De Gids. Jaargang 63
(1899)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 336]
| |
Aanteekeningen en opmerkingen.Hildebrands Teun de Jager, vertaald uit het Hoogduitsch.Ter aanvulling van mijn vroeger verschenen opstel over de Camera Obscura in dit tijdschrift (Dec. 1881) wensch ik de volgende Aanteekening onder de aandacht der lezers van de Gids te brengen. In den zesden of laatsten jaargang van het Nederlandsch Tijdschrift voor liefhebbers der jagt of visscherij, onder redactie van Verster van Wulverhorst (1858)Ga naar voetnoot1 komt voor ‘De Patrijzen (naar het Hoogduitsch)’. Deze schets is, met uitzondering van allerlei afwijkingen, dezelfde als die van Hildebrand in ‘het Leeskabinet’ van 1841 (verrijkt met dat aardige steendrukje), later door hem onder den gewijzigden titel ‘Teun de Jager’ opgenomen onder de ‘Verspreide Stukken’ in de vierde, volledige uitgave zijner Camera (1851). Natuurlijk moest het vermoeden worden gewekt of wellicht Hildebrand, zeventien jaar vroeger dan de ons onbekende Vertaler in bovengenoemd tijdschrift, dezelfde Buitenlandsche bron had gebruikt voor zijn verhaal, dat tot hiertoe bij het Nederlandsch publiek als oorspronkelijk stond gewaarmerkt? Gelukkig echter bleek mij dat vermoeden ongegrond bij de opsporing van het Hoogduitsche tijdschrift ‘Magazin im Gebiete der Jägerei No. 17-26 April 1845.’Ga naar voetnoot2 Daarin komt voor ‘die Rebhühner. Nach dem Holländischen des Hildebrand’, welke Hoogduitsche vertaling door een snuggeren landgenoot in het Hollandsch werd overgezet, zonder vermelding van den naam van Hildebrand. Laat eerstgenoemde Hoogduitsche vertaling reeds veel te wen- | |
[pagina 337]
| |
schen over, méér nog de Hollandsche overzetting ervan; blijkbaar zijn sommige goede Duitsche jagerstermen niet eens door den vertaler begrepen; hij nam ze eenvoudig letterlijk in het Hollandsch over, al gaven ze geen gezonden zin. Vermakelijk werd ten slotte de vergelijking van die overzetting met den oorspronkelijken tekst van Hildebrand. De slotsom is met één woord: der verminkingen is geen einde; het echt Hollandsch karakter der schets van onzen Nederlandschen humorist is geheel verloren gegaan. Een komischen indruk maakt al aanstonds de vertaling der eigennamen: ‘Jaapie’ wordt Peters, ‘Zijtje’ - Marie, ‘Krelisbroêr’ - Söhnchen en mijn zoontje. De grappige Teun wordt muthwillig en moedwillig; ‘Zijtje was teerder en fijner dan de meeste boerinnetjes’ - dit wordt netter! Haar ‘zilveren oorijzer’ wordt ‘Sonntagsputz’ en... zondagskleedje! ‘Veldins roode tong hing lang en droog uit zijn bek’ - dit ‘droog’ werd overgezet in triefend en druipend. ‘Lang vóór Teun de patrijzen onder schot kon hebben, vlogen ze op’ - schrijft Hildebrand. De Hollandsche vertaler schreef ‘stonden ze op’, naar het Hoogduitsch standen sie auf. ‘De patrijzen vielen neder’ - lezen wij in de Camera; dit wordt ‘ze vielen in’ - ‘sie fielen ein’. Eene groote vlucht patrijzen wordt eene sterke, omdat het Hoogduitsch luidde stark. ‘Na den dood van Zijtje verviel de ongelukkige Teun de Jager in zware koortsen, waarin hij onophoudelijk ijlde.’ - ‘Anton fantasirte unaufhörlich’ - ‘Antoon fantaseerde aanhoudend!’ Te kust en te keur waren deze aanhalingen te vermeerderen. Maar het bovenstaande moge voldoen. Nauwelijks behoef ik hieraan toe te voegen, hoe tal van karakteristieke woorden en uitdrukkingen, die Hildebrands schets zoo (teekenachtig maken, geheel zijn verdwenen; woorden en uitdrukkingen als ‘platzak’, ‘'t zel beuren’, ‘wel goed’, ‘al waar’, ‘ik zal me oolijk houen’, ‘weet je wel waar 't an houdt’ enz. enz. Natuurlijk zou de genoemde Hollandsche vertaling van ‘de Patrijzen’ nooit het licht hebben gezien, indien de Vertaler, die zich liefst met een H onderteekent, had onderzocht wie toch die Hildebrand mocht zijn? Het Hoogduitsche opschrift liet immers aan duidelijkheid niets te wenschen over: ‘Die Rebhühner nach dem Holländischen des Hildebrand’. Best kan ik begrijpen, dat | |
