De Gids. Jaargang 62
(1898)– [tijdschrift] Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 112]
| |
De laatste regeeringsjaren van Willem III.
| |
[pagina 113]
| |
Hoe kon Willem III hopen het nadeel aan zijn zijde te vereffenen? Alles liep hem tegen. Hij hield alleen door fraude jegens het Parlementsbesluit een aantal troepen op de been dat niet belachelijk onvoldoende was, - maar dit kon hem den eersten besten dag duur te staan komen; hij vervreemdde zich Engeland door het toelaten van de grofste misbruiken en het verkeerd plaatsen van zijn gunst, - een uitbarsting was den een of anderen tijd te voorzien; hij verteerde zich in verdriet om de jaloerschheden tusschen zijn naaste vrienden, en hij bleef geen heer over zijn humeur. Waardoor zou hij dan zijn standpunt goed maken? Door zijn diplomatie? Maar zij werd aan het Fransche hof vertegenwoordigd door Bentinck, den graaf van Portland, die niet begaafd was en die tegen zijn meester mokte; elders waar het er op aankwam, in Weenen en Madrid, bestond de diplomatieke betrekking niet of nauwelijks. Door zijn recht? Maar Willem III kon geen andere aanspraken doen gelden dan het algemeen belang van Europa. Wat had hij dan voor? Den hartstocht van zijn wil. Als vijand was hij gevaarlijk en onverzoenbaar. Door de tradities van zijn huis en door zijn politieke verbindingen, door zijn talent en door zijn ervaring, door zijn overwicht in de Republiek, stelde hij een macht voor; door de passie van zijn wil was hij een persoon, onverwinnelijk. Maar dien zelfden hartstocht van zijn energie had hij ook tegen zich. Iedere passie maakt onberekenbaar en isoleert. Willem III had dat soort van broedend karakter waarin de ideeën en plannen een diepe gleuf maken. Zulke menschen zien éen ding goed, maar ze zien slechts éen ding. Ze kunnen hun voorliefde verborgen houden en weifelen uit gepassioneerdheid zelf, maar ze toonen dan de kracht van hun hartstocht door het terugstooten van al wat niet met hun idee samenhangt. Zoo sprak Willem III het hart van zijn plan tegen niemand uit, maar hij verwaarloosde alle stappen in andere richting. Zijn positie in Engeland brak hij af door zijn zorgeloosheid en zijn wrevel; en van die Oostenrijksche monarchie waarmee hij toch nog in alliantie verkeerde, - | |
[pagina 114]
| |
verbonden door het geheim artikel van het verdrag tegen de ‘Franschen’, - heette het: ‘Het is zeker dat de Keizer niet te bewegen zal zijn om aan te nemen (wat wij hem zullen aanbieden), zoodot het hem zal moeten worden overdrongen’Ga naar voetnoot1). In dat harde, grove woord van overdringen wat hem in den weg stond, sprak zijn intieme meening; daarentegen had hij voor Frankrijk, omdat het hem tegemoet kwam, de lieve taal: ‘Ja, ik zal nog “Fransch” worden.’ Wij hebben het uit zijn mond gehoord, en hij heeft het gemeend, toen hij het lachend zeide, want die lach stond voor de bijvoeging, in gedachte: als Frankrijk mijn wensch volgt. Willem III was een man van aandrift, niet van berekening; de berekening en het overleg kwamen eerst later. Hij hield van wagen, zijn geest ging dadelijk op het uiterste af; de menschen van zijne omgeving hielden dan hun hart vast en complotteerden wel om hem in te toomen. Daarop kwamen bij hem lange pauzen van verdriet en weifeling, waarover zijn vrienden het hoofd schudden; en plotseling weer, bij schokken, de snelle, gejaagde handeling. Hij hield nu aan zijn idee om met Lodewijk XIV den toestand van Europa te ordenen, hoezeer hij ook gevoelde dat de omstandigheden hem de ondergeschikte rol oplegden. Waarop hij vertrouwde, ondanks de nederlaag die hij al voor het begin der onderhandelingen had geleden, - wie zal het zessen! Het is een prikkelend schouwspel dat pogen van de twee machtigen om samen te gaan. De vorst van het nevelland gevoelt toenadering tot den zonnekoning, den monarch met de klassieke stralenkrans om 't hoofd. Heeft het er niet iets van alsof hij zich wil warmen aan den gloed, de vreugdelooze, eenzame nevelprins? Zoo laag hangt de lucht over het triestig landschap van zijn ziel! O, een lichtvlaag!
