léander kunnen we in dit geval, naast deze beiden weinig afdoends aanvoeren. Want ofschoon hij in zijne wijze van teekenen, het vlotbeknopte met hen gemeen heeft, is hij toch in zijn gemoed bovenal, in zijne geestelijke preoccupaties gansch verschillend van aanleg. Hij draagt zijne prenten, door de realiteit voorgezegd, zoo geweldig op zijne verbeelding, dat bijna alles wat hij voortbrengt, rechtstreeks de karikatuur - en welk een hoogstaand soort - nadert. Zijne reeks potentaat-portretten in Le Rire begonnen, is van een breed duivelsch koddige karikatuursoort. De bewering hebben we weleens hooren loslaten, dat de kunstenaar die inzonderheid de volksklasse weet te karakteriseeren, dikwijls eene matige geschiktheid aan het licht brengt wanneer hij zich vermeet de bovenste lagen der samenleving aanschouwelijk te maken. Ik geloof dat men bij Steinlen met iemand te doen heeft, die deze bedillers duchtig van het tegendeel is komen overtuigen. Want een van zijne uitnemendste eigenschappen is onder anderen deze, dat hij de kern dezer verschillen van maatschappelijke standen zoo overbluffend raak kan snappen. Men had maar één oogenblik te vergelijken dien vloed van aanzienlijke vrouwen, 't kan zijn wat los van aard, met die andere losbandige schare die men bij voorkeur | |
[pagina 125]
| |
op de buitenboulevards van Parijs aantreft. Men heeft maar de edele en fijne zonen, de bloem van Frankrijks eerste standen, te stellen naast het andere kaliber individuen, bemachtigers, wellicht langs laakbaren weg, van grove fortuinen; dat verfomfaaide geldploertendom van nietsdoeners en ijdele rastaqouères. Of zijne stevige, pootige argelooze land- en brave stads-arbeiders te zetten naast een phalanx van jonge gauwdieven en doortrapte koppelaars.... Die wereld vooral walgt u, hier in mindere en meerdere mate bewust of onbewust gegeven als zware aanklacht tegen de bestaande maatschappelijke orde, - maar het is wel eigenaardig dat men, ondanks het schamel opwekkende dezer tweebeenige dieren, toch moeielijk het een of ander blad met de oogen en zinnen kon vaarwel zeggen. En met welk een matigheid kan Steinlen in zijne factuur wonderdadig bekoren: Eene samenkoppeling van eenige meesterlijk neergekraste expressieve krijtstrepen, waardoor hij vaak met pen of penseel smijdige Oostindische inkt-slierten behendig haalt, welke het karakter van zijne conceptie treffender, puntiger accentueeren. Soms werkt hij met pastelverven maar meestentijds gebruikt hij het stugger en moeielijker te handteeren kleurpotlood om zijne teekeningen jubelender leven in te blazen: waarbij zeer domineerend is een heftig okerig geel, een vermillioen-oranjeachtig rood, een indigo blauw en een klaar zinober groen, - maar voor alles heeft hij van den grondtoon van het beteekende papier en het daarop aangebrachte elementaire zwart een handig gebruik gemaakt. Deze kleuren zwiert, streept en wroet hij zelfs op een wild-bazige wijze dooreen en bereikt allerluisterrijkste hoofd- en verbindings-tonen, welke dit eenvoudig intuïtief procedé, op een afstand en van nabij gezien tot een verrukking voor de oogen maken. Het is waar, dat we, nu we zoo gewend zijn geraakt aan Steinlen's gereproduceerden arbeid, voor de oorspronkelijke teekeningen eenigszins onstelden, - hoe schrikbarend veel gaat er met de mechanische verduizendvoudiging te loor! Maar aan den anderen kant ervoer men ook dat als een kunstwerk in zijn beginsel, in de hooge dracht der samenstelling volkomen is gedacht en uitgevoerd er wel eenige veertjes bij verloren mogen gaan. En nog iets. Steinlen's werk is in den grond zoo belangwekkend omdat hij, afgescheiden van de waarschijnlijk dikwerf gewilde tendenz, zijne | |
[pagina 126]
| |
