van een die zijn kunst ernstig opvat gevorderd mag worden.
Het moge waar zijn, dat om dit nerveuse, onrustige en licht uit den band springende volkje in den band te houden, een strenge discipline onmisbaar is, zeker is het dat tegenover de plichten, tot wier stipte vervulling men meent de tooneelspelers te moeten dwingen, hunne rechten meestal niet voldoende gewaar-borgd zijn.
En nu zegge men niet - gelijk gezegd is - dat de tooneelist geen opperman is en de kunstbeoefening geen gewoon bedrijf. Gewoon of niet gewoon, ook het meest verheven kunstberoep is een bedrijf, en wanneer men voor den tooneelspeler een afzonderlijk, minder waardig recht zou willen scheppen of in het levenhouden, een recht waarbij het met de rechtvaardigheid zoo nauw niet genomen behoeft te worden, dan zou de kunstenaar, die zijn Shakes-peare kent, met variëering van den beroemden uitval van Shylock kunnen vragen: ‘Waarom? Wordt een tooneelspeler niet gevoed met hetzelfde voedsel, verwond door dezelfde wapens als een niettooneelspeler? Als gij ons vergiftigt, sterven wij dan niet? En als gij ons beleedigt, zullen wij dan geen wraak nemen?’
Dat vele van de op dit congres bijeengekomen tooneelspelers vreemd opkeken en er weinig van begrepen toen de heer Jolles sprak van werkstaking, van het boycotten van onwillige tooneel-directiën, is niet te verwonderen. Ook georganiseerd, zullen zij met zulke uiterste, middelen in den eersten tijd weinig kunnen uitrichten, en, vingen zij hunne werkzaamheid als georganiseerde partij er mede aan, dan zou hunne organisatie zeker gevaar loopen spoedig uiteen te vallen.
Maar dat het in hun belang is, dat eene organisatie tot stand kome, dunkt mij moeilijk betwistbaar.
Een in vakorganisatie doorkneed man, die tegelijk op de hoogte is van tooneelzaken, moge de tooneelisten daarbij met zijn raad bijstaan, het groote werk zullen zij zelf ter hand behooren te nemen; met elkander zullen zij zich hebben te verstaan, elkander met hun nooden, grieven, wenschen in kennis hebben te stellen.
En dan behoeft men niet bevreesd te zijn dat de zorg voor zijn stoffelijke belangen, voor zijn recht den tooneelspeler-die iets beteekent, wel te verstaan - de belangen van de kunst uit het oog zal doen verliezen. Integendeel. Naarmate hij zich