Tegen het begin van den zomer van 1698 waren de besprekingen over de eventueele successie der Spaansche monarchie al zoo ver gevorderd dat de plannen gestalte | |
[pagina 115]
| |
kregen. De onderhandelende mogendheden konden bemerken waar het heen zou gaan. Voor de beide westelijke zeemachten kon Willem III geen noemenswaardige voordeelen van handel of neerzetting bedingen. Zij zouden er tevreden mee moeten zijn dat Spanje met zijn koloniën en de Zuidelijke Nederlanden aan het Keurprinsje van Beieren, een der wettige erfgenamen, zou komen, onder voogdij van zijn vader, den Keurvorst: d.w.z. dat het land in zijn toestand van zwakheid en verval zou blijven. En voor Lodewijk XIV waren de aanwinsten van grondgebied op de Spaansche grens en in Italië over 't algemeen bepaald; alleen bleef voor hem de vraag of het niet mogelijk zou wezen dat het heele toegevoegde gebied compact om Frankrijk zou liggen. Het Keizerlijk huis zou dan voor zijn portie de rest krijgen om 't even of die rest wat verder af lag van de massa der Habsburgsche monarchie. De eindbeslissing over deze vragen zou niet in Engeland, maar in de Republiek vallen. Daar moest het tractaat, zoo het er tot een kwam, gesloten worden. Want het was noodig dat het geheim van de onderhandelingen en van het verbond strikt bewaard bleven, en dat kon beter geschieden in de eenzaamheid van het Geldersche jachtverblijf dan midden tusschen de nieuwsgierigen aan het hof van Whitehall. Ook verlangde de Koning met hart en ziel naar de Hollandsche lucht. Er waren nog wichtige zaken aanhangig in het Engelsche Parlement, maar ze konden zijn belangstelling niet gaande houden. Hij telde de weken dat de vergadering zitting had, en zoo spoedig mogelijk verdaagde hij de zitting van het Parlement met een redevoering (15 Juli): ‘Ik kan van zoo 'n goed Parlement niet scheiden zonder openlijk mijn erkentelijkheid te hebben uitgesproken voor wat ge verricht hebt ten behoeve van mijn eer en de veiligheid van mijn land...’Ga naar voetnoot1). En nog grooter lof volgde, want Willem III wou hun niet toonen hoezeer ze zijn plannen hadden gehinderd. Tegenover zijn Engelsch ministerie was de Koning even- | |
[pagina 116]
| |
eens gesloten. Eerst op 't allerlaatst deelde liij zijn ministers de genomen maatregelen voor zijn afwezigheid mede. Lord Marlborough werd lid van den regentschapsraad. Hij had den Koning verraden en beleedigd, maar deze zag èn het verraad èn de grievende persoonlijke beleediging over hel hoofd omdat hij de Engelschen alleen als werktuigen achtte. Lord Sunderland en Godolphin waren vroeger zijn vertrouwden geweest, toonbeelden van politieke immoraliteit; Marborough, die met hen altoos in verbinding had gestaan en den band nog nauwer zou aanhalenGa naar voetnoot1), kwam in de plaats van Sunderland, die zich onmogelijk had gemaakt, een verbruikt instrument. Wat karakter betreft waren de twee elkander waard, en Marlborough had daarenboven ongeëvenaarde talenten. Men ziet, dunkt mij, den cynischen blik waarmee Willem III den genialen schelm bij zijn benoeming complimenteerde. Maar de Koning was op weg naar Holland; Portland vergezelde hem naar het Loo, en zoo 'n haast maakten ze beide om het verdrag met Lodewijk XIV te sluiten dat, nog geen week na de aankomst, aan Frankrijk werd toegestaan wat Lodewijk zelf niet gedacht had te zullen verkrijgen, nl. het bezit van Milaan. Het Milaneesche gebied was de sleutel van Italië, en het was de waarborg van Willem III 's volstrekte breuk met de Habsburgsche monarchie, omdat Milaan, een rijksleen, nooit door den Keizer zou worden opgegeven. Gelukkig voor den staatsmansnaam van den koning-stadhouder dat de raadpensionaris Heinsius nog tijdig genoeg op het Loo verscheen om aan de onderhandelingen deel te nemen. Hij wist de voortvarendheid te temperen, en in het ontwerp-verdrag bleef Milaan voor den Keizer bestemd.Ga naar voetnoot2) Het sluiten van het definitief tractaat ging niet zonder een volmacht onder het groot-zegel van Engeland en zonder de medewerking van de Staten-Generaal der Republiek. Willem III | |