[pagina 338]
| |
het oorspronkelijke in ‘het Leeskabinet’ van 1841 hem onbekend bleef, maar was dan niet in 1851 - onze Vertaler gaf zijn werk zeven jaar later - de vierde, volledige uitgave der Camera Obscura verschenen, en was daarin onder de ‘Verspreide Stukken’ niet opgenomen ‘Teun de Jager’, de gewijzigde titel voor ‘De patrijzen’, duidelijk door Hildebrands bijschrift ‘Leeskabinet, jaarg. 1841’? Had de heer H. bij het lezen van den naam ‘Hildebrand’ deze eenvoudige dingen onderzocht, dan zouden de letterkundigen onder de heeren ‘liefhebbers der jagt en visscherij’, die uit Gelderlands hoofdstad licht mochten verwachten, niet op een dwaalspoor zijn gebracht. Want het broddelwerk van H. mag niet in éénen adem worden genoemd met de oorspronkelijke schets. Gelukkig intusschen voor Hildebrand, dat eene zooveel betere vertaling het licht zag in het Hoogduitsch in 1890 en in het Engelsch in 1898. In 't voorbijgaan zij hier aangeteekend, dat geen schets uit de Camera zoo vaak werd vertolkt als ‘Teun de Jager’. Niet minder dan zeven zijn er mij bekend. In het Fransch verschenen er twee, van Léon Wocquier: ‘Antoine le chasseur’ (1870), en van Charles Simond ‘Tony le chasseur’ (1890); één in het Italiaansch van Prof. Giovanni Antonioli ‘Tonio il cacciatore’ (1879), de St. Johanniter Zeitung (St. Johann, 1873) nam uit een Frankfurter Blatt over ‘der Jäger Anton’; nog eene Engelsche vertaling in The modern Church ‘Tony, a tale of the dunes by James Ballingal te Perth’ (Scotland). De bovengenoemde Hoogduitsche vertaling uit het jaar 1890 is afkomstig van E. Senden en verscheen in de ‘Deutsche Lehrer-Zeitung, Tagesblatt für Evangelische Lehrer und Schulfreunde, Berlin’; zij mag om hare getrouwheid worden geroemd; jammer echter dat de heer Senden haar verarmde met een allerdwaast aanhangsel, een romantisch slot, waarin Zijtje, die bleek niet dood te zijn, gaat trouwen met Teun en de doofstomme jongen wordt geplaatst in - een doofstommen-instituut!Ga naar voetnoot1 De tweede keurige vertolking in het Engelsch verscheen verleden jaar van de hand van den leeraar in de geschiedenis, James Mackinnon, | |
[pagina 339]
| |
Ph.D. te St. Andrews in zijne ‘Leisure hours in the Study’ (T. Fisher Unwin. London: 11. Pasternoster Buildings, E.C. 1897). Het vijfde hoofdstuk van dit geschrift behandelt ‘Dutch humour’. Na een kort levensbericht van Hildebrand volgt eene vertaling van ‘Hollandsche jongens’, het laatste hoofdstuk van de familie Stastok ‘Pietje wordt waaratje verliefd’ en ten slotte ‘Teun de jager’. Een aardig bewijs der waardeering van laatstgenoemde schets door de spes patriae te St. Andrews is wel hetgeen Mackinnon mij dezer dagen schreef dat, onafhankelijk van hem zelven, een zijner studenten voor eene talrijke vergadering ‘Teun the Hunter’ had voorgelezen, tot groot genoegen van alle aanwezigen. Het orgaan der Universiteit van St. Andrews, ‘College Echoes’, gaf daarvan een hoogst waardeerend verslag.
Johs. Dyserinck |