De Gids. Jaargang 62
(1898)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 535]
| |
Het visioen van Felix Faure.A chaque groupe d'ouvriers il a donné cent francs... Le Président leur dit: ‘Si je suis venu au milieu de vous, c'est pour vous prouver que le gouvernement de la République a pensé à vous. Il s'intéresse vivement à votre sort’ etc. etc. Het was nacht. Diepe rust op het Elysée. De president sliep rustig na den vermoeienden dag van het bezoek aan het kolenbassin van Lens, den slaap des rechtvaardigen die zijn plicht als hoofd van den Staat heeft volbracht. Plotseling spatte een vonk van den champagne met de mijnwerkers geplengd door zijn brein. Zijn fantasie - het was nacht - werd wakker, en in den droom doorwandelde hij weder de gangen van de mijn, in vreemde kleedij. Hij stond voor een zwarte muur. De muur veranderde in een met ijzer beslagen deur. Ze draaide open, op haar verroeste hengsels knarrend, en gaf hem toegang tot een hooge koude zaal. In de schemering van een flauw kaarsenschijnsel werd zijn oog getrokken door de estrade aan het eind van de hal, waar onder een baldakijn een plechtig treurige gestalte zat in een roode tabbert gekleed, een roode muts met afhangende luifel op het hoofd. Aan beide kanten van den voorzitter andere roode gestalten op de estrade; langs de wanden van de zaal liep een gestoelte, hier en | |
[pagina 536]
| |
daar bezet met nieuwe roode gestalten, maar veel plaatsen leêg; op een lage bank in 't midden van het vertrek, weer een roode man, het hoofd ontbloot, met een perkament in de hand. De man in 't midden stond van de bank op, en begon van het perkament te lezen, onverstaanbaar. Op eens tusschen het gemurmel van de doffe stem hoorde de binnengetredene zijn eigen naam: Felix Faure, en zonder dat hij zich bewust was een stap gedaan te hebben, vond hij zich in een van de stalles langs de muur gezeten met den langen rooden fluweelen mantel om de leden, de baret op het hoofd, en op zijn borst het gouden schaapje aan gouden ketting. Met voldoening zag hij naar den fonkelenden gloed van zijn kleeding, en het was hem alsof de nevel in de zaal optrok. Nu kwamen de personen uit den schemerschijn naar voren, allen met den ridderketen om de hals. Hij onderscheidde zelfs de schilderij op den achtergrond der estrade: het Lam Gods ten offer gebracht; en hij begreep wie de gestalte was in den voorzittersstoel, met het lange strakke gezicht: de eerste grootmeester van de orde, Philips, hertog van Bourgondië; hij keek naar de anderen, en herkende de opvolgende rij der grootmeesters om hun voorvader en voorganger geschaard. Was dat niet Philips II? Met het brandend bleeke gelaat, de oogen star extatisch, en toch zoo doordringend treurig, dat hun blik ternauwernood te verdragen was! - En dat? De voorname fijne kop met opgestreken snor! De Philips IV van Velasquez, maar uitgeteerd, geestelijker en hooger geworden. - En dat groote hoofd met de vooruitstekende bestiale onderkaak? Immers de laatste van de Spaansche Habsburgers, Karel II, als de nar van het geslacht! Een tocht streek door de zaal; de gestalten in hun verflenste rood rilden als schimmen. Indrukwekkend, maar grotesk, dacht de nieuwgekozen ridder van de orde, en, terwijl het gedreun van den voorlezenden orde-kanselier aanhield, gingen zijn oogen de zaal rond. Onwillekeurig schrikte hij voor het strenge uiterlijk van een ridder vooraan in het gestoelte, kaarsrecht zittend, met lange golvende baard. Wie is dat? vroeg hij, familiaar de hand leggend op den arm van zijn buurman. De Hertog van Alva, werd hem toegefluisterd. | |
[pagina 537]
| |