[pagina 117]
| |
moest daartoe zijn Engelsche ministers in 't vertrouwen nemen, en de heele samengestelde machine van de Republiek, waarbij in 't laatste ressort een stadsbestuur kon tegenhouden, moest in beweging worden gebracht. Het was een politieke comedie die met geweldig entrain door de leiders werd afgeroffeld. De Engelsche kanselier Lord Somers, door Willem III zelf behandeld, zond aarzelend de gevraagde volmacht met de opmerking dat hij de buitenlandsche aangelegenheden aan het wijs beleid van den koning overliet. En door het krachtig overleg van Heinsius gaven de autoriteiten der Republiek hun toestemming, zonder zich veel te bedenken waarom 't te doen was.Ga naar voetnoot1) Het tractaat, in al zijn bijzonderheden, bleef een geheim tusschen weinigen. Het beduidt een moment van gewicht in de staatkundige geschiedenis van het nieuwe Europa, want hier kwamen geen machthebbers bijeen om een plan van overval te maken of om een buit te verdeelen, maar er werden schikkingen getroffen, uit vrije beweging, tot bewaring der balans van Europa. Hier was de kern van een Europeesch concert. Zoo heeft Willem III het beschouwd. Een koele kop als Heinsius zag het verdrag denkelijk voor niet meer aan dan voor een assurantie tegen dadelijk oorlogsgevaar bij het mogelijk plotseling overlijden van den Spaanschen Koning; Lodewijk XIV, die voor 't oogenblik oprecht de bepalingen aannam, hield het alleen voor een grondslag waarop hij zijn verdere plannen kon bouwen; voor Willem III daarentegen was het 't begin van een triomf voor zijn idee. Een heel onvolledige triomf nog! Toen hij op nieuw bij Lodewijk XIV met zijn wensch voor den dag kwam naar de verwijdering van Jacobus II, moest hij de bekende droog-vriendelijke weigering vernemen. Een echte overeenstemming was dus met Frankrijk nog niet getroffen. En meer. Hij moest gevoelen dat het gesloten verbond hem zou isoleeren in Europa, zoolang zijn bepalingen geheim bleven. Met den Keizer was de alliantie onmogelijk, en wie van de andere mogendheden zou met Engeland | |
[pagina 118]
| |
of den Staat een vast verdrag willen aangaan wanneer men wist dat ze in 't geheim zich bij Frankrijk hadden aangesloten (want dit zou toch wel geweten worden), en wanneer men de artikels van het verdrag niet kende! Maar ook van Engeland en van den Staat zelf was hij verwijderd door deze aansluiting bij Frankrijk. Ze was ter sluiks en in 't geniep geschied zonder een stellig voordeel voor de zeemogendheden. Hoe zou dit anders door hen verklaard worden dan uit Franschgezindheid en uit vergetelheid voor de belangen der onderdanen? Nu al begon men er aan 't hof van te spreken dat hij zich door Portland op sleeptouw had laten nemen, toen deze door de ‘caresses’ van Lodewijk XIV gewonnen was.Ga naar voetnoot1) De weg voor Willem III was hoogst gevaarlijk, - laat staan dan nog dat de meeste Europeesche concerten, in plaats van tot harmonie, de deelhebbers tot oorlog hebben gevoerd. Hij kon leiden tot vassalschap tegenover Lodewijk XIV en een uitbreiding van Lodewijks macht over Noord-Europa.Ga naar voetnoot2) Maar is er niet iets in Willems aard dat dezen uitslag weerspreekt? Hij wist het van zichzelf: de mindere kon hij wezen; niet ondergeschikt. Dat bewustzijn gaf hem vertrouwen. Den herfst van 1698, nadat het essentieele werk aan het tractaat was verricht, bracht de Koning in Celle door bij den hertog van Brunswijk-Luneburg.Ga naar voetnoot3) Zij waren beide groote jagers voor den Heer en intieme vrienden. ‘Als de Koning van Engeland met iemand hertrouwt,’ zei men, ‘dan zal het met den ouden hertog van Luneburg wezen.’ Er werd daar onder de vrienden, in de tusschenpoozen van de jacht, waarschijnlijk minder gesproken over een nieuw huwelijk dan wel over de erfopvolging in Engeland, die rechtens slecht verzekerd was door de zwakke gezondheid van Willems neef, den zoon van zijn schoonzuster prinses Anna. De oude Keurvorstin van Hannover, de naaste protestantsche | |