voordracht, zijn stijl op zichzelf zoozeer naar een verhevener plan weet te voeren en het onderwerp als 't ware daardoor loutert. We nemen pas in de tweede plaats aanstoot aan het herhaaldelijk voor de maatschappij beschamende onderwerp. Als contrasteerende voorbeelden bleven een stuk of wat prenten van ongeveer de volgende bedoeling, inzonderheid door het fameus teekenmanuaal, het sterkst in mijne herinnering leven. Een, waarop eene nauwelijks de puberteit genaderde kleine feeks, met haar tenger bottig lichaampje in een zwierig zalmkleurig japonnetje gestoken, voor het felle voetlicht in een ledige zaal hare puntige liedjes staat te lanceeren met pianobegeleiding van hare vermoedelijke moeder-exploiteuse; en even vaag aangeduid de ondernemer der publieke vermakelijkheid, die op een der rangen loerend, proevend de voordeelen overweegt, welke wellicht met deze kittige debutante te behalen zijn. Een teekening allerlevendigst van licht en bruin-structuur en van eene weemoedig makende werking. Ook dat blad, aan de tegenovergestelde stellage gehecht waar eene malsch-hitsige, vol-rijpe coquette landeigenares blijkbaar zich onledig houdt, een jongen stoeren, doch schuchteren tuinier het vuur op overrompelende wijze aan de schenen te leggen; de trouwhartige bloed schijnt echter niet bij machte te begrijpen waartoe al dat kittelend kruit aan hem juist wordt verschoten, - tot hij ten lange leste begint te bevroeden, hoe deze chatelaine nog heel anderen arbeid van hem verlangt dan slechts het onderhouden van haar fraai en uitgestrekt landgoed, en hij hare verlokkingen leukweg beantwoordt met de nuchtere bemerking, dat hij eerst zijne goede huisvrouw Melie over de verlangens zijner gebiedster gaarne zou willen raadplegen. Een vlot ineengezette, karaktervolle krabbel treffend door kleuraspect en Boccacio-achtige prikkeling. En welk een overweldigende ontroering ligt er in de uitdrukking van die twee voorname personen van verschillende sexe ‘en voiture’, juist op het punt hunne waarschijnlijke trouwloosheid te gaan volbrengen, maar noodlottiger wijze plotseling de scherpe omlijning bespeurend van een blijkbaar wèl bekend mannenhoofd aan het portier! - de een van ontsteltenis tot eene zoutpilaar verstijfd, de andere trachtend aan zijne zijde tot niets zich op te lossen. | |
[pagina 127]
| |
Huiveringwekkend, tragisch van handeling en van een technischen eenvoud die aan het raadselachtige grenst. En dan nog deze prent vlak bij den ingang van de deur. 's Avonds, aan een buitenboulevard - zoo'n verlaten breede eindelooze straat met lange muurlijnen, een enkele lantaarnvlam hier en ginds, verder blauw-grauwe, sinistre leegte. Een vrouw jeugdig, met nog mooi profiel: des te demonischer in die bevalligheid. Als boeien heeft ze haar handen geslagen om de polsen van een ouden man, een ‘aristo’, door vuns verlangen verdwaald naar deze buur t. En terwijl hij, opeens ontgoocheld, rukt en trekt om zich te verlossen: misselijk oudje, nog misselijker om die angststuiptrekkingen, roept of wénkt zij de twee copains die vervaarlijk komen aangedraafd om hun snood werk van uitschudding zoo niet noodlottiger voor dien mensch aan te vangen. Mergvol en fijn cynisch van karakter is deze prent en welk een allure van vaste hand en opzet verradend. Ter vermijding van waarschijnlijk misverstand voeg ik de bemerking hierbij, dat er van de beide ter sprake gebrachte kunstenaars, Forain en Léander - en begrijpelijker wijze ook niet van Charles Keen - geenerlei arbeid op deze tentoonstelling is te zien geweest. Steinlen's omvangrijke productie was wel omringd door een zeer mooi en kenmerkend maar beperkt aantal bijdragen van Filicien Rops, Odilon Redon, Rassenfosse, Césanne, Maurin en Renoir, - doch de overig aanwezige teekenaars als Henri de Groux, Herman Paul, Willette, Roussel en enkele anderen kon men moeielijk door hunne geringe vertegenwoordiging geheel en al naar waarde schatten.
H.J. Haverman. | |
Verbetering.In de ‘Tentoonstelling-notities’ (Gids van Maart j.l.) is op blz. 527, regel 15 v.o. een ergerlijke drukfout binnengeslopen. Er staat daar tendentieus, terwijl het heeten moest: tendineus, nl. vol pezen en spieren. |
|