Nieuwe schrik: door een aantal leege zetels van den Hertog van Alva gescheiden zat een gestalte zonder hoofd, achteroverleunende als een slapende, de handen naar voren gestrekt. Die hoofdelooze? vroeg hij zacht. De graaf van Egmond, was het antwoord. Die daar volgen? vroeg hij weer. Croy, Chimay, Cleef, Nassau..... Maar het voorlezen was geeindigd. Stilte heerschte in de ruimte. Daar klonk langzaam en zacht, maar aangrijpend duidelijk de gestorven stem van den grootmeester, en zij richtte zich tot den nieuweling: Wij begroeten den nieuwen ridder. Helaas! wij zijn niet gewoon, - sinds lang niet meer, - dat de nieuw gekozenen onsen Kapittelvergadering bijwonen. Des te meer vreugde hebben wij over deze verschijning; zij is ons het bewijs dat onze hooge orde niet aan onwaardigen wordt verspild. Wij verleenen u het woord, spreek! De nieuweling maakte zich gereed om naar de estrade te gaan en den grootmeester de hand te schudden of hem te omhelzen, toen zijn buurman hem terughield: Men spreekt hier van zijn zetel, zeide hij. ‘Als ik hier in uw midden gekomen ben,’ hoorde Felix Faure zichzelf spreken, ‘dan ia het om u het bewijs te geven, dat ik aan u allen gedacht heb....’ - Zoo spreekt men hier niet, waarschuwde hem de stem aan zijn zijde. - Wij wilden u in de gelegenheid stellen om uw dank te betuigen voor de opneming in de orde, ruischte plechtig de aanmaning van den grootmeester. ‘Ik weet hoe men onder souvereinen het woord voert;’ de nieuwe ridder tastte naar zijn monocle, plantte dien voor het oog, en zette zich schrap. ‘Mijn vriend, de Russische Czar....’ Staat buiten de beschaving, mompelde als een flauwe zucht Philips IV tusschen zijn lippen. - De Russische Czar! klaagde de treurige stem van den grootmeester. Ach wij zijn afgescheidenen van de wereld, en vergetenen. Ik vrees dat wij u zeer ouderwetsch zullen voorkomen. Vertel ons.... ‘Zal ik hun van Dreyfus verhalen,’ overlegde Faure bij zichzelf | |
[pagina 538]
| |
- Vertel ons van uw aanspraken op de hooge, edele orde van het Gulden Vlies, ging de grootmeester voort. ‘Toen Spanje in den oorlog met de Vereenigde Staten...’ begon Faure te zeggen. Maar daar schreide als een noodkreet uit het hart van Philips II: - Ik heb het gevoeld aan het verdriet dat me op mijn borst brandt, ik wist het, ik weet het .... ik kan het niet hooren. Laat hem, vader, ik smeek het u... Het was als een bovenaardsche vertwijfeling die op dat angstgeroep de gezichten van de aanwezigen beroerde. De gestalten rilden, en uit de oogen van den strengen hertog vloeide een beek van tranen. In zijn medelijden was de nieuwe, de levende, ridder van het gestoelte opgestaan en voor de estrade plaats nemend sprak hij: ‘Gelooft me, ik stel levendig belang in uw lot, aarzelt niet om aan mijn gouvernement uw wenschen te kennen te geven....’ - Leerlooier! kwam het bijna onhoorbaar uit den mond van Philips IV. - Ik bid u, laat ons afgescheiden van de wereld blijven, vroeg de klaagstem van den grootmeester. Ontroerd keerde Faure zich om, en onder het voorbijgaan van het riddergestoelte drukte hij den graaf van Egmond een biljet van 100 francs in de gestrekte hand. Maar door de deur vertrekkend in den duisteren gang klonk op eenmaal tegen zijn ooren het insolente woord van den voornamen. Koning, alsof het toen eerst was gezegd: Leerlooier! De president van de republiek werd er van wakker. Een eerste morgenschemerstraal scheen in de kamer, en nog int zijn droom bevangen, herinnerde Felix Faure zich zijn jeugd, toen de dageraad hem wekte om vroolijk en kranig naar de fabriek te gaan. Ook nu wilde hij opstaan; maar zijn oog werd toen getrokken door het collier van het Gulden Vlies dat op het tafeltje voor zijn bed lag. Gelukkig! prevelde hij, en sluimerde weer in, denkend aan de eer en de plichten van een hoofd van den Staat.
B*. |
|