[pagina 119]
| |
verwante van de Stuarts, kwam met haar zoon in Celle logeeren om den Koning te spreken; en het waren goede dagen die men daar als oude kennissen beleefde; de tijd van vroeger, in den Haag doorgebracht, werd weder opgehaald; men sprak Hollandsch met elkaarGa naar voetnoot1); men lachte. Toch werd het ceremonieel in 't oog gehouden; het hof van den Koning van Engeland droeg het hoofd hoog.Ga naar voetnoot2) De Keurvorstin en de Keurvorst dineerden op hun kamers omdat de étiquette hun niet meer dan een tabouret aan de koninklijke tafel toestond. Het was het voorbeeld van Versailles dat in die jaren den doorslag gaf, en een algemeen vooruitdringen om toch niet achter te blijven in de eerbewijzen waarop men aanspraak maakte was het gevolg. De gewone vorsten, zooals die van Hannover, joegen naar den titel van Keurvorst; de Keurvorsten, als die van Brandenburg, Saksen, Beieren, verlangden naar het Koningschap; en de Koningen wilden ‘Koning’ wezen.Ga naar voetnoot3) Willem III keerde zoo laat mogelijk, eerst in December, van het vaste land naar zijn Koninkrijk terug. Wat kon 't hem schelen, of hij de Engelschen hinderde? Maar het nieuwgekozen Parlement dat op zijn komst had moeten wachten zette hem die minachting betaald: de regimenten die de Koning aan wou houden werden geschrapt en een onderzoek dreigde naar de beschikking over landerijen en geldmiddelen die Willem III ten behoeve van zijn gunstelingen had gemaakt. De raadpensionaris Heinsius schreef hem wel uit Holland of de Koning van Frankrijk die vijandige stemming niet bevorderde door omkooping van parlementsleden. Neen, was het antwoord - want Willem III meende de bewijzen te hebben van de eerlijke samenwerking van Frankrijk - de menschen hier zijn al van zelf verkeerd genoeg van zin om alle goede plannen te hinderen. De Koning miste den slag, door zijn hardnekkig humeur, om menschen te behandelen. Ook in zijn naaste omgeving, | |
[pagina 120]
| |
onder zijn vrienden, heerschte onderlinge vijandschap. Keppel-Albemarle kon Bentinck-Portland niet langer uitstaan. Er was nu daarenboven politieke naijver tusschen hen. Portland wist van geen toegeven, en Keppel had heftige uitbarstingen van toorn. Op wien kon Willem III nog staat maken? Hij verdacht zijn ministers van hem achter zijn rug tegen te werken, en zijn vrienden verweet hij dat ze hem het leven onmogelijk maakten. Het verblijf in Engeland gaf hem niets dan verdriet. Al somberder en somberder werd de atmosfeer aan zijn hof. De zware grief die hij in zijn hart tegen het leven had, kwam boven, nam beslag van zijn heele ziel. Hij wou uit Engeland weg. Niet voor zijn genoegen was hij overgekomen, maar om een werk te verrichten. Het was onmogelijk gebleken. Nu, hij gaf het Koningschap op. De zaken mochten zich zelf regelen. Wanneer men zijn hulp weer noodig had, dan - zou hij zien. Het was, bij den Koning, niet een krachtig besluit maar een angstkreet van den man die zich door zijn hartstochtelijken aard van de menschen waarmee hij moest samenwerken had gescheiden, - van den man die voelde alleen te staan. De ministers - Lord-Kanselier Somers in hun naam - bezwoeren den Koning van zijn voornemen af te zien. Hij bleef onverzettelijk. Nog den 16en Januari 1699 schreef Willem III aan Heinsius, in een van die postscriptums zijner brieven waar eensklaps onder de officieele termen de eigen aard te voorschijn kwam: ‘De zaken staan hier in 't Parlement desperaat, zoodat ik in 't kort iets zal moeten doen dat in de wereld groot éclat zal maken’..... Dan plotseling, het doorbreken van de hangende stormlucht, de omkeer, de berusting, het bewustzijn op post te staan, het vertrouwen op de eigen persoonlijkheid. De Koning gaf aan het Parlement toe, en spxak als zijn overtuiging uit dat de argwaan van beide zijden uit den weg moest geruimd. Den 1en Februari had Willem III deze rede in het Huis der Lords gehouden - vier dagen later, te Brussel, in het paleis van den langvoogd der Spaansche Nederlanden, van den Keurvorst Maximiliaan Emmanuel van Beieren, zat een vader voor het bed van zijn zieke zoontje en wilde het kind nog opvroolijken met het toonen van allerlei | |
[pagina 121]
| |
snuisterijen. Het was 't sterfbed van den Keurprins van Beieren, den erfgenaam van den Spaanschen troon. ‘De Keurvorst’ schreef men uit Brussel, ‘had toen de Prins stierf eene groote flaauwte, en een uur of anderhalf daarna, een tweede.’ De vader moest, met zijn zoontje, zijn groote eerzucht begraven om het bestuur over de Spaansche landen te voeren. Aan het hof van den Keizer zag men het sterfgeval als een bijzonder gunstige beschikking van den hemel aan, men herleefde in het geloof van het geluk der Habsburgsche familie. Maar voor de zeemogendheden moest de weg der moeitevolle onderhandelingen op nieuw worden begaan. Toen het doodsbericht in den Haag kwam, en de vreemde gezanten de meening van Heinsius wilden vernemen, liet de Raadpensionaris zich verontschuldigen en hield zijn deur gesloten. Willem III daarentegen ontving de diplomaten aan het hof, hij hield cercle, en sprak een voor een de afgevaardigden aan, - maar over den dood van den Keurprins geen woord. Een zwijgen, hier en daar. De Koning en de Raadpensionaris wisten wat zij aan elkander hadden. | |
De minister Heinsius.Een tijd lang hield Willem III aan de gedachte vast dat de dood van den Keurprins van Beieren geen verandering in het tractaat met Frankrijk behoefde te brengen. Want een geheim artikel bepaalde dat de Keurvorst erfgenaam van zijn zoon zou wezen, voor de Spaansche monarchie, wanneer hij kinderloos kwam te sterven. Maar dit gold toch natuurlijk alleen voor het geval dat de jonge vorst reeds als Koning van Spanje erkend en gehuldigd was. Men had bij het opmaken van het artikel niet kunnen voorzien dat de ziekelijke Koning van Spanje het Keurprinsje zou overleven. Lodewijk XIV wou van geen rechten van den Keurvorst weten; en als een goed rekenaar, in zijn eigen belang, stelde hij als regel dat, nu de derde pretendent op de erfenis uit het spel was, de porties van de twee overgebleven pretendenten vergroot moesten worden. Hij verlangde voor den | |
[pagina 122]
| |
dauphin, als toevoegsel tot zijn deel, het bezit van het Milaneesche, - het stuk grondgebied dat hem door de waakzaamheid van Heinsius was ontgaan. De rest van de Spaansche monarchie, - dus Spanje, de Spaansche Nederlanden en de Koloniën, alles uitgezonderd de bezittingen in Italië en Guipuzcoa met San Sebastiaan; - mocht aan den Oostenrijkschen aartshertog, den zoon van den Keizer, komen. Een koninklijk, edelmoedig aanbod, in schijn. Inderdaad werd de macht der Habsburgs door die toebedeeling in tweeën gescheiden, en werd ze door de Fransche oppermacht beheerscht die zich den weg tot het Spaansche schiereiland openhield en Oostenrijk uit Italië buitensloot. Willem III was in verlegenheid. Hij had gehoopt door de dreiging van zijn vertrek uit Engeland indruk te zullen maken op zijn ministers, en misschien ook op de stemming van het Parlement als zijn voornemen bekend was geworden. Maar de strijd met de meerderheid van het Lagerhuis was pas in 't begin. De tegenstand werd aldoor heftiger. Men verklaarde zich tegen het aanhouden van een staand leger door den Koning, tegen de giften in landerijen aan de gunstelingen verleend, tegen de vreemdelingen in den staatsdienst opgenomen, tegen de ministers als zij de regeering niet wilden dwarsboomen. Koppig bij verkeerde opvattingen volhardende, en zonder gevoel voor de Engelsche vooroordeelen, wist de Koning geen uitweg uit de moeilijkheden te vinden en werkte hij er zich hoe langer hoe meer in. Portland verliet hem en gaf zijn betrekkingen aan het hof op. Alleen, omdat hij eenmaal in de geheimen was ingewijd, bleef hem zijn aandeel in de onderhandelingen met Frankrijk. De Koning had in zijn onmacht geen keus dan aan Lodewijk XIV toe te geven, wanneer deze zijn eisch volhield. Hier kwam Heinsius te hulp. Holland, met al zijn egoïsme en koopmansgeest, is in het laatste, moeilijke regeeringsjaar van Willem III voor den Koning-Stadhouder een rugsteun geweest; maar Heinsius is in dezen tijd voorgegaan. Hij is het type van een minister. Oorspronkelijk was hij 't niet eens met Willem III, hij is 't, denkelijk, in den grond van zijn hart maar zelden met den ander eens geweest; maar hij nam zijn werk over en wist het een gestalte te | |
[pagina 123]
| |
geven beter dan zijn meester het zou hebben kunnen doen. Een blozend regelmatig knap gezicht, zeer vriendelijk wanneer het pas gaf, afgemeten koel als de gelegenheid het vorderde. Harmonisch van verstand, in volkomen evenwicht van geest, met een reserve van kracht als de nood aan den man kwam. Van ongelooflijke werkzaamheid en orde. Misschien wat pedant, berekenend, spitsvondig en vulgair, want hij kon niet heelemaal zijn afkomst verloochenen uit een land waar de beschaving gerepresenteerd wordt door kooplui, advocaten en professoren; maar overigens een diplomaat in grooten stijl. Hij kon zwijgen en zich achteraf houden, hij wist te spreken en kort te zijn. Niets ontging hem. Den gezant die hem in 't grootste vertrouwen een geheime dépêche van zijn meester kwam voorlezen, kon hij controleeren omdat hij het ontcijferde bericht reeds van te voren door zijn agenten ontvangen had. Den Brandenburgschen envoyé, die hem kwam bezweren dat zijn Keurvorst aan geen intrigues tegen Zweden had deelgenomen en die het met overtuiging deed omdat zijn regeering hem onkundig had gelaten, hoorde hij aan met zijn innemendsten glimlach. ‘Ik weet het vast,’ zei de man. ‘Ik liet hem in zijn weet,’ merkte Heinsius op bij de mededeeling van het onderhoud. Immoreel, tot het naïeve toe, voor zoover het de middelen betreft om zijn doel te bereiken. ‘Wij moeten den rechten weg houden, omdat het ons interest is.’ Zulke woorden ontvallen hem van zelf. Maar zijn doel is het algemeen belang. ‘Waarom gunt ge ons het Milaneesche niet?’ zei hem geraakt de Fransche gezant bij de onderhandelingen in 1699. ‘Gij wilt ook nooit relâcheeren; zonder uw tusschenkomst hadden wij 't het vorige jaar al gekregen.’ ‘Als ik voor het gemeene interest spreek,’ was het antwoord, ‘mag ik het met ijver doen. Gij zult het niet hebben; neen.’ Daarom is hij ook een politicus van den eersten rang. Hij ziet de dingen zooals ze zijn, hij houdt van de werkelijkheid. ‘Recht en onrecht’, zegt hij, ‘worden in particuliere zaken naar regels door de rechtbanken geoordeeld en beslist, maar in staatszaken wordt het reeht gemeten naar de macht.’ | |
[pagina 124]
| |
Met het oog op die werkelijkheid maakt hij zijn plannen. Hij is een opportunist. Niet dadelijk treft hij het beste, maar hij komt er toch. Want hij is een gewoon menschenkindj geen genie. Ik geloof zelfs dat hij wat ironisch gestemd is tegenover het genie. Het is voor hem te ‘schielijk,’ het wil zaken en menschen winnen door ze te ‘overdringen’Ga naar voetnoot1)en het vliegt soms den verkeerde om den hals. Maar hij is ook een gewoon mensch omdat hij niet houdt van ‘ophalen’ en van vertoon van ‘goedheid.’ Hij doet eenvoudig zijn plicht, leuk, onverzettelijk en demoedig. En hij overziet met zijn gewoon verstand al de menschelijke dingen van zijn tijd de daden van Koningen, krijgslui en staatslieden., hij overziet ze heel hoog en heel menschelijk; een echte burgerman, niets minder. In den nood van zijn donkerste jaren heeft Willem III eigenlijk pas goed leeren kennen wat hij in Heinsius bezat. De Hollander kwam het Oranje-genie te hulp......
Byvanck. |
|